Groeien doe je samen : hoe stimuleer je de ontwikkeling van je kind?
Albert Janssens
Albert Janssens (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Acco, 2007 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 415.4 JANS |
31/12/2009
Reuven Feuerstein, in 1921 in Roemenië geboren, begon zijn loopbaan als onderwijzer en was verbonden aan een school voor achtergebleven en emotioneel gestoorde kinderen in Boekarest. In 1944 wist hij aan de Duitse bezetting te ontkomen en naar Israël te vluchten. Na de oorlog kwam hij terug naar Europa om bij te dragen aan de opvang van (wees)kinderen uit de concentratiekampen. Na veel IQ-tests af te nemen te hebben, kwam hij tot de conclusie dat de testen geen goed instrument waren omdat ze geen rekening hielden met de verschrikkelijke ervaringen die de kinderen hadden meegemaakt. Naar zijn idee hadden de kinderen meer mogelijkheden dan de test aangaf. Om die op het spoor te komen ging hij verder studeren. Met behulp van instrumenten van Jean Piaget en André Rey kreeg Feuerstein zicht op wat er met de kinderen aan de hand was. Tekorten in het cognitief functioneren belemmerden het leren in schoolse situaties. Vanaf 1950 ontwikkelde hij geleidelijk aan een theoretisch kader voor de hulpverlening.
De begeleiding van kinderen met ontwikkelingsstoornissen vroeg steeds meer zijn aandacht. Zo ontstond de 'methode Feuerstein', die ervan uitgaat dat ieder mens tot verandering in staat is, vertrekkende van zijn mogelijkheden en niet van zijn onmogelijkheden. De onderzoeker of de begeleider is de 'mediator' die input, verwerking en output helpt reguleren, waardoor het kind uiteindelijk in staat is zelfstandig meer van leersituaties te profiteren. Daartoe heeft professor Feuerstein een lijst van cognitieve functies opgesteld die kunnen ontbreken of versterkt moeten worden. De wel goed ontwikkelde cognitieve functies kunnen worden ingezet om problemen te overkomen.
Op basis van de bevindingen van Feuerstein geeft Albert Janssens trainingen voor verschillende organisaties en in zijn eigen vormingscentrum. Wat vraag ik aan mijn kind? is een vervolg op Ontwikkeling stimuleren (Acco, 1999) en zal opgevolgd worden door Werken aan mijn mediatiestijl, een trainingsboek voor 'mediatoren'. Deze mediator moet de goed werkende cognitieve functies van het kind ontdekken en als stimulans tussenkomen waar gebrekkig gepresteerd wordt bij het oplossen van problemen. De laatste denkstap, het reflecteren, mag zeker niet overgeslagen worden, omdat die gaat over het leerproces zelf. Als casus van hoe een probleem kan opgelost worden, beschrijft de auteur de ontstaansgeschiedenis van zijn boek in zeven stappen.
Janssens legt de moeilijkheden bloot die kinderen ondervinden bij het oplossen van problemen. Wat gaat er fout en waarom? Dat begint al bij de probleemgevoeligheid: Merkt een kind wel een probleem? Hoe wordt het probleem waargenomen? Hij heeft het over heel eenvoudige situaties: ik moet de straat over en het licht staat op rood, hoe moet ik hier handelen? Wat kan de opvoeder doen in dergelijke gevallen om het kind op het juiste spoor te brengen ? niet meteen naar een oplossing, maar eerst in de richting van de formulering van het probleem en het doel ervan? Bij het kind dat onder het gemiddelde scoort moet een dergelijk probleem mondjesmaat worden aangekaart, zodat het zelf een oplossing vindt. Wanneer de opvoeder de oplossing aanbrengt, heeft het kind niets geleerd. Het ontwikkelen van denkvaardigheden en de metacognitie van het kind staan op het voorplan. Om te evolueren naar efficiëntere leerlingen op school en op sociaal vlak is het nodig dat elk kind de fundamentele denk-, leer- en probleemoplossingsvaardigheden aanleert.
Wat we hier bijleren is dat het nuttig is stil te staan bij het kind met een ontwikkelingsachterstand, maar ook binnen de 'normale' opvoeding, de werkelijkheid ervaart. Binnen opvoeding en onderwijs zouden een correcte, voorzichtige benadering en het leren omgaan met probleemsituaties een evidentie moeten zijn. Albert Janssens herinnert er ons aan dat dit vaak niet zo is, en wijst op de vele facetten bij die benadering en op de rol van de mediator. De auteur heeft geen theorie willen schrijven, maar een handleiding met concrete tips, vragen, bedenkingen en valkuilen, maar met naar mijn smaak iets te weinig voorbeelden uit die praktijk. [Walter Schoonbaert]
Redactie Vlabin-VBC
Met deze uitgave wil Albert Janssens, lector aan de lerarenopleiding van de Katholieke Hogeschool Leuven, ouders, leerkrachten en therapeuten bijstaan bij het begeleiden van kinderen die een probleem moeten oplossen. Janssens wil hen daarom het nodige inzicht bieden in de cognitieve ontwikkeling van een kind. De auteur ontwikkelt zeven denkstappen, die gebaseerd zijn op de theorieën van Reuven Feuerstein. In een eerste stap moeten ouders of begeleiders zichzelf afvragen of hun kinderen gevoelig zijn voor problemen. Vervolgens wordt de probleemsituatie geanalyseerd, worden het probleem en het doel bepaald, en wordt een plan opgesteld. Daarna komt de concrete uitwerking van de oplossing aan bod. Een laatste stap laat zien hoe dit proces verankerd kan worden, zodat het kind leert om problemen zelfstandig op te lossen. Dat alles wordt ondersteund met concrete voorbeelden en oefeningen, waarvoor je achteraan de oplossingen vindt. Het boek sluit af met een beknopte literatuurlijst. Een praktische uitgave om samen met een kind problemen te detecteren en op te lossen. Overzichtelijke lay-out.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.