De mooiste gedichten van Francesco Petrarca
Francesco Petrarca
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Athenaeum-Polak en Van Gennep, 2008 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : LITERATUUR VOOR 1700 : PETR |
31/12/2008
De literatuurgeschiedenis kan soms ironisch zijn. Francesco Petrarca (1304-1374) zou waarschijnlijk stomverbaasd zijn geweest als hij geweten had dat zijn eeuwige roem als schrijver in de eerste plaats te danken zou zijn aan de gedichten in de volkstaal die hij zelf 'nugae' of 'nugellae' noemde, wat 'niemendalletjes' betekent. Dit kan voor een stuk echter ook een pose zijn geweest: in zijn tijd had het Latijn nu eenmaal veel meer prestige dan het Italiaans, waarvan de literaire traditie nog maar een goede eeuw oud was, ook al was Dante Alighieri (die hij mogelijk één keer in zijn leven ontmoet heeft, maar van wiens werk hij geen hoge dunk had) hem op dat punt reeds met de Divina Commedia voorgegaan. Diezelfde houding demonstreert hij trouwens in de correspondentie met zijn wat jongere vriend Giovanni Boccaccio (1313-1375), die hem een exemplaar van zijn Decamerone toegestuurd heeft: Petrarca meldt de goede ontvangst van dat aardige "jeugdwerkje", maar voegt eraan toe dat hij zijn kostbare tijd niet kan besteden aan het volledig lezen ervan. Het staat anderzijds vast dat hij zijn hele leven lang aan zijn 'niemendalletjes' gevijld en geschaafd heeft en dat hij kort voor zijn dood nog twaalf gedichten uit de bundel verwijderde ten einde een (als dat geen anachronistische term was) persklare versie na te laten die het in verscheidene opzichten symbolische getal van 366 poëmen moest bevatten.
Maar de eeuwige roem, waar hij als uiterst zelfbewuste intellectueel op rekende, verwachtte hij toch vooral van zijn Latijnse geschriften, die ? als zijn Canzoniere er niet was geweest ? nu vermoedelijk nog voornamelijk tot het domein van de academici zouden behoren. Tijdens zijn leven stonden ze in elk geval hoog aangeschreven: op Pasen 1341 werd hij in Rome tijdens een grootse plechtigheid tot poeta laureatus gekroond.
De notariszoon Francesco Petrarca wordt door een speling van het lot geboren in Arezzo, maar hij zal zichzelf altijd ? net als Dante en Boccaccio ? als een Florentijn blijven beschouwen. In 1311 verhuist de familie naar Avignon, waarnaar Clemens V kort tevoren het pauselijke hof heeft verplaatst. Van daaruit gaat Francesco van 1316 tot 1320 (dus van zijn twaalfde tot zijn zestiende: de jeugd was toen klaarblijkelijk wat vroeger rijp dan nu) rechten studeren aan de universiteit van Montpellier, waarna hij naar Bologna wordt gestuurd om zijn studie af te maken. In 1326 keert hij naar Avignon terug, waar hij zich ? voornamelijk om makkelijker een baantje te vinden ? de lagere kerkelijke wijdingen laat toedienen. Op 6 april 1327, een Goede Vrijdag ? al blijkt dat niet te kloppen met de kalender ? zou hij daar in de kerk van de heilige Clara een edelvrouw hebben gezien op wie hij hopeloos verliefd werd, die zijn hele toenmalige leven ondersteboven gooide en die we uit het Liedboek kennen als Laura.
Zijn hele leven of zijn hele lyrische oeuvre? Ging het om een vrouw van vlees en bloed of om de Volmaakte maar Onbereikbare Geliefde die al een topos was in de poëzie van de Provençaalse troubadours, te vergelijken met de Beatrice van Dante en de Fiammetta van Boccaccio? Dat is een vraag waarover literair-historici nog wel een paar eeuwen zullen discussiëren. De aanhangers van de eerste hypothese hebben haar geïdentificeerd als Laure de Noves, de toen 19-jarige echtgenote van Hugues de Sade (een verre voorvader van de beruchte Markies), aan wie zij elf kinderen schonk tot ze in 1348 tijdens de grote pestepidemie stierf. Petrarca situeert haar overlijdensdatum op 6 april, precies 21 jaar nadat hij haar voor het eerst heeft ontmoet, maar ook dat kan als symbolisch worden geïnterpreteerd. Hoe dan ook: deze platonische liefde (die hem niet belet bij twee onbekend gebleven vrouwen een zoon en een dochter te verwekken) staat centraal in zijn Liedboek, dat dan ook in twee delen uiteenvalt: 'In vita di madonna Laura', geschreven tijdens haar leven, en 'In morte di madonna Laura', ontstaan na haar dood.
In de bundel, die als een soort intiem dagboek kan worden gelezen, staan canzonen, sestinen, balladen, madrigalen, maar de hoofdbrok wordt toch gevormd door de 317 sonnetten, en het is aan die laatste ? en meer in het bijzonder die welke aan Madonna Laura zijn gewijd ? dat Petrarca zijn onsterfelijkheid te danken heeft. Hij mag dan al niet de uitvinder zijn van het sonnet (dat waren de Siciliaanse hofdichters rond Frederik II bijna een eeuw vroeger), hij is wel degene die deze versvorm voor het eerst tot volmaaktheid heeft gebracht. Zijn invloed op de West-Europese poëzie valt dan ook nauwelijks te onderschatten. Dankzij zijn voorbeeld is het sonnet tot op heden veruit de meest gebruikte dichtvorm geworden, ook in ons eigen taalgebied (van Hooft over Perk en Nijhoff tot Gerrit Komrij en Jan Kuiper, om maar enkele namen te noemen). In zijn kielzog ontstond zelfs een hele beweging, 'petrarkisme' genoemd, die zich voornamelijk van het klinkdicht bediende en niet alleen Petrarca's vormelementen, maar ook een groot deel van diens stijl en thematiek overnam: de wanhopige zoektocht naar de geliefde, die vaak wordt uitgedrukt door middel van een reeks antithesen, zoals in het beroemde sonnet 134 (zie hiernaast).
Om al die redenen is het verwonderlijk dat pas in 2008, 634 jaar na de dood van de dichter en 440 jaar nadat jonker Jan Van der Noot het Nederlandstalige lezerspubliek met een klein stukje van Petrarca's lyriek liet kennismaken, diens Canzoniere voor het eerst integraal in onze moedertaal is vertaald. De verklaring daarvoor is eenvoudig: Petrarca vertalen is een hels karwei, zeker als je zijn metriek en zijn rijmschema's maximaal in het Nederlands wil bewaren. Dat heeft o.m. te maken met het feit dat het Italiaans een beperkt aantal woorduitgangen en daardoor een groot aantal rijmmogelijkheden heeft, terwijl dat voor het Nederlands net omgekeerd is (vergelijk maar eens hoeveel Italiaanse woorden rijmen op 'amore' en hoe ver je met 'liefde' komt, om nog maar te zwijgen van het in de poëzie veel voorkomende 'herfst'). Daar komt nog bij dat Petrarca op talloze plaatsen via klankassociaties zijn geliefde Laura evoceert: 'il lauro' (de laurier), 'l'aura' (het briesje) of 'l'auro' (het goud). Ga er maar aan staan!
Gelukkig heeft Peter Verstegen, die zijn vaardigheid als verzenbouwer met zijn versies van o.m. Shakespeare en Baudelaire al ruimschoots bewezen heeft, ervoor gekozen om Petrarca's vormelementen op een niet al te rigide manier te volgen. Zo zou de omzetting van de Italiaanse hendekasyllabe in elflettergrepige verzen met de klemtoon op de voorlaatste lettergreep in het Nederlands een onuitstaanbare dreun opleveren. Verstegen kiest terecht voor een afwisseling tussen tien- en elflettergrepige verzen en past wanneer dat beter uitkomt, ook de rijmschema's aan. Desondanks leidt een dergelijke 'vormvaste' aanpak hier en daar noodzakelijkerwijs tot het verlies van betekenisnuances. Peter Verstegen is zich daar blijkens het voorwoord terdege van bewust. In de praktijk lost hij het probleem op door in een 'Commentaar' van niet minder dan 241 bladzijden elk afzonderlijk gedicht niet alleen in zijn context te plaatsen, maar er in veel gevallen als het ware een parafrase in proza aan toe te voegen. Bovendien gaat het hier om een tweetalige editie, waardoor de lezer die het 14e-eeuwse Italiaans min of meer machtig is, origineel en vertaling vers per vers kan volgen.
Deze eerste complete Nederlandse versie van Petrarca's meesterwerk zou dan ook in geen enkele openbare bibliotheek mogen ontbreken. Lezers die zich willen beperken tot de highlights eruit, kunnen nog steeds terecht bij de eveneens zeer waardevolle vertaling van Frans van Dooren (Sonnetten en andere gedichten), die in 2004 bij dezelfde uitgeverij verscheen.
Sonnet 134
Ik voer geen oorlog en ik vind geen vrede,
ik hoop en vrees, ik ben van ijs en brand,
ik voel mij zweven en lig hier beneden,
ik vat de wereld in een lege hand.
Zij sluit mij op, maar blijft doof voor mijn bede,
zij wil me niet, maar slaakt toch niet de band.
Amor doodt niet, maar boeit mijn lijf en leden,
ik sterf half, maar mijn kerker blijft in stand.
Ik zie blind, schreeuw zelfs van mijn tong ontdaan,
ik smeek om hulp en wil het liefst vergaan,
ik haat mijzelf en hoop haar aan te kleven.
Ik leef van pijn en glimlach met een traan;
zoals de dood haat ik mijn eigen leven
en, Vrouwe, ú hebt mij daartoe gedreven.
[Frans Denissen]
Bernard Huyvaert
Francesco Petrarca (1304-1374) beheerste samen met Dante en Boccaccio de Italiaanse 14e eeuw, het Trecento. Zijn Canzoniere of Liedboek behoort tot de mooiste lyriek uit de hele Italiaanse literatuur en heeft op latere periodes een grote invloed uitgeoefend. Zelf beschouwde de dichter zijn Latijnse traktaten over filosofie en allerlei andere onderwerpen als belangrijker. De meeste van de 366 gedichten zijn sonnetten. Ze behandelen de liefde die Petrarca koesterde voor Laura, het meisje dat hij op Goede Vrijdag van het jaar 1327 in Avignon (Petrarca werkte er aan het pauselijke hof) ontmoette. Zij vallen in twee groepen uiteen: vóór en na de dood van Laura. Het gaat om een hoofse liefde, waarbij de geliefde een onbereikbare vrouw is. Sommigen hebben zelfs betwijfeld of er ooit een echte Laura is geweest. Peter Verstegen is erin geslaagd om de gedichten toegankelijk te maken voor een publiek dat het 14e-eeuws Italiaans niet beheerst. Een uitgebreid commentaar begeleidt de vertaling: zeker geen overbodige luxe, want Petrarca begrijpen is niet gemakkelijk. Verzorgde tweetalige uitgave in cassette.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.