Verlichting nu : een pleidooi voor rede, wetenschap, humanisme en vooruitgang
Steven Pinker
Steven Pinker (Auteur)
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Uitgeleend
|
Contact, 2007 |
VERDIEPING 4 : BLAUWE TOREN : TAALKUNDE : 803.3 PINK |
31/12/2008
Dit is Pinkers vijfde boek na The language instinct (1994), How The Mind Works (1999), Words and rules (2000), The blank slate (2002). In alle gevallen gaat het om dikke turven van 400 à 600 bladzijden en De stof van het denken vormt hierop geen uitzondering. In het 'Woord vooraf' legt Pinker uit dat de boeken een geheel vormen. The language instinct behandelt het taalvermogen, Words and rules gaat over taaleenheden, met name over werkwoorden, How the mind works bestudeert de psyche vanuit de evolutiepsychologe à la Pinker en in The blank slate, wat kan worden vertaald als 'het onbeschreven blad', fulmineert hij tegen diegenen die denken dat de geest door de omgeving wordt gevormd, tegen de idee van de 'nobele wilde' (d.w.z. de gedachte dat mensen ingoed zijn, maar door de maatschappij gecorrumpeerd worden) en tegen de geest-in-de-machine-opvatting, die stelt dat geest en lichaam verschillende dingen zijn. Het zijn drie opvattingen die volgens Pinker te empirisch zijn en bijgevolg verdacht.
Vooral in The blank slate haalt Pinker hard uit naar die intellectuelen die zijn mening niet delen en dat zijn er heel wat. Sociale wetenschappers, vooruitstrevende onderwijskundigen, radicale feministen, academische marxisten, liberale columnisten, avant-gardekunstenaars, regeringsmedewerkers en postmoderne relativisten... het is volgens Pinker allemaal gespuis, omdat ze te weinig de nadruk leggen op de biologische aspecten die de menselijke natuur bepalen. Er moet meer naar de cognitieve wetenschappers worden geluisterd, want zij weten hoe het in elkaar zit. Aldus Pinker.
Hoe zit de menselijke geest dan in elkaar? Voor Pinker c.s. is het eenvoudig. Er is veel meer aangeboren dan we denken en hoe dat aangeborene er dan uitziet kunnen we te weten komen door de studie van taal in al zijn facetten, met name taalverwerving, taal en het brein, de studie van het zwakke en sterke werkwoord en - in dit boek - de studie van de semantiek en pragmatiek, d.w.z de betekenis van de woorden en de manier waarop taal wordt gebruikt. Voor een neochomskyaan als Pinker is het opmerkelijk dat hij zich hiermee inlaat, want het is bekend dat de Amerikaanse taalwetenschap in de 20e eeuw ? ook die van vóór Chomsky ? geen hoge pet op had van betekenisaspecten. De aandacht ging veeleer uit naar de syntaxis en formele structuren, die als een venster op het denken en de menselijke geest werden en ? jammerlijk genoeg ook ? worden voorgesteld.
Voor ik verder ga, moet ik wat verduidelijken. Europese intellectuelen zijn snel geneigd alles wat Noam Chomsky zegt, voor waar aan te nemen. Dit komt door het enorme morele prestige dat Chomsky heeft verworven als spreekbuis van liberaal Amerika sinds de oorlogen in Vietnam, Oost-Timor, Afghanistan en Irak. Maar zijn politieke activisme is maar een aspect van Chomsky's activiteiten. Sinds 1957 publiceert Chomsky ook boeken over taalkunde. Het is zijn verdienste de studie van de grammatica een enorme impuls te hebben gegeven. Chomsky wees op de noodzaak van explicitering van termen, verrijkte het grammaticaonderzoek met tal van nieuwe inzichten en maakte van de taalwetenschap een prestigieus studieobject over heel de wereld. Dit is de tweede ? minder bekende ? gedaante van Chomsky, nl. de grammaticus. Het derde luik van Chomsky's activiteiten betreft de taalfilosofie. Hierin toont Chomsky zich een onverbeterlijke neoplatonist, cartesiaan, rationalist en mentalist. Hij gaat uit van aangeboren hersenstructuren, de zgn. universele grammatica, die er borg voor staat dat de menselijke soort kan spreken en dit in tegenstelling tot alle andere soorten. Chomsky haalt zijn neus op voor vormen van empirisch onderzoek dat zijn opvattingen probeert te weerleggen. In het verlengde hiervan is hij van mening dat het communicatieve aspect dat met het taalgebruik samenhangt nauwelijks de moeite van het bestuderen waard is. Kortom, als taalfilosoof behoort Chomsky tot een groep denkers die de jongste jaren steeds meer in de verdrukking komt. Hoe meer er bekend raakt over de manier waarop het brein werkt en taal in het brein wordt opgeslagen, des te minder geloof kan er worden gehecht aan aangeboren structuren.
De studie van betekenisverschijnselen en pragmatiek staat bijgevolg niet hoog op de agenda van de neochomskyanen. En het blijkt al snel dat Pinker van de geschiedenis van semantiek en pragmatiek niet erg op de hoogte is. Naar eigen zeggen bestudeert hij hoe boodschappen worden overgedragen en hoe door middel van taal sociale relaties worden genegotieerd. Dat hij het daar moeilijk mee heeft, blijkt overduidelijk uit het hoofdstuk over metaforen. Hierin bespreekt Pinker uitvoerig het werk van George Lakoff, die baanbrekend onderzoek verrichtte over het belang van de metafoor in het taalgebruik. Lakoff toont in zijn werk ook overtuigend aan dat metaforen vaak een cultuurgebonden aspect in zich dragen. Dit staat echter haaks op de opvattingen van de universele grammatica en Pinker put zich uit in het zoeken naar een verklaring van metaforen. Wat mij betreft zonder succes. Ik zie ook niet in wat er mis is aan de vaststelling dat sommige verschijnselen ? talige en andere ? niet universeel, d.w.z. niet voor iedereen geldig zouden zijn. Voor mensen als Pinker en andere neochomskyanen druist dit in tegen het gelijkheidsbeginsel, maar je moet geen evolutiepsycholoog, taalkundige of bioloog zijn om te beseffen dat juist in de verschillen de rijkdom van een soort zich ophoudt.
Voor Pinker toont taal ons de muren van de grot waarin we vastzitten. Alleen door metaforen en ? wat hij noemt ? de combinatorische kracht van de taal (d.w.z. dat we via eindige middelen een oneindig aantal betekenissen kunnen weergeven - overigens een idee van Chomsky uit de jaren '60) kunnen we soms even buiten de grenzen van de grot treden. In zijn woorden: "Het zicht vanuit de taal toont ons de grot die we bewonen en ook de beste weg naar buiten. Met metaforen en combinaties kunnen we nieuwe ideeën hebben en nieuwe manieren bedenken om onze zaken te regelen. We kunnen dit doen terwijl onze geest flikkert van de agonisten en antagonisten, de punten en lijnen en vlakken, de activiteiten en voltooiingen, de goden en de seks en de effluvia, en de sympathie en de eerbied en de rechtvaardigheid die de stof van het denken uitmaken".
Voor wie zich niet stoort aan de onderliggende filosofie, kan De stof van het denken best wel aangename lectuur zijn. Pinker is een rasschrijver en dit boek is misschien wel het toegankelijkste van de vijf die hij sinds 1994 schreef. Op zijn best is hij als hij interessante voorbeelden geeft van hoe taal in een communicatieve context precies werkt. De beschrijvingen zijn leuk en onderhoudend en prima aangepast aan de Nederlandstalige lezer (een pluim voor de vertaling). Maar bij pogingen om een en ander te verklaren schiet Pinker tekort. Hij wil te veel zijn gelijk halen en vermeldt de argumenten van opponenten niet of nauwelijks. Zo is het mij een raadsel waarom Pinker als evolutiepsycholoog nooit gebruik maakt van recent hersenonderzoek om zijn theorieën te toetsen: Terrence Deacon en Gerald Edelman komen niet in zijn stuk voor. Maar zij tonen dan ook overtuigend aan dat de ontwikkeling van de menselijke geest veel minder met nature dan met nurture te maken heeft ? en dat past niet in Pinkers kraam.
Simon Blackburn schreef naar aanleiding van het verschijnen van The blank slate ironisch: Pinker is de messias, de profeet van een nieuwe wereld waarin de samengebrachte gemeenschappelijke kennis uiteindelijk de waarheid over de mens zal onthullen. Iets dergelijks kan niet over De stof van het denken worden gezegd. Het is een boek waarin een rationalist over semantiek en pragmatiek schrijft en dat is alsof een voetballer plots in een grand slam tennistoernooi opduikt. Nu en dan wordt de bal goed geraakt, maar meestal is het er glad naast.
[Piet Van de Craen]
Dr. D.G. van der Steen
Opnieuw een schitterend boek van Steven Pinker, hoogleraar psychologie in Harvard. Net als zijn vorige boeken (er zijn er drie eerder vertaald: 'Het taalinstinct', 1995*, 'Hoe de menselijke geest werkt', 1998** en 'Het onbeschreven blad', 2003***) is het erudiet, briljant, geestig, fascinerend en uitermate leerzaam. Pinker onderzoekt hoe taal werkt, hoe wij met behulp van taal betekenis verlenen, relaties aangaan, dingen voor elkaar krijgen. Puttend uit zijn enorme kennis en met behulp van talloze voorbeelden en experimenten laat hij zien hoe de mens zich met behulp van een beperkt aantal schema's een begrijpelijke en hanteerbare wereld maakt. En dat geeft ons een vaak verrassend beeld van de menselijke natuur. Met een uitvoerig notenapparaat, een gedegen bibliografie en een index.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.