Middernacht
Georges Duhamel
Georges Duhamel (Auteur), Mechtild Claessens (Vertaler), Wouter Van Raamsdonk (Nawoord)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Arbeiderspers, cop. 2007 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 8299 |
31/12/2007
Wat goed is zal op zeker ogenblik komen bovendrijven. Dat lijkt ook te gelden voor het werk van de Franse auteur Georges Duhamel (1884-1966), van wie op enkele maanden tijd twee belangrijke werken in het Nederlands vertaald zijn. Eerst was er Confession de minuit (1920), in 2006 vertaald als Middernacht (De Leeswolf 2006, p. 622). Nu verschijnt ook de verhalenbundel Civilisatie 1914-1917 (1918), een schrijnende getuigenis over de Grote Oorlog, die Duhamel voor alle zekerheid onder de schuilnaam Denis Thévenir publiceerde en die de Prix Goncourt in de wacht zou slepen. De bundel kreeg terecht een plaats in de mooi uitgegeven reeks 'Oorlogsdomein' van De Arbeiderspers.
De helling waar de wereld nu afrolt
Eenenvijftig maanden lang was Duhamel als chirurg verbonden aan een veldhospitaal in Artois, net achter het front. Zijn boek is een getuigenis van wat hij in die vreselijke tijd aan leed heeft gezien en meegemaakt. Want hoewel hij bij de aanvang van de oorlog had besloten tijdelijk de pen in te wisselen voor de scalpel, bleek al gauw dat behandelen alleen niet voldoende was. De doden en gewonden hadden ook recht op zijn getuigenis als schrijver, zeker in het licht van de volstrekte waanzin waarin alles zich afspeelde. Noch een militaire vermelding, een decoratie, of een naam gebeiteld op een monument in de geboortestreek, kon die immers goedmaken.
Duhamel voelde zich in de eerste plaats ook een dichter-schrijver, ook al zou hij nog vele jaren zijn beroep als arts uitoefenen. Onder invloed van Tolstoj streefde hij samen met een aantal geestesgenoten ? vanuit een vervallen landhuis in Créteil waar ze enkele jaren in commune leefden ? naar een humanistisch en sociaal georiënteerde kunst. De Eerste Wereldoorlog maakte abrupt een eind aan hun utopische droom. Duhamel, die intussen een gevestigde maar nog altijd geëngageerde schrijver was, meldde zich voor de dienst en werd na een korte chirurgische herscholing ingezet achter het front.
Op wat ze daar zouden meemaken waren noch hij, noch zijn collega's voorbereid. Duizenden doden en een meervoud aan gewonden werden dagelijks afgevoerd en de artsen moesten soms dag en nacht doorwerken. De gewonde soldaten waren verminkt door het gebruik van zware artillerie en nieuwe wapens als handgranaten, strijdgas, vlammenwerpers en tanks en werden in zo groten getale aangevoerd dat de organisatie van de medische hulp op industriële wijze moest worden aangepakt. Al snel ging men de slachtoffers sorteren op het gewonde lichaamsdeel, om ze dan aan de betreffende ploeg chirurgen toe te wijzen. Zo stond Duhamel in voor de "onderste ledematen", iets wat overigens toch alleen maar betrekking had op hun voornaamste kwetsuur, want meestal waren ze ook nog elders, soms op tientallen andere plaatsen, gewond of verbrand.
Die gruwel wilde Duhamel nu ook op schrift stellen, als woordvoerder "van die dappere mannen van wier sterven ik de enige getuige ben". In 1915 verschenen de eerste verslagen als verhalen in het tijdschrift 'Mercure de France', om twee jaar later gebundeld te worden onder de titel Vie des martyrs 1914-1916. Ze zijn dan nog autobiografisch van karakter en toegespitst op het lijden van de slachtoffers, zonder dat de auteur zich expliciet uitspreekt over de absurditeit en de onmenselijkheid van de oorlog of wat die slachting betekent voor de menselijke beschaving.
In Civilisatie 1914-1917 zal hij dat gemis ruimschoots goedmaken. Elk verhaal getuigt nu ook van zijn kritiek op de fabuleuze technologische ontwikkeling, die vaak tevergeefs tracht te herstellen wat ze eerst grondig vernietigde. Verder is er ook kritiek op een beschaving die blijkbaar alleen uit is op de vernietiging van alle menselijke waarden. Zijn getuigenis is nu volop literatuur geworden, in die zin dat er niet alleen sprake is van een individuele getuigenis, maar ook van het weergeven van een algemene waarheid, door stijl, ordening en verschillende verhaalperspectieven die het effect op de lezer veel directer en intenser maken. Dat effect blijkt overduidelijk uit deze 16 verhalen, die een vaag geheel vormen, maar ook makkelijk los van elkaar gelezen kunnen worden. Het zijn schrijnende, verschrikkelijke, maar ook absurde en soms zelfs geestige vertelsels die recht op hun doel afgaan en waarvan er vele onvergetelijk zijn. Zoals 'De kamer van Revaud', dat een aangrijpend portret schetst van een soldaat die, al lachend om niet te hoeven huilen, wacht op zijn dood: "De dag was net als het vlees bij het eten, alleen maar door te komen wanneer hij in oneindig kleine stukjes wordt gesneden." Of zoals 'De plannen van Cousin', over een soldaat die zijn bezoeker vriendelijk uitnodigt plaats te nemen op zijn bed: "Kijk eens aan! Er is plaats voor u, nu ze me een been hebben afgezet." Ook 'De dame in het groen' is zo'n pareltje van Kafkaiaanse vervreemding, over de soldaat Rabot die wegens een administratieve vergissing eerst een militaire orde krijgt opgespeld, maar die even later weer moet afgeven. Ook 'Frontstation' is ronduit verbijsterend. Het verhaal vertelt over een luitenant die 's nachts plots met de restanten van een onder een trein geraakte soldaat opgescheept zit, waar hij voorlopig nergens mee terecht kan ("Wat wil die lastpost met dat lijk van ons? Daar is hier geen plaats voor.") en de dode dan maar op een brancard naast zijn eigen legerstede laat deponeren tot er een bestemming voor gevonden wordt. 'Ponceau en de liefde', dat door Maupassant had kunnen geschreven zijn, gaat over een gewonde soldaat die door een schare adellijke dames volledig wordt opgedirkt, zodat hij in alle rust met zijn vrouwtje intiem kan zijn. In 'Een begrafenis' wordt de chef-chirurg, na "dagen en nachten waarin we niets anders hadden gedaan dan oproeien tegen de stroom van bloed en de wrakken daaruit opvissen", geconfronteerd met een dode officier die begraven moet worden, maar waarvan het stoffelijk overschot zowel door de katholieke aalmoezenier als door de rabbijn wordt geclaimd. En ten slotte is er 'Kurassier Cuvelier', een krankzinnig verhaal over een lijk dat uiteindelijk niet dat van de betreffende onderofficier Cuvelier blijkt te zijn, maar van een Duitser, die dan natuurlijk zonder kist moet worden begraven.
Allemaal zijn het ontroerende portretten van geslagen en verwonde mensen, meedogenloze beschrijvingen van onzinnige toestanden, beurtelings tragisch en dramatisch, maar soms ook tragikomisch en wrang. Wanneer de luitenant aan het einde van 'Frontstation' bv. ten einde raad de kaars dooft en de slaap zoekt naast het verminkte lijk van de verongelukte soldaat, lezen we: "Van de brancard viel seconde na seconde, met een zacht tikje, een druppel van iets dat waarschijnlijk bloed was. Een poosje hield ik me onledig met het tellen van de druppels, terwijl ik over vele naargeestige dingen, zoals deze tijden, nadacht. Harde fluittonen snerpten door de duistere ruimte, en ik had al enkele honderden druppels geteld toen ik wegzonk in een slaap die, net als die van mijn kameraad, zonder dromen was."
Zo'n zin mag niet verloren gaan en bewijst overigens dat Duhamel hier als een van de eersten de oorlog niet heeft uitgebeeld als een spannend avontuur of een daad van heldhaftigheid, maar als een werkelijkheid waaraan je op de meest trieste en onmenswaardige wijze kon sterven. Een werkelijkheid die een civilisatie onwaardig is, of zoals een van de personages, waarin we de auteur zelf kunnen herkennen, het aan het einde van het boek zegt : "Geloof me, meneer, wanneer ik medelijdend over de civilisatie praat, weet ik wat ik zeg, en de draadloze telegrafie zal me echt niet op mijn mening terug doen komen. Het is allemaal des te triester omdat er niets aan te doen is : een helling als die waar de wereld nu afrolt, is niet weer op te klimmen." [Jan Baes]
Hans Renders
Georges Duhamel (1884-1966) was al een gevestigd schrijver toen de Eerste Wereldoorlog begon, maar hij was ook arts. En in die laatste hoedanigheid stelde hij zich beschikbaar voor het Franse leger. In de eerste zes weken van de oorlog sneuvelden plusminus 7000 Franse soldaten per dag! Het aantal gewonden was een veelvoud daarvan. Werk genoeg dus voor een arts. De verhalen van Duhamel geven geen beeld van de loopgraven, zoals Henri Barbusse die ook beschreef in het eveneens in deze reeks verschenen 'Het Vuur', maar hij laat ook zien hoe het eraan toe ging in het hospitaal, welke keuzes er gemaakt werden, hoe er geleden en gestorven werd. Soldaten die zichzelf verminkt hadden (om aan het front te ontsnappen) mochten niet geholpen worden. In dit prachtige boek staat niet de heroïek, maar de zinloosheid van de 'grote oorlog' centraal. Met informatief nawoord. Kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.