Zeik
Herman Brusselmans
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Prometheus, 2008 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 1421 |
Jeroen Versteele
rt/aa/12 m
Een overbodig boekdeel? Ja, maar net zoals men van een genietbare exhibitievoetbalwedstrijd zou zeggen dat ze overbodig is. Ondertussen hebben de fans toch maar een fijne namiddag gehad en hier en daar een schijnbeweging bijgeleerd.
In Toos, dat werd geschreven in minder dan twee maanden tijd en exact even dik is als zijn twee voorgangers, kampt bestsellerauteur Danny Muggepuut opnieuw met een probleem dat hem het schrijven verhindert. Ditmaal is dat een writer's block. Vermits hij in zijn nieuwe roman een verhaal over de liefde wil vertellen, zoekt Muggepuut een muze, een minnares om het zes maanden mee uit te houden en genoeg verhaalstof te bieden voor een goedverkopend boek. Wat volgt is een klassiek opgebouwde queeste met een prins, drie steeds lieftalliger prinsessen en uiteindelijk een schat van één miljoen euro, een aardigheidje waarmee elk deel van de Muggepuuttrilogie eindigt.
Spervuur van dialogen
Danny Muggepuut en diens tics, automatismen en onhebbelijkheden zitten na twee vorige boekdelen stevig in de pen van de Gentse auteur, niet onbelangrijk voor hem die zijn kunst baseert op herhaling en niet op vernieuwing. Nog steeds eet Muggepuut zijn worst al staande, drinkt hij bier op het terras van De Rare Schuur, dweept hij met de Tweede Wereldoorlog en slaat hij scabreuze taal uit. Als hij droomt, mijmert of op zijn pilsje wacht, wordt hij net zoals in vorige romans overvallen door streams of consciousness: pagina's vol totale nonsens, flarden herinneringen, beschrijvingen van gevoelens en beelden, miniverhaaltjes van enkele zinsdelen lang. Het is een stijlfiguur die waanzin weerspiegelt, en een bepaald soort energie die je Brusselmans moet nageven.
Die energie zit ook in de onvermoeibare opeenvolging van dialogen. Niet toevallig creëert de auteur de ene na de andere situatie waarin Muggepuut kan vertellen, poken, ondervragen en beledigen. Wordt hij niet aangesproken op café vanwege zijn bekende kop, dan organiseert hij wel een vragenrondje voor de spelers van de minivoetbalploeg waarvan hij de nieuwe voorzitter-coach wordt, FC Tokketokketok.
Brusselmans' personages zijn dan misschien onbeholpen en cynisch, ze geven wel blijk van de volgende optimistische levensfilosofie: als je je eenzaam voelt, is er je medemens om tegenaan te lullen. Muggepuut vindt zijn potentiële muzen zomaar op straat, de meest intieme ontboezemingen ontlokt hij aan zijn garageboxhouder, de pedofiele opdienster van De Rare Schuur, de ouders van zijn minnaressen en alle andere randpersonages, groot en klein. Niet gehinderd door enige psychologische complexiteit vormt de mensheid in de Muggepuuttrilogie een volkse, vreemde gemeenschap die aan elkaar hangt van onbetamelijke levensgeschiedenissen, bot racisme en schuine praat. Er deemstert tristesse in de wereld door Muggepuuts ogen, maar die wereld zit ook vol vluchtluiken naar momenten van verlossing, van kortstondige tevredenheid.
Topspeler in tweede klasse
De "zeer belangrijke, zowel verguisde als verafgode schrijver" Herman Brusselmans schrijft zelden minder dan twee boeken per jaar en heeft er hoegenaamd geen probleem mee toe te geven dat het zijn oeuvre aan evolutie en aan grote uitschieters ontbreekt. Hij noemt zichzelf een topspeler in tweede klasse en ambieert geen literaire prijs. Met boeken als Toos zal hij die ook niet winnen, want een roman als deze is als een vriendschappelijke wedstrijd op een voetbaltoernooi waarop niemand afvalt of doorgaat. In zo'n league vallen er geen prijzen te winnen. Het ontbreekt de match daarom aan inzet en betekenis, maar ontdaan van alle druk laten de spelers zo nu en dan een vleugje van hun klasse zien. Zo bevat Toos enkele onweerstaanbare passages. Vooral de cartooneske, absurdistische randpersonages worden vaak exquis omschreven, zoals Kalulli, een zwarte ingenieur die "een middel had gevonden om een perpetuum mobile te laten ophouden met bewegen", of Sophie, een doctorandus die zich "vooral bezighoudt met doorontwikkeling, met name de doorontwikkeling van voorlopige resultaten".
Brusselmans' onvermoeibare spervuur van onnozelheden levert echter ook belegen materiaal op. Met name koketteert hij inmiddels iets te lang met zijn befaamde archaïsch-literaire woordgebruik, wat middelmatige dialogen oplevert als: "Spui het maar." "Wat zegt u?" "Spui het maar. Van het werkwoord 'spuien'." "Dat werkwoord ken ik geenszins." "Nee?" "Nee."
Toos is een onbesuisde dribbel van doel naar doel, en weer terug. Een rol van literair-historische betekenis is daardoor niet weggelegd voor deze Brusselmans, maar het is genieten van een vakman in goeden doen.
Mark Cloostermans
il/pr/11 a
'Vele lezers zullen ongetwijfeld uitgekeken hebben naar nieuwe avonturen van Danny Muggepuut', beweert de uitgever in de blurb op de cover. Zo heel lang heeft dat uitkijken niet geduurd: het tweede deel van de Muggepuut-trilogie, De perfecte koppijn , verscheen in september 2007. Dat hoge productieritme staat Brusselmans toe actuele grappen te maken: een personage uit Toos woont bijvoorbeeld in de Alizée Poulicekstraat.
Voor de kijkers die nu pas inpikken: Danny Muggepuut is een succesvol schrijver. Hij is racistisch en homofoob - over zijn vrouwbeeld gaan we het vandaag niet hebben - en hij woont in een loft in Gent. Danny zit vaak op café, als hij tenminste niet thuis is, waar hij staande worsten nuttigt. Danny slaagt erin om met elk boek één miljoen euro rijker te worden, zonder er een vinger voor uit te steken. In De perfecte koppijn was hij op zoek naar een band om de presentatie van zijn nieuwe boek op te luisteren en maakte hij zich druk over zijn minivoetbalteam Real De Rakkertjes. Dit keer is hij op zoek naar een vrouw (niet vanwege de liefde of de seks, maar omdat hij een liefdesroman wil schrijven, Liefde op een drafje geheten) en overweegt hij voorzitter te worden van een nieuw minivoetbalteam, FC Tokketokketok. Muggepuuts criteria voor de vrouw van zijn dromen: ze moet kunnen spitten (vandaar de spade op de cover van het boek), luid gillen bij het klaarkomen, 'driemaal daags poepbaar zijn' en ze mag zijn oorlellen niet vergelijken met kalfslappen. Vindt Danny de liefde? Ja hoor, al komt er op het einde een miljoen euro in de weg lopen.
Hoe komt het toch dat de Muggepuutboeken zo lekker weglezen, terwijl het iets vroegere werk alleen verveling veroorzaakte? Het spook van Toetegaai (2005) en Toos bevatten precies dezelfde ontspoorde cafégesprekken en dezelfde manifeste onwil om de handeling van het vertellen ernstig te nemen: ook al heet de held Danny Muggepuut en wandelt hij van hier naar daar, voortdurend blijf je je bewust van Brusselmans zelf, die aan een bureautje al die onzin in real time uit zijn duim zit te zuigen. Waarschijnlijk is het cruciale verschil dat Muggepuut Muggepuut heet en niet Brusselmans: als de auteur zichzelf als hoofdpersoon opvoert, zit je honderden bladzijden tegen een man zonder eigenschappen aan te kijken. Danny heeft enkele eigenaardigheden en de wereld om hem heen ook. Dat absurdisme maakt de boeken beter.
Brusselmans' humor schuilt in onrealistische combinaties. De combinatie van arm en rijk in uitdrukkingen als 'z'n eenvoudige loftje'. De combinatie van banaal en urgent in een zin als: 'Ze spoedde zich naar binnen om het biertje te gaan halen.' Of de combinatie van Vlaamse en Nederlandse woorden in opeenvolgende zinnen: hoewel ze in Gent wonen, gebruiken de personages woorden als 'slokkie', 'gis' en 'gozer', met af en toe een oervlaams woord als 'pertang' ertussen gemikt. Een laatste onrealistische combinatie: de ontregelde anekdote. Zo vertelt Danny over een meisje dat op een feestje haar vagina ontblootte: 'Wie wilde mocht er een stuk fruit in steken. [...] Dus staken we er ook een prei in. Ik hou wel van prei, moet ik zeggen. Zet mij een pond gestoofde prei voor en ik eet m'n buikje rond. Maar het liefst van al eet ik een worst.'
Toos is een herhalingsoefening, maar ik heb er toch vaak en hartelijk mee gelachen. Canvas zou van de Muggepuuttrilogie makkelijk een miniserie kunnen maken, een beetje in de stijl van Patrick De Wittes bedenksels: daarin zag je ook elke week dezelfde sketches, met minimale wijzigingen.
Nog één ding: Brusselmans is een getalenteerd slotzinnenschrijver. Dat blijkt alweer uit Toos , als Danny de balans van 270 bladzijden onzin opmaakt: 'Ik ben eenzaam, ik ben rijk en ik heb niets te verliezen. Wat kan mij in godsnaam overkomen? Hij stak een sigaret op, nam een slokkie, en vervolgens verscheen er iets op z'n lippen wat van verre wel op een glimlach leek.'
Jos Damen
Deze roman van Herman Brusselmans opent sterk: 'Danny Muggepuut zat te denken aan een weidse vlakte waarop een drietal veulens stoeide terwijl hun moeder, een forse merrie genaamd Bles, een potje stond te schijten.' In deze roman is de oude Brusselmans (1957) terug: volop belangstelling voor de stoelgang van dier en mens, voor notypol (tegen pukkels), voor lange opsommingen van namen, voor diverse aspecten van het seksuele leven en voor taalspelletjes. De vorm van de roman is die van het gesprek, met een ander of met zichzelf. In de monoloog is uiteraard de beroemde schrijver Danny Muggepuut aan het woord, die bij zijn loop door het leven (en door Gent) veel bijzonders tegenkomt en daar bevlogen over vertelt. Zo zijn er 25 heerlijke pagina's over Muggepuuts ontmoeting met het zaalvoetbalteam FC Tokketokketok. Soms slaat de schrijver de spijker op de kop: 'Het bloed van de werkelijkheid gutste niet door de aderen van dit proza.' (pag. 126). Maar voor de liefhebbers van vrolijk geouwehoer is ook deze derde Muggepuut-roman weer aardige lectuur. Paperback; kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.