Nacht
Elie Wiesel
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Meulenhoff, cop. 2006 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : WIES |
31/12/2007
Verklaring afgelegd
Elie Wiesel: Alle rivieren stromen naar de zee
De titel van de memoires van Elie Wiesel (geb. 1926), Alle rivieren stromen naar de zee, is de ene helft van één titel die twee delen autobiografie dekt, de andere helft gaat verder: toch raakt de zee niet vol. Uit de Nederlandse uitgave van het eerste deel kan een lezer niet opmaken dat het om een boek in twee delen gaat, waarvan het tweede kort na het eerste maar toch ook alweer tien jaar geleden verschenen is.
De doorlopende titel houdt een interpretatie in van de hele autobiografie, die natuurlijk beïnvloed wordt door de zelf al geladen context waaruit de twee regels afkomstig zijn. Het is een citaat uit de woorden van 'Prediker', eerste hoofdstuk, dat begint met de door de Statenbijbel gemunte wending "IJdelheid der ijdelheden". In de nieuwe vertaling is dat "lucht en leegte" geworden: "alles is leegte. Welk voordeel heeft de mens van alles wat hij heeft verworven, al zijn moeizaam gezwoeg onder de Zon?" De door Wiesel aangehaalde regels zijn varianten van het antwoord op die vraag: er is niets nieuws onder de zon; alle geploeter en tegenspartelen is moeite om niets.
Wiesel had ook, omdat ze dichter bij zijn thematiek aansluiten, de slotregels kunnen citeren: "De vroegere generaties zijn vergeten, en ook de komende zullen weer worden vergeten." Alles vergeefse moeite is een oppervlakkige uitleg; Wiesel moet met zijn citaat iets anders op het oog hebben gehad. Hij expliciteert het zelf niet, maar het citaat is een stelling die alles wat hij over de jodenvernietiging heeft geschreven bepaalt: het lot van het joodse volk is altijd hetzelfde geweest en dat zal zo blijven ook. Daarop is Wiesels overtuiging gebaseerd dat de jodenvernietiging een unieke gebeurtenis is. Alles in zijn hele leven, vanaf zijn vroegste jeugd tot op heden, staat in het teken daarvan, en hij ziet het als zijn roeping daarvan getuigenis af te leggen. In het doorgangskamp waar gedeporteerden die uit het kamp bevrijd waren enige tijd moesten verblijven, waar volgens Wiesel de situatie nauwelijks voor die van de concentratiekampen onderdeed, wist hij het al: "Ik weet dat ik eens de plicht zal hebben te getuigen. Ja, het leven en de activiteiten in dat kamp ? en in de andere kampen voor displaced persons ? zullen deel uitmaken van mijn getuigenis." Kort daarna zal hij gaan schrijven.
Het hier besproken boek is dus het eerste deel van twee delen memoires. Dat de uitgever niet eens het bestaan van het tweede deel vermeldt, is des te merkwaardiger daar de twee delen van de autobiografie in het Frans in 1994 en 1996 verschenen zijn en de Engelse vertaling resp. in 1994 en 1999. In het eerste deel geeft Wiesel bovendien al een korte samenvatting van het tweede, dat te beginnen met de Jom Kipoeroorlog volgt hoe Wiesel betrokken raakte bij diverse internationale gebeurtenissen en de mensen die ze bepaalden. Het eerste deel houdt op met Wiesels huwelijk in Israël in 1969.
Waarom het zo lang geduurd heeft voordat het eerste deel in 1994 verscheen, wordt niet duidelijk, zomin als de reden waarom het nu pas vertaald is ? en waarom dan niet beide delen tegelijk? Misschien moest de autobiografie snel vertaald worden om te profiteren van het succes van Wiesels eerste en enige boek over zijn kampervaringen, La nuit (Nacht), dat vorig jaar door Oprah Winfrey een miljoenenpubliek bereikte. Het werd in 1958 uitgegeven met een voorwoord van de toen zeer beroemde François Mauriac, zonder wie het boek misschien niet eens uitgegeven was.
Zeer discreet is hij over de oorspronkelijke versie van het boek, dat hij in 1954 in het Jiddisch schreef, en dat meer dan 800 pagina's telde, vier keer meer dan de Franse uitgave. Nog in Buchenwald zou hij er al een synopsis voor geschreven hebben. Deze oerversie, Un di velt hot heshvign ('En de wereld heeft gezwegen'), die in Argentinië gepubliceerd is en waarvan maar een enkeling het manuscript gezien schijnt te hebben en Wiesel zelf zegt dat hij het nooit heeft teruggekregen, moet een heel ander boek geweest zijn. Belangrijker dan de omvang is de verschuiving van een direct kamprelaas, waarin wraakgevoelens de boventoon voerden, naar het verhaal óver een jongen en zijn vader in het kamp. Minstens zo typerend voor de auteur die Wiesel zou worden is een andere verschuiving: was voor de vrome jongen in het kamp God nagenoeg verdwenen, dan werd in Nacht twijfel een standaardbegrip in een hernieuwd theologisch wereldbeeld. Theologie is nadien steeds dominanter geworden in Wiesels beeld van de geschiedenis. Die verschuiving past ook in de stelselmatige zelfstilering van Wiesel vanaf het moment dat zijn persoon boegbeeld van het lot van een volk werd en Wiesel zich zelf als zegsman van de doden en de overlevenden begon te zien. In de memoires wordt eerder het leven van een beroemd man herzien dan beschreven.
In de eerste hoofdstukken, een vijfde van het boek, doet Wiesel het verhaal van Nacht over, te beginnen bij zijn kinderjaren in het toen nog Roemeense plaatsje Sighet, dat in 1940 weer Hongaars zou worden, met als gevolg dat na de Duitse bezetting in maart 1944 ook in Sighet de joodse bevolking, die er totaal niet op was voorbereid, werd gedeporteerd. Opmerkelijk is de grotere nadruk op de voorkeur van de jongen voor mystiek en kabala, én op de voorspelling door een rabbi aan zijn moeder dat de zoon eens een groot man in Israël zou worden. Het kleinste van het kleinste komt terugblikkend in het perspectief van latere grootheid te staan of in dat van grote begrippen. Als nog niemand in Sighet onraad ruikt, is het Mosje-de-Koster, de dorpsclown, die na terugkeer uit de grote stad over Duitse gruweldaden vertelt. In die anekdote is het een gek die door niemand geloofd wordt. In de memoires krijgt dezelfde man een wereldhistorische rol toebedeeld: "Eerder dan wij heeft hij ons lot meegemaakt. Als boodschapper van de doden getuigde hij schreeuwend of zwijgend, maar we weigerden hem te horen. We gingen met de rug naar hem toe staan om zijn ogen niet te zien. Alsof we bevreesd waren met een onvermijdelijke waarheid geconfronteerd te worden, de waarheid die als een ijzeren vuist zijn verleden en onze toekomst omklemde." Als Wiesel eenmaal begint te galmen, houdt hij vooralsnog niet op. De omvang van de memoires is voor een groot deel aan die hebbelijkheid te danken. "Dit is dus het dilemma: zwijgen is onmogelijk, spreken is verboden." Als Wiesel één ding niet kan is het zwijgen: "We moeten de waarheid van de daken schreeuwen. Het ongeluk van de overlevenden beperkte zich niet tot de duur van de oorlog; de samenleving wilde noch tijdens, noch na de oorlog van hen weten."
"Het is niet mijn bedoeling dat wat ik in La nuit heb verteld te herhalen, maar op die getuigenis terug te kijken met mijn ogen van nu." Dat is een sleutelzin. Wiesel herhaalt niet, maar doet het over zoals het er vanuit het oogpunt van nu uitgezien zou hebben. Het opmerkelijke is dat hij niet zoekt. Als hij in zijn jeugd iets bepaalds gezocht had, zou niet elk detail even belangrijk geweest zijn. Nu vond hij het kennelijk nodig om alles over de Franse weeshuizen na de oorlog en zijn jeugdliefdes te vertellen. Een getuigenis is een boodschap, getuigenis legt iemand af die de boodschap al kent en nog alleen wil dat anderen haar horen. De memoires bewijzen op elke pagina Wiesels gelijk, waarvoor het niet nodig is dingen te herzien, alsnog te onderzoeken, in een ander licht te plaatsen. Zo beperkt hij het verhaal over Auschwitz en Buchenwald eind 1944 / begin 1945 tot een samenvatting en het pareren van kritiek. Die verdediging is niet erg sterk. Dat de jonge Wiesel telkens weer zag dat kinderen levend in het vuur gegooid werden, zou volgens hem nadien door menigeen bevestigd zijn. Hij noemt geen namen, verwijst alleen naar geschriften van Sonderkommandos, joodse jongens die bij de gaskamers en crematoria moesten werken. Wiesel is een van de eersten geweest die hun geschriften heeft aangehaald, zij het dat hij er eigenhandig veranderingen in aanbracht: zo voegde hij aan een tekst toe hoe een Sonderkommando huilend het vuur in sprong ? dat was in de oorspronkelijke tekst niet het geval. Wanneer Wiesel hen nu als getuige aanvoert, is dat een gotspe. Ik ken maar één kampverhaal waarin kinderen in het vuur gegooid worden: Zählappell, in 1991 geschreven door Ladislaus Szücs, een arts uit dezelfde streek als Wiesel. Vervelend is alleen dat hele passages uit Wiesels Nacht lijken overgeschreven.
Wiesel vertelt in zijn memoires niets dat niet al in ander werk stond. Zijn hele journalistieke loopbaan met veel reizen en ontmoetingen met grote namen wordt afgeraffeld; hele periodes, vooral die met Israël te maken hebben, worden (om Israël te sparen) in enkele zinnen afgedaan; onbelangrijke zaken worden uitgemolken. Hiermee vergeleken werd mijn bewondering voor een boek als Een verhaal van liefde en duisternis van Amos Oz alsmaar groter: hoe Oz erin slaagt de geschiedenis van zijn jeugd te verweven met de collectieve geschiedenis van zijn eveneens uit Oost-Europa afkomstige familie en voorvaderen.
Het voornaamste bezwaar tegen Wiesels boek is dat het niets laat zien, zelfs niet een beeld geeft van het leven in het joodse plaatsje van zijn jeugd. Gaat het over jeugdvrienden, dan doen de personen er algauw minder toe dan wat Vriendschap voor Wiesel betekent. Hij beschrijft niet, hij vertelt en vertelt vooral na, zoals gezegd in termen van zijn latere opvattingen, dus van de boodschap die moest worden uitgedragen.
Waarschijnlijk onbedoeld wordt er in dit deel memoires een sluimerende roman wakker: over een jongen die als hij in het kamp God kwijt raakt, zich aan zijn vader vastklampt en zich na diens dood de rest van zijn leven laat leiden door leermeesters, bewonderde genieën, grote mannen. Beminnen en bemind worden lijkt in alles de drijfveer, wat je ziet is een allemansvriend. Wiesel zou zoveel te vertellen hebben, maar hij vertelt zo weinig, omdat het hem niet om details gaat, niet om situaties, maar om interpretatie, en om begrippen als mijn Volk, de Wereldgeschiedenis, de Holocaust: "De plicht te getuigen. Een verklaring voor de geschiedenis afleggen. De nagedachtenis dienen." Een verklaring afleggen, of dat nu een verbastering in de vertaling is of niet, is het tegendeel van een verklaring zoeken of proberen te geven. Schrijven is een vorm van onderzoek met de bedoeling iets te weten te komen, dat is iets anders dan getuigenis afleggen. [Jacq Vogelaar]
Drs. B. Hummel
In deze autobiografie, die leest als een roman, kijkt Nobelprijswinnaar (1985) Wiesel (geb. 1928) terug op zijn leven. Van zijn jeugd in een streng religieus gezin, de verschrikkingen van Auschwitz en het opkrabbelen na de oorlog. De omzwervingen in Parijs, Jeruzalem, New York. Het werk als journalist, zijn romandebuut. En ten slotte zijn huwelijk in Jeruzalem. Altijd is er de herinnering aan zijn vader, door hem zeer geliefd. En de vraag waarom de Holocaust gebeurde, waarom God dit toestond. Wiesel werd vooral bekend door 'Nacht' waarin hij zijn belevenissen in een concentratiekamp beschrijft. Kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.