Die schwartze Galeere
Wilhelm Raabe
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Veen, 2007 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : RAAB |
31/12/2008
De 19e eeuw was de eeuw van de Europese roman, of toch van een bepaald soort ('burgerlijke', 'realistische') Europese roman. Daarbij wordt dan meestal gedacht aan Fransen, Engelsen en Russen, veel minder aan de Duitstalige auteurs Gottfired Keller, Wilhelm Raabe en Theodor Fontane. In ons taalgebied geniet alleen laatstgenoemde een zekere faam, met Effi Briest, maar nu is er eindelijk ook een werk vertaald van Wilhelm Raabe (1831-1910), Stopfkuchen, dat hijzelf zijn beste boek vond en dat ook door de tegenwoordige literatuurgeschiedenis hoog wordt aangeslagen. Het omslag pronkt met gegil van Maarten 't Hart ("behoort tot de grootste romans van de negentiende eeuw"), en roept Raabe uit tot evenknie van Charles Dickens en voorloper van William Faulkner en Thomas Mann. De lezer late zich niet intimideren.
'Een zee- en moordverhaal', zo luidt de ondertitel. Klopt dat? Eduard, een in Zuid-Afrika rijk geworden boer, bezoekt zijn Duitse geboortestadje, waar vooral twee figuren voor hem van belang zijn geweest: de plattelandspostbode Störzer, met wie hij als kind veel opgetrokken is en die hem gestimuleerd heeft om naar het buitenland te trekken; en Heinrich Schaumann, bijgenaamd Oliebol, een corpulente klasgenoot van op het gymnasium. Voordat Eduard de oude postbode kan ontmoeten, verneemt hij dat die net gestorven is, en nu haast hij zich om naar Oliebol toe te gaan, die als rentenier op de Rode Schans woont; dat is een omwalde hofstee die tijdens de Zevenjarige Oorlog een bolwerk was van waaruit het stadje beschoten werd. In Eduards en Heinrichs jongensjaren woonde daar boer Quakatz, die er door iedereen van verdacht werd een zekere Kienbaum te hebben doodgeslagen, al werd dat nooit bewezen; Heinrich is nu getrouwd met Quakatz' dochter Tientje. De jeugdvrienden blijven een hele dag samen, maar reiziger Eduard krijgt niet de kans om over zijn belevenissen te vertellen; thuisblijver Oliebol eist alle tijd op voor zijn eigen verhaal en dat van zijn vrouw, en bovendien: hij blijkt al jaren te weten wie de ware moordenaar van Kienbaum is! Tot nu toe heeft hij dat zelfs voor Tientje verborgen gehouden, maar vandaag zal hij het bekendmaken. Hij doet dat in het laatste kwart van het boek, tijdens een avondlijk bezoek dat de twee mannen aan het stadje brengen.
Zee- en moordverhaal? In heel beperkte mate. Eduard schrijft het hele relaas neer op het schip dat hem terug naar Zuid-Afrika brengt ? veel meer heeft de zee er niet mee te maken. En weliswaar lijkt alles te cirkelen rond de moord, maar op zich heeft hij niet zo veel belang en bovendien was het geen echte moord. Typerend genoeg vernemen we pas aan het einde wie het slachtoffer Kienbaum eigenlijk was, en waarom Quakatz verdacht werd.
Wat je er verder ook over denkt, verteltechnisch is Oliebol een bijzonder boek. Er zijn verschillende vertellers: Eduard-de-schrijver geeft het allemaal aan ons door, en binnen zijn verhaal is Heinrich de voornaamste spreker (binnen wiens verhaal dan weer de bekentenis van de doder is opgenomen). Eduard heeft de neiging zijn informatie maar geleidelijk prijs te geven, maar dat is klein bier naast de spreekwijze van zijn vriend, die de toehoorders (en waarschijnlijk sommige lezers) bijna gek maakt door te detailleren, uit te weiden, uit te stellen, rond de pot te draaien. "Ik ben nu eenmaal ook in mijn mooieverhaaltjesvertellerij wat royaal uitgevallen," zegt Oliebol. Met deze manier van vertellen is Raabe niet zozeer een voorloper van het modernisme als een voortzetter van een oudere, 18e-eeuwse romantraditie; ook met zijn humor sluit hij daarbij aan. In laatste instantie kun je die techniek (van uitstellen en vertragen, van omcirkelen en ontwijken) ook tot het "wezen" van de literatuur rekenen ? die impliceert immers altijd een taalgebruik dat zich onttrekt aan louter efficiënte communicatie, het gaat altijd minder om het einddoel dan om de weg. Maar gevaar voor mooischrijverij ligt op de loer.
Nog in een ander opzicht schrijft Raabe heel literair: er zijn een groot aantal historische en literaire allusies en citaten, die uitstekend passen bij Eduard en Heinrich en bij hun zoektochten in het verleden. De vertaler Ard Posthuma zegt daarover een paar dingen in zijn (uitstekende) nawoord, maar helaas geeft hij bij vele toespelingen geen uitleg, blijkbaar uit schrik om pedant over te komen.
Waarom vertelt Oliebol zo wijdlopig, is daar een motief voor? Hoe goedmoedig ook, hij wil zijn jeugdvriend echt graag wat jennen, zijn spreken is een beetje een wraakneming, en een demonstratie van eigenwaarde; ook zijn desinteresse voor wat de avonturier zelf kan hebben meegemaakt, moet je in dat licht zien. Heinrich beschouwt namelijk, ondanks hun vriendschap, Eduard als een vertegenwoordiger van "de anderen", dat wil zeggen: van degenen die hem in zijn jongensjaren geminacht en gepest hebben als dikzak, gulzigaard en luiaard; maar ook: van degenen die Quakatz zonder afdoende grond beschuldigden en hem en zijn dochter op alle mogelijke manieren het leven zuur maakten. De geplaagde Heinrich heeft zich het lot van de geplaagde Quakatz en Tientje aangetrokken, hij is met hen solidair geworden, tegen de wereld. Dat geeft ook wel iets klagerigs aan zijn monologen.
Oliebol is dus niet zo'n oliebol, hij blijkt anders te zijn en geweest te zijn dan Eduard dacht: slim, wijs, eigenzinnig, op een trage manier energiek, gedreven door een droom, goed wetend wat hij wil. "En deze man hadden we niet alleen voor de dikste, luiste en gulzigste onder ons gehouden, zelfs niet slechts voor de domste onder ons, maar voor een domkop zonder meer [...]!" De bedrieglijke schijn is een thema bij uitstek van de burgerlijke roman; ook het stadje in dit boek is anders dan het lijkt, niet "zo knus en behaaglijk, zo ? onschuldig!" En de doder lijkt een alleraardigste kerel; zijn identiteit werpt overigens een eigenaardig licht op de levenslopen van de vrienden, maar dat moet hier onbesproken blijven.
Heinrich en Tientje: wij-tegen-de-wereld of minstens los-van-de-wereld. Dat thema krijgt prachtig gestalte in de Rode Schans zelf, een plek die met oorlog en doodslag verbonden was, maar die nu een veilige verschansing is voor de vervolgden, de plek waar Heinrich orde op zaken gesteld heeft en die hij voor zichzelf veroverd heeft, de plek van waaruit het echtpaar zijn trotse zelfbevestiging verkondigt.
In de laatste bladzijden lijkt dit alles tot een soort moraal te leiden, zoals in deze bedenking van Eduard: "Ook thuisblijvers konden dus, zonder zich een voetbreed van hun heg te verwijderen, het nodige beleven en het in een wonderbaarlijk verlichte ziel laten uitkristalliseren!" Wat houdt dat in? De nogal fletse gedachte dat er overal wel iets boeiends gebeurt, maar ook, interessanter: de mogelijkheid tot zelfontplooiing terzijde van de grote wereld. Deze weigering van het rumoer is verre van antipathiek; er zit wat zelfgenoegzaamheid in, of in elk geval gezapigheid, maar dan toch gezapigheid met een bittere bijsmaak.
Kan ik 't Hart bijtreden? Ik heb een bloedhekel aan "de grootste van". Oliebol is de moeite waard, heel zeker. Kan het zich ook meten met het beste werk van Balzac, Stendhal, Flaubert, George Eliot, Dickens, Dostojewski, Tolstoj? Tja. Ik vind het boek bijwijlen een tikje vervelend, en vooral: het is wat te amusant en te weinig noodzakelijk. Het is heel mooi, maar je kunt het missen.
En de vertaling? "Zelfvoldaanheid" is een vreemde weergave van Genügsamkeit; "zich aan iemand/iets herinneren" is vreemd Nederlands, en dat geldt ook voor "[ik] betrad opnieuw in mijn leven de woonkamer van", "[dat] weet ik niet, geloof ik eigenlijk van niet" en "daarheen is hij geëmigreerd en heeft het er tot miljonair geschopt". En ondanks alle spellingwijzigingen moet "uitweiding" nog altijd met ei. Er zijn nogal veel van die twijfelachtige gevallen en slordigheden, maar het blijven kleinigheden: in het algemeen heeft de vertaler goed werk geleverd.
[Joris Note]
Theo Vos
Tweede helft 19e eeuw. Eduard, de ik-verteller van het verhaal, is een succesvolle veeboer in Zuid-Afrika en bezoekt zijn geboortestadje in Noord-Duitsland. Daar ontmoet hij zijn jeugdvriend Heinrich Schaumann, op school altijd gepest om zijn dikke domheid en 'Stopfkuchen' (Oliebol) genoemd. Hij blijkt getrouwd met Valentine en zo de grote boerderij van haar vader Andreas Quakatz geërfd te hebben. Van Quakatz wordt beweerd dat hij de veehandelaar Kienbaum vermoord heeft. Tijdens zijn verblijf in de 'Heimat' verneemt hij van Oliebol wie de werkelijke moordenaar was, maar dan zijn we vele bladzijden en een fantastisch, ingenieus verteld detectiveverhaal verder. De eerste bladzijden vereisen wat doorzettingsvermogen, maar Raabe (en zijn vertaler!) weten de lezer al gauw volledig in te pakken. Zelf vond de auteur dit zijn beste boek en allerwegen wordt inmiddels het belang van Stopfkuchen binnen de wereldliteratuur erkend als een vernieuwend boek. Met informatief nawoord van de vertaler. Normale druk, fraaie uitgave.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.