Het menselijk inzicht : een onderzoek naar het denken van de mens
David Hume
David Hume (Auteur), Frédéric L. van Holthoon (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Boom, 2007 |
VERDIEPING 4 : BLAUWE TOREN : FILOSOFIE : 155.2 HUME |
31/12/2008
Toen de Schotse filosoof David Hume (1711-1776) zijn Treatise on human nature publiceerde, was hij slechts 27. In de loop van zijn wijsgerige carrière bleef Hume in de schaduw werken van zijn magnum opus, en hij zou in zijn latere teksten dan ook vnl. sleutelen aan het systeem dat hij erin had geïntroduceerd ? zo lezen An Enquiry Concerning Human Understanding (1748) en An Enquiry Concerning the Principles of Morals (1751) als herschrijvingen van zijn Traktaat. Dat het werk dan ook geen onproblematische inhoud had voor de auteur, blijkt uit Een dialoog over Hume van F.L. van Holthoon, dat gelijktijdig verschijnt met diens Nederlandse vertaling van een van dé sleutelwerken van de empirische filosofie en de verlichting.
Wie het over Humes filosofie heeft, denkt in de eerste plaats aan zijn kennisleer uit het eerste boek van het drieledige Traktaat. Voor Hume zelf was de epistemologie echter geenszins het uiteindelijke doel, getuige bv. de ondertitel van het Traktaat: 'een poging om de experimentele methode van argumentatie in morele onderwerpen te introduceren'. In het eerste deel legt Hume dus de fundamenten van zijn methode en bespreekt hij de structuur van de menselijke ervaring en kennis. Het tweede bespreekt de menselijke psychologie en vormt een conceptuele brug naar het derde boek, waarin Hume vorm geeft aan zijn (erg maatschappelijk getinte) moraal. Humes kennisleer diende m.a.w. als een opmaat voor zijn morele theorieën.
Het vertrekpunt van Humes empirisme is het omstreden copy principle, nl. "dat al onze enkelvoudige denkbeelden in hun eerste verschijningsvorm afgeleid zijn van enkelvoudige indrukken, die daarmee overeenstemmen en die deze indrukken precies weergeven." Het lijkt een simpele en haast symmetrische verhouding tussen realiteit en de weergave daarvan te impliceren, maar de uitwerking is veel complexer. Het tweede principe houdt immers in dat die enkelvoudige indrukken slechts het materiaal vormen waar de verbeelding zonder beperking mee aan de slag kan. Op die manier kan de mens bv. objecten isoleren en van daaruit abstracties maken.
Samen met de verbeelding zorgt het geheugen ervoor dat we een 'constante samenhang' in de realiteit ontwaren. Daardoor veronderstellen we dan wel dat denkbeeld A noodzakelijk op B volgt (causaliteit), maar alleen al omdat we dit nooit voor alle gevallen kunnen verifiëren, kunnen we alleen waarschijnlijke kennis hebben. Die gedachte vormt de basis voor een doorgedreven scepticisme. Zo stelt Hume dat we nooit zeker kunnen weten of de wereld buiten onze zintuiglijke ervaring ook echt verder blijft bestaan, en betwist hij ook het denkbeeld van een stabiele identiteit. Aan het einde van het eerste boek stelt Hume dat we om praktische redenen wel gewoon moeten aannemen dat de realiteit standvastig is.
In het tweede boek, dat gewijd is aan de psychologie, stelt Hume het denkbeeld van het eigen ik centraal, en breekt hij met zijn copy principle. Hier spelen nl. de directe hartstochten (begeerte, afkeer, verdriet...), en die zijn volgens Hume "oorspronkelijk": ze behoren tot de menselijke natuur en hebben dus geen oorsprong in de ervaring. Hume besteedt echter vooral aandacht aan de indirecte hartstochten (bv. 'trots' versus 'nederigheid'), die sterker bepaald worden door associatie in de verbeelding, en zo de basis vormen voor de moraal.
Door de verbeelding is de mens nl. in staat tot 'sympathie', het vermogen om emoties uit te wisselen met een ander. Dat zorgt ervoor dat we onze wil op die van anderen kunnen afstemmen. Het is dat mechanisme dat Hume ook op een maatschappelijk vlak toepast in zijn derde boek, waar hij zijn moraalleer uiteenzet. Hume gelooft in een "civil society", waarin de betrekkingen tussen de op zichzelf egoïstische leden zelfregulerend is. De taak van de staat is daarbij om in te grijpen waar dat nodig is.
De rode draad die de drie boeken verbindt, is dus het erg flexibele principe van associatie. Die gedachte is een van de centrale bevindingen in Van Holthoons Dialoog over Hume. Door middel van een even geforceerde als intellectueel eerlijke dialoog tussen Struik en Woodhill, twee afsplitsingen van de auteur, gaat hij op zoek naar de betekenis van het herschrijven van het Traktaat. Veel aandacht gaat daarbij naar het feit dat het copy principle zowel geweerd lijkt te zijn uit boek twee en drie als uit de Enquiries. Van daaruit stelt Van Holthoon dat Hume wou aangeven dat voor de moraal niet dezelfde (mechanische) regels gelden als voor de zintuiglijke ervaring. Deze vaststelling staat dan weer open voor verdere dialoog, waarin ook aandacht wordt besteed aan het relieuze klimaat en de autobiografische inslag van het Traktaat.
Van Holthoons gefragmenteerde betoog is niet altijd gemakkelijk te volgen, en hier en daar verliest de auteur zich ook in details die alleen de Hume-exegeet zullen aanspreken. Gelukkig weet de auteur ook een aantal vragen op te werpen die het strikte onderwerp overstijgen. Zo gaat een van de interessantste lijnen in zijn betoog over de nonchalance waarmee Hume zijn begrippen hanteert in het Traktaat. Die vastststelling leidt tot de gedachte dat het dan wel niet stilistisch feilloos is, maar dat het mede daardoor aantrekkelijk blijft voor de hedendaagse filosoof. Wat vaststaat, is dat het Traktaat inderdaad soms stroef en inconsequent is, maar dat het net door de flexibiliteit nog steeds een bijzonder grote filosofische potentie bevat. [Koen Sels]
Dr. D.G. van der Steen
Het is uitermate verheugend dat steeds meer klassieke meesterwerken uit de filosofie in wetenschappelijk verantwoorde edities in het Nederlands verschijnen. Deze vertaling van 'A treatise of human nature', waarin de nog jonge Hume in 1739-1740 zijn uitermate invloedrijke sceptische visie op kennis, psychologie en moraal uiteenzette, is een toonbeeld van zorgvuldigheid en eruditie. De vertaler heeft elke paragraaf van het lange en weerbarstige werk apart toegelicht en geannoteerd, en dat is geen overbodige luxe. Hume zelf was niet tevreden over de vorm: hij heeft later in zijn leven delen van dit werk apart uitgegeven, sterk vereenvoudigd en literair van zeer hoog niveau. Over de vraag of en in hoeverre hij daarbij niet alleen zijn vorm maar ook zijn visie heeft gewijzigd, heeft de vertaler, F.L. van Holthoon, tegelijk met deze vertaling een apart boek gepubliceerd: 'Een dialoog over David Hume'*. Met moderne inleiding, verklarende woordenlijst en register. Verzorgde uitgave.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.