Seizoen van de machetes : het verhaal van de daders
Jean Hatzfeld
Jean Hatzfeld (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2008 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 3516 |
31/12/2008
Eensgezindheid zoals vroeger, ja dat is echt onmogelijk. Maar waarom geen verzoening voor tachtig procent? De twintig procent die ontbreekt is vertrouwen. Wat de andere gevoelens betreft, die zijn voldoende om mee voort te kunnen." Aan het woord is Sylvie Umubyeyi, een overlevende van de Rwandese genocide. Haar opdelen in procenten van een moeilijk kwantificeerbaar proces als verzoening getuigt van het moeizame samenleven tussen overlevende Tutsi's en Hutu-moordenaars na het presidentiële pardon in 2003. Sylvie is een zeldzaam optimistische stem, maar haar getuigenis bevat toch alle elementen van de onmogelijke verzoening, zoals die in Jean Hatzfelds nieuwe boek De strategie van de antilopen aan bod komen.
Met De strategie van de antilopen bereikt Jean Hatzfeld een merkwaardige trilogie. In Dans le nu de la vie (Seuil, 2000, niet vertaald) interviewde hij 14 overlevenden van de slachtpartijen in de gemeente Nyamata. In dat gebied, in het zuiden van Rwanda, werd de genocide grondig uitgevoerd. Vijf op de zes Tutsi's, een vijftigduizend in totaal, werden vermoord. Het boek bevatte indringende getuigenissen van gebroken mensen die slechts langzaamaan opnieuw structuur en zin vonden in het leven. Nog opmerkelijker, want ongehoord en ongezien, was wat Hatzfeld deed in Seizoen van de machetes (De Bezige Bij, 2004). Hij slaagde erin Hutu-genocidaires te laten spreken en produceerde zo een uniek document in de genocideliteratuur. Een vriendengroep uit Nyamata, allen gevangen in Rilima, sprak, in een mengeling van openheid, bekentenis, wantrouwen en leugen, over hun aandeel in de moordpartijen. Op een na werden al deze genocidaires in 2003 vrijgelaten, en na een 'training burgerlijke verzoening' namen ze hun leven weer op in de heuvels van Nyamata, tussen de overlevende en uit ballingschap teruggekeerde Tutsi's.
Hatzfeld onderzoekt in zijn derde boek dat samenleven in Nyamata. Afwisselend laat hij de overlevenden en de genocidaires aan het woord over onderwerpen als spijt, samenleven, verzoening, de Afrikaanse identiteit, de dood en het geloof, en schrijft hij zelf beschouwingen over het alledaagse leven in het dorp. Hij laat veel ruimte voor onderlinge verschillen, tegengestelde meningen en nuances, maar in alle getuigenissen vallen toch gemeenschappelijke elementen terug te vinden. De auteur heeft de oorspronkelijke interviews grondig bewerkt en verdedigt zijn 'romaneske aanpak' ditmaal expliciet. Zijn vorige boeken waren vaak onderwerp van methodologische kritiek ? zie ook mijn recensie van Seizoen van de machetes (De Leeswolf 2004, p. 395). De auteur repliceert dat hij, in een context van journalistiek onvermogen (hoe kan je zo'n misdaad voldoende indringend beschrijven?), vooral de lezer wil meeslepen in de wereld van de genocide en daarom in trage, herhalende structuren schrijft, met veel omwegen en metaforen. Het is een aanpak waar zijn geïnterviewden zich in kunnen terugvinden, hoewel ze allen anders reageren op zijn boeken.
Hatzfeld vult zijn boek aan met een relaas van de gebeurtenissen in Kayumba, 1994. Zijn vorige boeken belichtten vooral de moordpartijen in de moerassen van Nyamata, maar in het bos Kayumba, in het noorden van Nyamata, speelde zich een zo mogelijk nog hallucinanter drama af. In dat dunne bos vond elke dag een jacht plaats, waarbij de Tutsi's de genocidaires probeerden te ontlopen volgens de "strategie van de antilopen": zich verzamelen in een groep en bij een aanval verspreiden in alle richtingen, zodat toch enkelen een kans op overleven maakten. Vijf weken lang duurde deze gruwelijke jacht. Van de duizenden Tutsi's in het bos overleefden er slechts twintig. Hatzfeld interviewt er een paar. Ook Innocent Rwililiza, Hatzfelds tolk in de trilogie, overleefde de "wedstrijd" in het bos.
Die tolk, een voormalige onderwijzer en nu een belangrijke brugfiguur in Nyamata, zegt resoluut het volgende: "Wie praat er eigenlijk over vergeving? De Tutsi's, de Hutu's, de vrijgelaten gevangenen, hun families? Geen van allen, het zijn de humanitaire organisaties. Zij importeren de vergiffenis in Rwanda, verpakt in heel veel dollars om ons te overtuigen. [...] Wij praten over vergeving om gunstig beoordeeld te worden en omdat de subsidies lucratief kunnen zijn. Maar in onze persoonlijke gesprekken komt het woord 'vergeving' niet voor, ik bedoel het is opgelegd."
Kun je je voorstellen dat in 1955 aan overlevenden van de Holocaust zou worden gevraagd de nazi's te vergeven? In die tijd werd er nog maar nauwelijks gesproken over de overlevenden, laat staan dat zaken als vergeving en verzoening ooit aan de orde waren. Maar de Rwandese genocide is uniek omdat ze plaatsvond in een straatarm land, waar de slachtoffers uit een minderheidsgroep kwamen, de moordenaars meestal gewone landbouwers waren en beiden vaak buren van elkaar. De overheid en de internationale gemeenschap zien zich genoodzaakt een snel verzoeningsproces te organiseren opdat het land vooruit kan gaan. Een van de redenen voor het presidentiële pardon in 2003 was gewoon het kunnen inzetten van agrarische krachten om de verlaten velden opnieuw te ontginnen.
Hoewel de overlevende Tutsi's van Nyamata die politieke noodzaak voor verzoening en ontwikkeling onderschrijven, voelen zij zich bijzonder ongemakkelijk in dat proces. Enerzijds is er de psychologischeonmogelijkheid van een gesprek over de genocide. De overlevenden kunnen, willen er niet altijd over praten, het is te pijnlijk, te moeilijk, onmogelijk om de gruwelijke sfeer van toen weer op te roepen. De genocidaires durven er niet over praten, als ze daar al toe bereid zouden zijn. Ze verwachten nogal vlug vergeving, wat onmogelijk is voor de overlevenden. Een man getuigt dat twee genocidaires hem om vergiffenis kwamen vragen, "niet uit goede wil, maar in een poging gevangenisstraf te ontlopen": "Het is moeilijk om aan een vader te komen vertellen hoe je zijn dochter hebt dood gehakt, of voor de vader om aan die mensen te vragen hoe ze haar hebben omgebracht. Dus hebben we niets gezegd, afgezien van wat beleefdheden. Ze boden een flesje aan, we beloofden elkaar hulp bij het werk op de akkers. Naar ze luisteren of niet naar ze luisteren kwam op hetzelfde neer. Ik heb naar ze geluisterd zodat ze sneller weg zouden gaan en me alleen lieten met mijn verdriet."
Anderzijds wordt het spreken over de genocide in Rwanda sterk politiek gereguleerd. Het individuele spreken en onderhandelen wordt aan banden gelegd. De vrijgelaten gevangenen worden aangeleerd nooit openlijk over de moordpartijen te praten, nooit persoonlijk spijt te getuigen, behalve voor de aanwezigen bij de gaçaça's (een soort volksrechtbanken, ingesteld om de vele beschuldigden sneller te laten berechten). In die context is een individuele spijtbetuiging politiek ongehoord, en moeten wij als westerlingen opletten met wat we verwachten van genocidaires. Het spanningsveld tussen individuele verantwoordelijkheid, groepsdruk en politieke sturing blijft het grote vraagstuk van de Rwandese genocide. Ook Hatzfeld weet er geen antwoord op.
Tutsi's worden door de overheden aangemaand geen wraakgevoelens te betuigen, zich in te houden over allerlei gevoelige thema's en zeker geen Hutu's te bekritiseren. De "hele waarheid" is omstreden, het gevaar van "te ver gaan" in het publieke spreken is reëel. Tutsi's die zich niet inhouden worden marginale figuren. Een genocidaire die steeds zijn spijt betuigt en concrete misdaden opsomt, wordt vermoord. Ook Hatzfeld zelf breekt eenmaal een gesprek af, wanneer een overlevende te kritische dingen zegt over de Afrikaanse identiteit.
Het gebrek aan individuele ruimte om over de genocide, vergeving en verzoening te praten leidt tot een opgelegde, ongemakkelijke pacificatie, een samenleven in wantrouwen, een land dat er economisch wel op vooruit gaat, maar intern fundamenteel verdeeld blijft. Innocent Rwililiza drukt het kernachtig uit: "Verzoening zou het delen van vertrouwen moeten zijn. Verzoeningspolitiek is het eerlijk delen van wantrouwen".
Steeds opnieuw getuigen de Tutsi-overlevenden hoe oneerlijk, onrechtvaardig zij de huidige gang van zaken vinden. Enkelen onder hen kunnen dat toch aanvaarden, omdat het onmogelijk is recht te doen aan zo'n kleine groep overlevenden. Maar het blijft wringen dat het de teruggekeerde Tutsi-ballingen en vooral de Hutu's voor de wind gaat. Het meest schokkende in de trilogie van Jean Hatzfeld is inderdaad hoe de Hutu's omgaan met de genocide. Ze bekennen misdaden en moordpartijen, maar hun gewetenslast lijkt laag. Ze kennen geen nachtmerries of trauma's zoals de overlevenden, ze beschouwen zichzelf evengoed als slachtoffer, ze willen hun vroegere leven weer opnemen en geloven dat dat mogelijk is. Volgende getuigenis is eerlijk maar ontstellend: "Ik erken dat ik fout ben geweest, maar ik herken de boosaardigheid van de man die op mijn benen en met mijn machete in de hand het moeras indook niet. Toch, zonder er verder omheen te draaien of leugens te verkopen, ik weet dat ík het was. Maar ik ben een goeie vent. [...] Ik ben dezelfde man als vroeger en ik ben zelfs een beter mens geworden. Ik ben met een Tutsi getrouwd. Al het tumult van de genocide is uiteindelijk gunstig geweest voor mijn karakter. Ik wil deze rampzalige periode achter me laten, ik kan geduldig wachten op vergeving. In ieder geval staat niets me meer in de weg om in goede verstandhouding met de Tutsi's te leven."
Het contrast met de woorden van een overlevende van het Kayumba bos kan niet groter zijn: "Als ik Hutu's zie die gaan studeren of goede banen krijgen, zondags goed gekleed gaan, meelopen in elegante trouwstoeten, vraag ik me af: waarom staan wij, die zo hard hebben gerend, achteraan met de troostprijs? Met onze remmingen, onze magere oogsten, ons gemis. Waarom krijgen wij, die elke morgen hebben bewezen dat we het leven zo trouw waren dat we er 's avonds van uitputting bij neervielen, het allerkleinste aandeel in erkentelijkheid? Waarom duurt het zo lang voordat de levenskracht weer op onze deuren klopt? Dat zijn vragen die mij diep in mijn hart vernederen." [Chris Bulcaen]
Harrie M. Leyten
In 1994 vond de genocide plaats in Rwanda: in drie maanden tijd werden meer dan 800.000 mensen vermoord. Nu, dertien jaar later, sprak de auteur van dit boek met tientallen mensen die de slachting hadden overleefd en met mensen die aan de slachting hadden meegedaan. Dit boek is een lange serie interviews, de meeste met grote diepgang, met overlevenden en moordenaars over hun herinneringen aan toen, over de wijze waarop zij er nog onder lijden en over de wijze waarop slachtoffers en daders met elkaar omgaan. Dit is geen roman of verhalenbundel, maar een bundel menselijke getuigenissen vol emoties van haat en wanhoop, verdriet en overlevingsdrift. De auteur heeft al twee andere boeken geschreven over de genocide en heeft het vertrouwen kunnen winnen van zijn gesprekspartners. Het is een document geworden van grote historische en psychologische waarde. Een aanrader voor iedereen die betrokken is bij Afrika, vooral ontwikkelingswerkers, pastoraal werkers, psychologen, sociologen en journalisten.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.