Hersenschimmen
J. Bernlef
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Querido, 2009 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 1202 |
31/12/2009
Realisme is van meet af aan niet de bedoeling in De rode droom, de nieuwste roman van J. Bernlef. In de eerste plaats is er een wat merkwaardige vertelinstantie die om de zoveel tijd in het verhaal inbreekt en ons er zo op wijst dat we 'maar een verhaal' lezen ? een techniek die herinnert aan Brecht: inleving tegengaan en zo de lezer (of in het geval van Brecht: de toeschouwer) bij de les te houden.
In de tweede plaats lijken de twee personages die in de eerste bladzijden van de roman worden geïntroduceerd ? Krap, een voormalig liftinspecteur, en Kowalski, die bij papierfabriek Loretz op de afdeling distributie toiletpapier werkte ? al meteen op beroemdere duo's uit de wereldliteratuur: op Estragon en Vladimir uit Becketts Wachten op Godot bv. (terwijl de naam Krap nog rechtstreekser verwijst naar Krapp's laatste band, een ander toneelstuk van Beckett). Maar ook Flauberts Bouvard en Pécuchet dringen zich al vrij snel op. En wie op de hoogte is van Bernlefs liefde voor de Scandinavische literatuur ziet ook de verwantschap met het werk van Torgny Lindgren, een auteur wiens romans en verhalen (bv. Het licht, Hommelhoning, Het ultieme recept) nog het meest weg hebben van parabels. Er valt iets voor te zeggen om ook Bernlefs De rode droom een parabel te noemen.
Krap en Kowalski zijn tragikomische figuren. Ze begrijpen de wereld alleen zoals die hen ooit is aan- en overgeleverd. Dat betekent dat elke andere belichting van de werkelijkheid voor botsingen zorgt van het type: clown trekt tafel naar zich toe in plaats van zijn stoel aan te schuiven. Wat dat aangaat, hebben beiden meteen met het nodige af te rekenen. Ze zijn inwoners van het voormalige "Thuisland", een land dat na de ineenstorting van het socialisme door "Buurland" werd ingelijfd en dus feitelijk niet meer bestaat. Natuurlijk denk je hier dan onmiddellijk aan het voormalige Oost- en West-Duitsland, maar Bernlef had niet de bedoeling specifiek die geschiedenis te vertellen. Het gaat hem om wat in die geschiedenis verscholen ligt en er wellicht zelfs de kern van uit maakt. Het gaat om wat er in (onder andere) de strijd tussen socialisme (communisme) en kapitalisme (neoliberalisme) precies op het spel staat.
Zowel Krap als Kowalski zijn ervan overtuigd dat het oude regime het socialisme had misbruikt om zich te verrijken, "maar dat betekende nog niet dat het idee, de grootse ideologie, verloren was. De mens kan niet zonder dromen." Het herinnert aan de bestrevingen van Neues Forum, een groep kritische intellectuelen die rond de val van de Muur bleef zoeken naar wat zij noemde: socialisme met een menselijk gezicht ? lees: het socialisme zoals het oorspronkelijk was bedoeld. "Wir bleiben hier", scandeerden ze eind 1989 toen het overgrote deel van de Oost-Duitse bevolking naar wegen zocht om, vooral, tot bij de winkelcentra in het Westen te geraken en de gedroomde vrijheid in de eerste plaats vertaalde als het recht op ongebreidelde consumptie.
Juist dat laatste maakt dat beiden voortdurend de zegeningen van het Westen, en vooral die daar altijd zo bejubelde 'vrijheid', in vraag stellen. Mensen weten met complete vrijheid geen raad, zo heet het, en vervallen tot anarchistisch, vernielzuchtig en dus onproductief gedrag. En de in het Westen zo bejubelde democratie, zo weet Kowalski, kan alleen maar werken "als alle mensen intelligent zouden zijn en wisten waar ze het over hadden, maar de meesten waren dom en het kon hun allemaal niets schelen. Zolang ze maar geld hadden."
Het betekent dat het onuitroeibare verlangen van de mens naar vrijheid het uiteindelijk niet kan stellen zonder een leidend idee dat die vrijheid reguleert. En Krap meent dat hij een dergelijk idee gevonden heeft. Hij noemt het: de wet van de wederzijdse aantrekkingskracht. Wat hij precies onder die wet verstaat, wordt nooit helemaal duidelijk. Het begint steeds met de vaststelling dat mensen worden aangetrokken door alles wat hen genot en genoegdoening schenkt. Dat is precies waarom het kapitalisme en neoloberalisme steeds worden veroordeeld; het leidt tot nietsontziend egoïsme. Maar Krap ziet voor de hedonistische grondtrek van de mens maatschappelijke mogelijkheden, als een en ander maar anders georganiseerd wordt dan tot nu toe, in zowel het kapitalisme als het socialisme, het geval was.
Pogingen een en ander te verhelderen en uit te werken lopen steevast op niets uit. Een lezing voor een stel anarchisten levert Krap alleen schimpscheuten op, en de constatering dat het bij de wet van de wederzijdse aantrekkingskracht eigenlijk om een natuurkracht gaat, verlokt Krap en Kowalski ? die min of meer als zijn 'secretaris' fungeert ? om naar het platteland te gaan en er "te denken als de natuur". Krap ziet daar overal de bewijzen voor het bestaan van een universele wet, maar "Kowalski zag slechts losse voorvallen, een wirwar van vallende bladeren, rondvliegende vogels en door de wind getourmenteerde bomen. Kowalski genoot van de details, Krap van de grote lijnen".
Beiden belanden ? berooid en ontslagen uit hun vroegere functies ? op een zeker moment in Amsterdam, waar Kraps ex-vrouw Toby, die Thuisland al eerder ontvluchtte, inmiddels met een nieuwe man een reisbureau uitbaat. Het is hier dat de titel van het boek er nog een verdieping bij krijgt: de roodharige vrouw wekt in vooral Kowalski een diep verlangen op, waardoor het verlangen naar individuele vrijheid en totale zelfverwerkelijking uiteindelijk ook nog wordt vertaald naar, of zelfs: wordt herleid tot de liefde.
Dat die liefde geen leidend, algemeen beginsel verdraagt, wordt nog eens aangetoond in een paar hilarische bladzijden over een uitstapje dat Krap en Kowalski ? zogenaamd als inspecteurs van het internationaal toerisme ? samen met Toby naar een vakantieparadijs in Tunesië maken. Dit paradijs, waar de toerist (die vooraf alles heeft betaald) volledig in de watten wordt gelegd en dat volledig los staat van de realiteit van Tunesië zelf, wordt door Krap een moment lang gezien als het ideale model voor de samenleving die hij op basis van zijn wet in gedachten heeft. Maar als hij een en ander uit de doeken begint te doen tegenover de directeur van het vakantieoord ? een beetje flauw Al Mak-Baar genoemd ? , leiden zijn ideeën over vrije liefde ertoe dat hij en Kowalski onmiddellijk het land worden uitgezet.
Waar het telkens op neerkomt, is dat het verlangen naar de mens naar zijn eigen zelfverwerkelijking stuk loopt op de ander, en uiteindelijk alleen overleeft als verlangen ? als het onontkoombare tekort dat het is. Zodra men dat tekort probeert te overstijgen in grote en grootse ideeën, loopt het onherroepelijk mis, of men daarbij nu aan het kapitalisme of aan het socialisme denkt, of aan nog wat anders. Je zou dat de moraal van het verhaal kunnen noemen.
Maar het gaat natuurlijk om de onontkoombaarheid van dat verlangen zelf, om de onmogelijkheid om niet te dromen. Dat die droom hier van het grote naar het kleine wordt voorgesteld ? van het socialistisch ideaal van de grote gemeenschap van allen met allen naar de liefde voor een enkele vrouw en de vriendschap tussen twee oudere mannen, van een 'natuurwet' naar een demonstratie met een magneet en wat ijzervijlsel voor een buurjongetje van Krap in de laatste pagina's van de roman ? doet niets af aan de hardnekkigheid ervan. Het maakt de mens tot de clown van zijn eigen verwachtingen, iets wat alleen te verdragen is wanneer men in staat is zijn eigen bestaan als een parabel te lezen ? en meestal lukt dat niet.
Zo bezien is de vorm de kracht van De rode droom, niet de moraal. De getemperde tragiek van het tragikomische duo stelt de lezer in staat die van hemzelf te overdenken. Dat, en een paar prachtige bernlefiaanse observaties, maken dit boek de moeite waard. "Op het trottoir aan de overkant zat een man geknield een losgeraakte schoenveter te strikken", zo staat er ergens plompverloren. Het heeft nergens iets mee te maken, maar het zijn van die "blikken vanuit een rijdende trein" die Bernlef vaak in zijn proza (en zijn poëzie) werpt: observaties waarin een stukje leven wordt betrapt in zijn eigen toevalligheid en momentaanheid. Bij Bernlef lijkt daarin de essentie van alles te schuilen. Het is het terloopse ervan, het totaal uit de context van alles zijn, dat het zijn schoonheid geeft en dat en passant Krap en Kowalski pas werkelijk neerzet in hun hulpeloze eigenheid en verlorenheid. [Marc Reugebrink]
Annemiek Buijs
Nieuwe roman van Bernlef [1937], bekend van ‘Hersenschimmen’ en ‘Publiek geheim’. Net als in ‘De onzichtbare jongen’ gaat het hier om mannenvriendschap. De 55-jarige Kowalski werkte als distributeur van toiletpapier op een papierfabriek. De even oude Krap is liftinspecteur in een liftfabriek. Beide middelbare mannen leren elkaar kennen op een bankje in het park. Door de opheffing van hun land (de DDR?) verliezen Kowalski en Krap allebei hun baan. Ze blijven geloven in de socialistische heilstaat. Krap is de ideoloog, hij is voorstander van de vrije liefde. De maatschappij moet omgevormd worden als in zijn ‘rode droom’. Op zoek naar werk trekken ze naar Amsterdam waar Toby, de ex-vrouw van Krap, een reisbureau runt. Kowalski wordt verliefd op de roodharige Toby en heeft zo zijn eigen droom. Ze vertrekken voor het reisbureau naar Tunesië, waar ze het land uitgezet worden. Berooid keren ze terug in het Thuisland. Boeiende en spitse schildering van de instorting van het communisme, van de oudere man en van de eenwording van Duitsland, geschreven in een nuchtere en nonchalante stijl. Vrij kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.