Medea
Ed Franck
Ed Romein (Redacteur), Marc Schuilenburg (Redacteur), Sjoerd Van Tuinen (Redacteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Boom, cop. 2009 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 157.2 DELE |
31/12/2009
Het belang van figuren als Michel Foucault, Jacques Lacan, Jacques Derrida of Jean-François Lyotard wordt weleens overschat. Tenminste als je het afmeet aan de aanwezigheid van hun denken binnen filosofiefaculteiten in Frankrijk en daarbuiten. Hun naam en faam mogen dan wel groot zijn, hun impact op de academische, van universitair gewicht voorziene filosofie is vrij gering te noemen. Zelfs de departementen Filosofie in Parijs ? vaak beschouwd als de hoofdstad van wat de postmoderne, poststructuralistische of nog eenvoudiger Franse filosofie wordt genoemd ? blijken 'het denken van '68' op veilige afstand te houden, met uitzondering van de in de jaren '60 opgerichte experimentele Universiteit Paris-VIII. Wereldwijde bekendheid hebben ze dan ook vooral te danken aan niet- of para-universitaire instellingen en de aanwending van hun ideeën binnen de esthetica, kunstkritiek, architectuur, literatuurwetenschap, filmstudies, politiek en andere niet-filosofische domeinen.
In het geval van Gilles Deleuze (1925-1995) hoeft ons dat om twee redenen niet te verbazen. Deleuze presenteert zichzelf als een weinig traditioneel filosoof die vooral in de tweede helft van zijn intellectuele parcours oproept tot een denken dat zich radicaal blootstelt aan de wereld en zich overgeeft aan de vrije creatie van concepten. Zijn filosofie vindt dan ook het eerst en het meest weerklank bij mensen die iets nieuws willen denken vanuit een artistieke, sociale of politieke noodzaak. Denken is hier verre van vrijblijvend, maar laat zich tegelijk niet altijd evenveel gelegen aan academische accuratesse. Kortom, van een filosofie die zichzelf als niet-academisch presenteert hoeft men ook niet te verwachten dat ze zonder omwegen door diezelfde academie wordt omarmd. Daarnaast dient verwezen te worden naar de hoge moeilijkheidsgraad van Deleuzes filosofie. Zelfs zijn vroege, meer schoolse interpretaties van klassieke filosofen als David Hume (1953) of Friedrich Nietzsche (1962) zijn verre van makkelijke lectuur. Wanneer Deleuze vervolgens nadrukkelijker een eigen denken ontwikkelt, moet zelfs de meest welwillende lezer erkennen dat het moed en volharding vergt om pakweg Différence et répétition of het samen met Félix Guattari geschreven Mille plateaux tot de laatste bladzijde toe te bestuderen. Vandaar dat Deleuze tot voor kort zijn bekendheid voor een groot deel dankte aan de losse, bijwijlen sloganeske manier waarop zijn conceptenapparaat werd aangehaald door kunstenaars en hun critici, architecten, filmtheoretici, literatoren, politieke activisten enz. Zij vonden bij Deleuze niet alleen een boeiend en inzetbaar denken, maar ook een bevrijding van de academische filosofie die men in vele gevallen als dor ervoer. Niet ten onrechte kwam Deleuze daardoor voor een bepaalde stijl van lezen, schrijven, denken en leven te staan, en wel op zo'n manier dat wie door zijn filosofie gegrepen werd, Deleuze meteen ook wilde beschermen tegen een academische of steriliserende recuperatie. Er zijn manieren om trouw te zijn aan een auteur, en in het geval van Deleuze bleek dat vooral niet te leiden tot een systematische, beargumenteerde en kritische evaluatie van diens denken. Dit sterkte de Academie in haar overtuiging dat doofheid voor de verlokkingen van Deleuzes 'wilde denken' terecht is, en leidde bijgevolg tot grote lacunes in het onderzoek naar zijn filosofie.
Een van die lacunes in het Nederlandstalig filosofisch onderzoek wordt nu ingevuld door het Deleuze compendium, waarin verschillende facetten van Deleuzes disparate oeuvre aan bod komen. De bijdragen zijn diepgaander dan encyclopedische lemmata, geven geen historische of biografische context en laten een grasduinende, niet-lineaire lectuur toe. Dit 'samenvattend overzicht' (Van Dale), het eerste in het Nederlands, doorstaat met glans de vergelijking met gelijkaardige internationale boekwerken. De meer dan twintig bijdragen van vnl. Vlaamse en Nederlandse filosofen, tellen samen een stevige vierhonderd pagina's en stuk voor stuk getuigen ze van het soort academische ernst ? een voetnoten- en verwijzingenapparaat, zorgvuldige uiteenzetting enz. ? die de lezer een weldaad bewijst.
Het boek valt uiteen in vier delen: de eerste drie volgen min of meer chronologisch Deleuzes ontwikkeling, het laatste deel handelt over de relatie tussen zijn filosofie en aangrenzende velden als schilderkunst, literatuur en cinema.
Het eerste deel krijgt het vrij bedeesd klinkende 'leerling in de filosofie' als titel mee, terwijl de teksten aangeven hoe origineel Deleuze was in zijn liefde voor auteurs als Hume, Nietzsche, Bergson en Spinoza, in een filosofisch klimaat dat vooral door de drie grote H's werd gedomineerd, nl. Hegel, Husserl en Heidegger. Daarnaast blijkt dat Deleuze in zijn lectuurverslagen geen vertrouwde portretten van zijn leermeesters schetst, maar achterhaalt wat ze volgens hem vandaag te denken geven. Bovendien zijn deze studies verre van afstandelijk te noemen en kan men spreken van een vervlechting van commentator en becommentarieerde. Wie er nu precies aan het woord is, waar de commentaar stopt en de creatieve interpretatie of aanwending begint, dat laat Deleuze in het ongewisse. Vast staat wel dat hij al in die vroege geschriften meent dat concepten creaties zijn, oprijzen uit een amalgaam van verborgen en ongezegde problemen waarmee de bestudeerde filosoof worstelt. De taak van de commentator bestaat erin dat ongezegde naar boven te halen, veeleer vanuit de problemen van filosofen te denken dan hun antwoorden te herhalen. Niet de stellingen van David Hume zijn van betekenis voor onze tijd, alleen het probleem waarop die stellingen een antwoord zijn, kan ons eigen denken in beweging zetten. De jonge Deleuze doet dus niet aan ideeëngeschiedenis en levert ons een eigengereid plaatje van de filosofie dat niet intimiderend maar inspirerend wil zijn.
Nog meer eigengereid zijn de boeken die volgen op de monografieën. Différence et répétition (1968) geldt als een hoofdwerk ? waarvan Deleuze beweert dat het zijn eerste poging was om zelf aan filosofie te doen ? en laat elke lezer ademloos achter. Ook in het enigszins toegankelijkere Logique du sens (1969) wordt complexloos verwezen naar bv. de Stoïcijnse ontologie, die teruggaat op vragen als: "wanneer ik 'kar' zeg, komt er dan een kar uit mijn mond ?" Die vraag alleen al is voor een moderne lezer verrassend omdat we, zeker sinds Kant (1724-1804), gewoon zijn om het ding te scheiden van zijn representatie (de ideeën, woorden of beelden ervan). Het is gemeengoed om op een of andere manier te spreken van een kloof tussen de wereld en de voorstelling die men er zich van maakt. Deleuze gaat daar tegenin en stelt met de Stoici (bv. Chrysippus, 280-207 v.C.) dat er iets aan de dingen is dat gezegd kan worden (lekton), dat zin en betekenis een materiële grond hebben en niet over de dingen heen zweven. Wordt daarmee de taal en de stichting van sens die haar eigen is in het zijn verankerd? Dat is een probleem dat Deleuze hier voor het eerst thematiseert. Enerzijds zal hij de materiële grond van de zin aannemen, maar anderzijds zal hij niet besluiten dat die gefundeerd is in het zijn. Voor Deleuze is zin geen kenmerk van het zijn, maar een effect van het worden. Deleuze distantieert zich dus zowel van een representatiefilosofie als van een filosofie die '(zijns)identiteit' tot uitgangspunt neemt. Dat iets is, is slechts een effect van een meer fundamenteel worden waaraan alles deelheeft. Ook de mens is geen substantieel, in zichzelf rustend wezen maar een grondeloos subject, het effect van een soms stokkend maar principieel onophoudelijk worden. De wereld wordt veeleer gekarakteriseerd door wat gebeurt, dan door wat is. Dit gebeuren of evenement zal Deleuze voor de rest van zijn leven bezighouden, en hij zal ervoor te rade gaan bij de meest diverse bronnen: hij ontleent zijn inzichten aan literaire auteurs als Herman Melville, Lewis Carroll of Franz Kafka, maar ook aan film, schilderkunst en wiskunde. Vanzelfsprekend wordt ook naar de geschiedenis van de filosofie verwezen, maar steevast op een aparte manier: hetzij door een idiosyncratische lectuur, hetzij door een verrassende keuze voor bv., Leibniz (1646-1716), aan wie Deleuze de notie van 'plooi' ontleent, nog een concept dat poogt recht te doen aan een differentie die voorafgaat aan elke identiteit.
Vanuit het tijdvak en de context waarin Deleuze opereert, kunnen referenties aan de (Lacaniaanse) psychoanalyse niet ontbreken. Die referentie wordt bijzonder expliciet en polemisch in de werken die hij samen met Félix Guattari (1930-1992) schrijft. Samen tekenen ze voor vijf boeken, waarvan L'Anti-Oedipe (1972) veruit het bekendste is. Onder invloed van Guattari heeft het boek een uitdrukkelijk politieke toon en er wordt mét Marx en Freud tegen hen ingedacht. De laatste heeft duidelijk iets teweeggebracht: noties als het onbewuste, het libido en het verlangen zijn kapitaal, die echter tegelijk, aldus Deleuze en Guattari, te eenduidig en te normerend worden gebruikt. Het psychoanalytisch perspectief voert symptomen te makkelijk terug op een immer conflictueuze oedipale driehoek papa-mama-kind, en verliest daarbij uit het oog op welke manier het verlangen productief en creatief is. Deleuze en Guattari hebben een duidelijke voorkeur voor de schizofrenie, ten nadele van de familiale neurose. Schizofreen is wat zich voortdurend (her)uitvindt, driftmatige relaties aangaat met partiële objecten, de taal tot de grenzen van de verstaanbaarheid voert. De geschiedenis getuigt van een verlangen dat zich niet laat begrijpen vanuit een tekort maar vanuit een teveel, een creatief overschot. Of om het met een woord ontleend aan Mille plateaux (1980; deel twee van hun studie naar kapitalisme en schizofrenie) te omschrijven: de werkelijkheid is rizomatisch, een uitzaaiend stelsel van wortels die overal hun plaats vinden zonder een organiserend centrum. Ook het kapitalisme werkt in dat opzicht bevrijdend, maar gaat volgens de auteurs nog te sterk gepaard met een codering en normering die onderdrukkend werkt. Uit het boek spreekt dan ook de hoop dat het kapitalisme zal versnellen, zichzelf van binnenuit zal perverteren en tot nieuwe massabewegingen zal leiden. Een hoop die overigens niet onterecht is als we Negri & Hardt erop naslaan ? zie hun in 2000 verschenen Empire.
Het vierde en laatste deel van het Deleuze compendium bespreekt Deleuzes omgang met niet-filosofische teksten en beelden. Zonder in te gaan op de details van Deleuzes omgang met, om enkele namen te vermelden, Marcel Proust, Francis Bacon of Sergej Eisenstein, kan worden aangestipt dat ook literatuur en kunst voor Deleuze op denken neerkomen. De filosoof diept geen verborgen betekenis uit het werk op, maar probeert iets te maken met de concepten die het werk hem aanreikt. De filosoof moet niet over kunst schrijven, maar er een alliantie mee aangaan en de ideeën ? "geen juiste, juist alleen maar ideeën" ? waartoe ze aanleiding geven, denken.
Zoals eerder al aangegeven, onderzoekt Deleuze de mogelijk actuele betekenis van filosofen waaraan veelal een louter historisch belang wordt toegekend. Kan men ten aanzien van een lectuur van Deleuze eenzelfde verwachting koesteren, nl. dat hij ons iets reveleert over de tijd waarin we leven? Deleuzes werk is alvast nog te recent en onontgonnen om het naar de geschiedenis te kunnen verwijzen. Maar is het daarom actueel? Misschien behoort het, overeenkomstig de zin of richting ervan, vooral de toekomst toe. Was het niet Michel Foucault die boudweg stelde dat deze 21e eeuw deleuziaans zou zijn? Het Deleuze compendium voert geen enkel argument ter staving van die stelling aan, maar wijst tegelijk, als dankbaar instrument voor wie tegen heersende opinies in wil denken, op de mogelijkheid daarvan. [Dominiek Hoens]
J.F. Vogelaar
Filosoferen is doorgaans, zeker in Nederland, het uitleggen van vooral oudere filosofen. Zo is ook de Franse filosoof Deleuze ooit begonnen met boeken over Hume, Nietzsche, Bergson, Spinoza. Het eigen denken heeft daarna grote werken opgeleverd: Différence et répétition; Logique du sens; Le pli. Deleuze (1925-1995) zag zichzelf niet als nieuwlichter, wel blies hij enkele oude thema’s nieuw leven in én ondernam als filosoof uitstapjes naar de wetenschap, beeldende kunst, film en literatuur. Met de psychiater Guattari schreef hij een aantal boeken die een belangrijke rol in het rebelse denken van na ’60 zouden spelen. In die tijd is er wat in het Nederlands vertaald, maar weinig, en van de grote werken niets. Daarom moet dit compendium veel in een keer goedmaken. Dat gebeurt door een keur aan inleidende en commentariërende opstellen van auteurs uit Nederland en Vlaanderen. Het hele werk wordt behandeld – een uitstekende opmaat voor een hernieuwde en vooral een eerste kennismaking met deze eigenzinnige, inspirerende geest.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.