Club Largo, muziekparadijs in Hollywood
Han Ceelen
Han Ceelen (Auteur), Jeroen Van Bergeijk (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Atlas, 2007 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 829.19 CEEL |
31/12/2007
Infotainment met hersenen
De literatuur in literaire non-fictie
"De literaire non-fictie lijkt me vandaag opgesloten te zitten in dat wat gedateerde procédé: je vertrekt vanuit een heel klein spoor en hangt daar een heel verhaal aan op." Wat betekent het als, net op het moment dat de literaire non-fictie de hoogste roem haalt, een fervent verdediger van het genre zo'n slag toebrengt? David van Reybrouck deed het onlangs in 'Humo' (06.03.2007), en misschien moeten we zijn opmerking slechts begrijpen als passend in zijn eigen ontwikkeling als schrijver, nu hij een roman (Slagschaduw, De Leeswolf 2007, p. 166 ) heeft uitgebracht en een veelomvattende geschiedenis van Congo voorbereidt. Maar een gevoel van beslotenheid bekroop ook mij bij het lezen van de interviewbundel Meer dan de feiten van Jeroen van Bergeijk en Han Ceelen. De vraag dringt zich vooral op hoezeer literaire non-fictie kan evolueren als literatuur.
In Meer dan de feiten ondervragen de auteurs 13 beoefenaars van literaire non-fictie, met grote namen als Jan Brokken, Geert Mak en Frank Westerman. Succesvol in Nederland, maar minder bekend bij ons zijn auteurs als Hugo Borst, Stella Braam, Judith Koelemeijer en Annejet van der Zijl. Twee Vlamingen figureren: Lieve Joris en, nogal onverwacht, Rudi Rotthier. Jammer dat bovengenoemde Van Reybrouck of Chris De Stoop niet werden bevraagd. De interviews verlopen volgens een vast stramien van vragen, waarbij vooral ingegaan wordt op de evolutie van het genre, de spanning tussen werkelijkheid en verbeelding, en de verhouding tussen de schrijver en zijn subject. Het geheel vormt een interessante, maar wisselvallige bundel, die ironisch genoeg voor een boek dat de kracht en het succes van het genre wil illustreren ook heel wat vragen oproept over wat literaire non-fictie is en kan zijn.
Dat non-fictie literatuur kan zijn, hoeft geen betoog. Het is omwille van het hedendaagse misverstand dat literatuur gelijkschakelt aan fictie of de roman, dat beoefenaars van literaire non-fictie moeten beargumenteren waarom hun boeken literatuur zijn. Ze doen dat gelukkig met verve. In 'Enkele gedachten van een laag insect', een lezing uit 1998 (terug te vinden op www.geertmak.nl), verwoordde Geert Mak het als volgt: "Het gaat bij een literaire tekst om een inhoud die door de taalvorm als het ware een extra dimensie krijgt, om een permanente spanning tussen vorm en inhoud. Maar die inhoud kan dus [...] zowel fictie als non-fictie zijn." In zijn nieuwste boek, de bundel De goede stad, waarin hij die lezing uit 1998 grondig herwerkte tot het hoofdstuk 'Het eeuwig slepen met de loden bal', schrijft Mak nog wel over literaire aspecten, maar benadrukt hij veel meer dat literaire non-fictie in de eerste plaats non-fictie blijft en dat de journalistieke deontologie ('werkelijkheid en authenticiteit') het meest doorweegt (de "loden bal" waarmee het genre op de grenzen stoot van zijn literaire mogelijkheden). Een toch wel opmerkelijke accentverschuiving, die volgens mij samenhangt met de evolutie van het genre.
In een recent overzichtsartikel (in 'Deux ex Machina 111', 2004, p. 55-60) van tien jaar non-fictie en essayistiek in ons taalgebied pakt Ger Groot ook de misvatting 'literatuur = fictie' aan en komt hij tot een mooie omschrijving van het literaire in non-fictie. Naast "elegantie van verwoording en opbouw" is dat: "Het gewicht van het singuliere behoort tot de familiekenmerken die, in wisselende samenstelling en gewicht, literatuur scheppen uit verhalen en beschouwingen die niet allereerst teruggaan op de scheppende fantasie. Zowel de presentie van de per definitie unieke schrijver in de tekst als die van het detail, het feit of het optredende personage dat betekenisvol is zonder representatief te hoeven zijn, kan een boek optillen boven het niveau van de primaire informatieoverdracht en het zelf een uniciteit meegeven die het tot een literair, dat wil zeggen een kunstwerk maakt." Het valt daarbij sterk op dat hij die literaire kracht van non-fictie bij uitstek verwezenlijkt ziet in het essayistische werk van o.m. Patricia De Martelaere, Willem Jan Otten en Bart Verschaffel ? auteurs die nooit in lijstjes van literaire non-fictie opduiken.
Groots omschrijving deed mij onmiddellijk denken aan de Essais van Michel de Montaigne, wat de overweging opwerpt dat literaire non-fictie helemaal niet zo'n nieuw genre is. Dat beweert eigenlijk ook niemand, al gaan de beschouwingen over de oorsprong van het genre niet verder terug dan naar het 19e-eeuwse naturalisme, of veel recenter, naar de 'New Journalism' van Tom Wolfe en consoorten. Voor de Nederlandse literatuur verwijst men vooral naar de late jaren '60, met auteurs als Cees Nooteboom, Harry Mulisch, de 'roerloze beweging' van de 'Haagse Post', en even later Gerard van Westerloo.
Nieuw is wel het grote succes dat het genre tegenwoordig kent. Zo groot is het succes dat de term als een publicitair label wordt gebruikt. Waarom moeten de boeken van Rudi Rotthier opgewaardeerd worden van de reisverslagen die ze zijn, tot literaire non-fictie? Of tel eens de bijdragen na in de recente bundel Atlas: nieuwe literaire non-fictie (Atlas, 2006): een groot aantal stukken betreffen gewoon klassieke vormen van literaire of journalistieke essayistiek of reportage.
Het succes van de literaire non-fictie heeft niet in de eerste plaats met de literaire kracht te maken die Groot identificeert, of de 'frictie' waar Frank Westerman het over heeft, maar met de onderwerpen. Jan Brokken stelt het onomwonden in Meer dan de feiten: "Niet het genre sloeg aan, maar het onderwerp." Brokken wijst op het verlangen van hedendaagse mensen naar verhalen over de nationele geschiedenis en identiteit ? iets waar ook Geert Mak op wijst en wat hij volop levert ("de hogepriester van dat nieuwerwetse, postreligieuze historische besef" typeerde Van Reybrouck hem onlangs). Een ander onmiskenbaar sociologisch gegeven is dat onze tijd nood heeft aan toegankelijke non-fictie voor een breed, geschoold publiek. Dat publiek heeft de drang om te weten, maar kan de wetenschappelijke kennisproductie niet volgen. Literaire non-fictie is infotainment met hersenen, en de programmatie van Canvas bestaat ook voor een groot stuk uit opgesmukte non-fictie. Ten slotte sluit de literaire non-fictie aan bij onderwerpen en formats die een grote populariteit kennen in de media: het levensverhaal, het reisverslag, de human interest, de drang naar herkenbare verhalen. Als we het vanuit het huidige literaire polysysteem bekijken, en de populariteit afwegen tegen de kritische receptie, kunnen we stellen dat de 'doorsnee' literaire non-fictie zich ergens nestelt tussen het literaire reisverslag en het genre van historische en biografische romans.
Als we de literaire non-fictie zo'n niche toeschrijven, komen we op gevoelig terrein, dat van het 'genre-schrijven', een term die slaat op boeken die zich al te veel houden aan de standaardvereisten van een genre. In de Nederlandstalige literaire non-fictie kan je zo'n genre-schrijven onderscheiden, een generische ontwikkeling die niet erg positief is voor de literaire waarde. In Meer dan de feiten merk je dat de geïnterviewden vaak over hetzelfde praten als het over de vereisten van het genre gaat. Stella Braam somt bv. op: "De eerste zin, de sandwichformule, cliffhangers, de spanningsboog, schrijven in scènes enzovoort." Het zijn procedé's die in ongeveer elk interview worden aangehaald. Daarnaast komen vaak terug: de noodzaak aan een vrolijke toon, het vertellende detail, de kleine verhalen, de underdog. Het verwerken van het verzamelde materiaal mag dan nog een grote klus zijn (de interviews in Meer dan de feiten gaan meer daarover dan over literaire middelen), de contouren van wat succesvolle literaire non-fictie kan zijn, lijken vast te liggen.
Onder de hele discussie over literaire middelen kunnen we een dikke streep trekken met de woorden van Robert S. Boynton in The new new journalism (Vintage, 2005): "The days in which nonfiction writers test the limits of language and form have largely passed." Dat experimenteren met taal en vorm was volgens Boynton kenmerkend voor new journalism, maar recentere literaire journalisten (de 'new new journalists') houden zich meer bezig met "the way one gets the story": hoe je als reporter je onderwerp en de waarheid steeds anders tracht te benaderen, in de hoop op meer veelzijdige verhalen die het perspectief van de ander kunnen vertolken. "While some are literary stylists of note (Richard Ben Cramer and Michael Lewis, for instance), their most significant innovations have involved experiments with reporting, rather than the language of forms they used to tell their stories." Boynton weet die alternatieve en diepgravende reportermethodes uitstekend naar voren te halen in zijn interviews. Overigens vormde zijn boek de rechtstreekse aanleiding voor Ceelen en Van Bergeijk om hetzelfde te doen in ons taalgebied. De structuur en de vragen in hun boek zijn volledig vergelijkbaar met die van Boynton, alleen bereiken ze niet dezelfde diepgang en helderheid als de Amerikaan.
"Ook de zogeheten literaire non-fictie is in de eerste plaats non-fictie", houdt Geert Mak niet op te zeggen in De goede stad, en in het besef van de literaire grenzen van het genre, benadrukt hij de onderzoeksmethodes steeds meer. De waarde van het genre ligt in de eerste plaats in de vernieuwende wijze waarop een onderwerp wordt onderzocht, en soms ook gewoon in de onderwerpen zelf, die niet aan bod komen in de reguliere media of wetenschap. Mak maakt lange historische evoluties begrijpelijk voor iedereen, inclusief de mensen die hij onderzoekt. Lieve Joris probeert steeds opnieuw, in steeds intensievere zoektochten, het perspectief van de Congolezen te vatten. Stella Braam, bekend voor haar onderzoeksjournalistiek, ging 'undercover' bij haar eigen vader, om zo een indringend portret van een Alzheimer-patiënt (Ik heb Alzheimer, De Leeswolf 2006, p. 141) te bekomen. Hier ligt de ware vernieuwing van de literaire non-fictie. Op dat vlak echter staat het genre in de Nederlandse letteren een beetje stil. De bekende auteurs wenden steeds hun zelfde reportervormen aan, en, zoals gezegd, het genreschrijven lijkt de bovenhand te nemen. Het hoeft misschien niet te verwonderen dat sommigen, zoals Joris, De Stoop en Van Reybrouck, de overstap maken naar de romanvorm, of het, zoals Westerman, steeds meer zoeken in de vorm. Voor een deel is dit een geldkwestie: anders dan in de VS ontbreekt het de media en de uitgevers aan grote budgetten om nieuwe reportervormen, die veel tijd en moeite vragen, te financieren.
Het experimenteren met reportervormen kent ten slotte een belangrijke ethische dimensie. Het journalistieke ethos van de literaire non-fictie houdt in dat de onderzochte mensen zich terug kunnen vinden in het verhaal van de schrijver. Het genre loopt parallel met een belangrijke ontwikkeling in de sociale wetenschappen: in bv. de experimentele culturele antropologie wordt ook meer ruimte gemaakt voor de eigen verhalen en inbreng van de onderzochte bevolkingsgroepen. Daarbij wordt het subjectieve perspectief van de onderzoeker ook onderzocht, en kritisch ondervraagd in confrontatie met het perspectief van het onderwerp. Hierin ligt ook een grote waarde van de literaire non-fictie, zoals al aangehaald in de omschrijving hierboven van Ger Groot. Aan Geert Maks reconstructies van het verleden en de rehabilitatie van de plattelandscultuur hangt een zekere, sterk persoonlijk getinte nostalgie, maar Mak verliest de uitdagingen van het heden niet uit het oog. Frank Westerman benadrukt ook steeds het belang van het subjectieve in zijn schrijven, maar bij hem merken we een stilstand. In vergelijking met bv. De graanrepubliek, gaat hij in El Negro en ik en vooral Ararat niet ver genoeg. Hij zoekt te vlug naar een bruikbare zwart-wittegenstelling tussen zijn onderwerp en zichzelf, en laat na de complexiteit van de realiteit voldoende te verkennen en op zichzelf te laten inwerken. Misschien moet hij Michel de Montaigne eens gaan lezen. [Chris Bulcaen]
Hans Renders
Wat dertig jaar geleden 'nieuwe journalistiek' werd genoemd, heet nu 'literaire non-fictie'. Is dat omdat non-fictie auteurs als Geert Mak meer literair zijn gaan schrijven of omdat de literatuur journalistieker is geworden? Het is in elk geval een feit dat de meest succesvolle auteurs in dit boek allemaal een achtergrond als journalist hebben: Hugo Borst, Stella Braam, Martin Bril, Jan Brokken, Joris van Casteren, Lieve Joris, Judith Koelemeijer, Joris Luyendijk, Geert Mak, Rudi Rotthier, Gerard van Westerloo, Frank Westerman en Annejet van der Zijl. Han Ceelen en Jeroen van Bergeijk vroegen aan deze auteurs wat hun drijfveren zijn en hoe ze te werk gaan. De meesten vinden dat je geen personages mag verzinnen en alle geïnterviewden vinden de realiteit veel te interessant om zich zelf over te geven aan een verzonnen verhaal.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.