Geboortegrond
Czeslaw Milosz
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Atlas, 2006 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MILO |
31/12/2007
Twee jaar na de dood van de Poolse Nobelprijswinnaar Czeslaw Milosz (1911-2004) en van diens Nederlandse vertaler Gerard Rasch (1946-2004) verscheen postuum Rasch' vertaling van Theologisch traktaat, een van Milosz' laatste dichtwerken. De 23 gedichten tellende bundel biedt een staalkaart van Milosz' rijpe filosofisch-religieuze poëzie.
Czeslaw Milosz werd in 1911 als kind van Pools sprekende ouders geboren in het thans Litouwse dorpje Szetejnie, maar bracht zijn kinderjaren door in het door de Eerste Wereldoorlog en de Oktoberrevolutie verscheurde Rusland. Tijdens het interbellum leefde, studeerde en werkte hij hoofdzakelijk in Wilno (ofte Vilnius, de Baltische stad die tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bij Polen hoorde). De oorlog zelf maakte hij mee in de Poolse hoofdstad Warschau, die bijzonder zwaar te lijden had onder de Duitse bezetting. In 1946 werd Milosz, die geen communist was, maar wel linkse sympathieën had, door het nieuwe regime als diplomaat uitgestuurd naar de VS, later naar Parijs. De almaar toenemende ideologische verstrakking in de Poolse Volksrepubliek deed hem echter al gauw breken met het communistische bewind. Na een verblijf van tien jaar in Frankrijk trok hij uiteindelijk met vrouw en kinderen naar Californië, waar hij tot hoogleraar Slavische literatuur benoemd werd aan de Universiteit van Berkeley. Aan die Amerikaanse 'ballingschap' kwam pas in de jaren '90 ? na de politieke transformatie in Polen ? een einde. De laatste jaren van zijn leven bracht Milosz door in Krakau, waar hij in 2004 op 93-jarige leeftijd overleed.
Milosz' poëtische oeuvre vertrekt van een vraag die wel meer dichters zich af en toe ? hardop of in stilte ? stellen: heeft het schrijven van poëzie überhaupt zin? Veel hangt uiteraard af van de eisen die je als dichter aan je werk stelt, en in Milosz' geval kunnen die behoorlijk hoog genoemd worden. In een van zijn eerste naoorlogse gedichten heette het ondubbelzinnig dat poëzie "volkeren en mensen" moet "redden". Een gedurfde stelling, die Herman de Coninck ooit de opmerking ontlokte dat Milosz "in zijn poëzie ongebreideld ethiek probeert uit te vinden". Toch is het niet zo dat Milosz het dichterschap zonder meer opvatte als maatschappelijk of politiek engagement, ook al gaan enkele van zijn gedichten duidelijk die richting uit.
In de loop van zijn zeventigjarige loopbaan heeft Milosz als dichter heel wat uiteenlopende gedaanten aangenomen: eerst de jonge, nog zoekende debutant die zich in de donkere jaren '30 verliest in gezwollen apocalyptische taal, vervolgens de gerijpte oorlogsdichter die het standpunt van nuchter en afstandelijk getuige inneemt, daarna de naoorlogse moralist die zich in de hoogdagen van het stalinisme in Polen hult in sarcasme en ironie, voorts de eigenzinnige dichter-denker in ballingschap die verzen schrijft over de grote vragen van zijn tijd en de eeuwigheid, ten slotte de openlijk religieuze, maar allesbehalve dogmatische hoogbejaarde dichter die zich blijft verlustigen in de zinnelijke rijkdom van de hem omringende werkelijkheid.
Zoals de Nobelprijswinnaar van 1980 zelf graag benadrukte in commentaren bij zijn werk, gaat het in poëzie om het benoemen van de werkelijkheid, niet meer en niet minder. Die dichterlijke obsessie om ondanks allerhande wetten en praktische bezwaren de werkelijkheid in woorden te vatten, staat onlosmakelijk in verband met het woelige tijdsgewricht waarin Milosz' leven zijn beslag gekregen heeft. In plaats van resoluut het failliet van mens en beschaving te verkondigen (een verwijt dat zijn collega-dichter Tadeusz Rozewicz vaak te horen kreeg) is Milosz steeds blijven zoeken naar een uitweg uit de waanzin van de 20e eeuw en vormt zijn werk een onafgebroken queeste naar "de voering van de wereld", de essentie van het bestaan. Poëzie bereikt volgens Milosz pas haar ultieme doel als ze er niet alleen in slaagt uit het talige cocon van woorden door te breken naar de werkelijkheid, maar ook iets van de sacrale dimensie van die werkelijkheid kan vatten. Vooral in Milosz' late poëzie komt dat religieuze aspect steeds meer bovendrijven.
In het in 2001 voor het eerst in het Pools verschenen Theologisch traktaat vloeien die verschillende thematische krachtlijnen van Milosz' rijpe oeuvre harmonieus samen. Het traktaat is in feite de bekroning en de afronding van een poëtisch drieluik waarvan het eerste deel ? met de titel Moreel traktaat ? al in de jaren '40 verschenen was. Het middenluik, Poëtisch traktaat, ontstond midden jaren '50, toen Milosz als politiek emigrant in Frankrijk vertoefde. Nog eens vier decennia later volgde het 'theologische' traktaat als sluitstuk van de cyclus. In geen van de drie gevallen gaat het echter om traktaten in de strikte zin van het woord, d.w.z. verhandelingen die een bepaald onderwerp of probleem op beargumenteerde en systematische wijze trachten te behandelen. In het geval van Milosz getuigt de genrebepaling veeleer van zijn drang om het dichterlijke repertorium met minder voor de hand liggende teksttypen te verrijken. De notie van een 'traktaat' verleent bovendien ook het nodige gewicht aan wat Milosz de lezer wil meedelen, een effect dat ongetwijfeld zijn rol peelde bij de titelkeuze. De adjectiefbepalingen 'moreel', 'poëtisch' en 'theologisch' expliciteren dan weer de specifieke invalshoek (en deels ook de stijl) van de afzonderlijke traktaten en vormen meteen ook een variatie op de bekende triade van Platoonse idealen: het goede, het schone en het ware. In Moreel traktaat, dat geschreven werd op het ogenblik dat de Poolse Volksrepubliek steeds meer in de greep kwam van het stalinisme, richt Milosz zich tot de lezer in gebalde imperatieven en schetst hij een beklemmend beeld van het "hart der duisternis" waarin Polen in die dagen wegzakte. In Poëtisch traktaat verplaatst de dichter de klemtoon naar het domein van kunst en esthetiek en zet hij de bakens uit voor een "extatisch pessimistische" poëzie, die laveert tussen een euforische lofzang op het bestaan en een schreeuwerig protest tegen de vluchtigheid en de wreedheid ervan. Na de ethiek en de esthetiek komt in Theologisch traktaat ten slotte de metafysica op de voorgrond te staan, of zoals Milosz het zelf verwoordt in het inleidende gedicht: "Waarom de theologie? Omdat het eerste het eerste moet blijven. // En dat is het begrip van de waarheid". Milosz neemt meteen ook stelling tegen een flink deel van de moderne poëzie (die wordt afgedaan als "een door paniek gegrepen vogel / die tegen een doorzichtige ruit slaat") en pleit bovendien voor een "afscheid van de decadentie" waarin de hedendaagse poëzie zich opgesloten heeft. In plaats daarvan stelt hij ? wars van elke zweem van postmodernisme ? de referentiële functie van de taal weer centraal: "Moge de werkelijkheid terugkeren in onze taal. / Dat wil zeggen: de betekenis, onmogelijk zonder absoluut referentiepunt".
Wat daarna volgt, is een stilistisch verfijnd en bijwijlen bevlogen betoog waarin Milosz zich een weg baant tussen het abstracte discours van de klassieke theologie en de kinderlijke naïviteit van volkse devotie. De rode draad in Milosz' bespiegelingen is een vraagstuk dat hem al van jongs af schijnt gekweld te hebben, met name de vraag naar de oorsprong van het kwaad. In weerwil van theorieën die het kwaad als een 'afwezigheid van het goede' interpreteren of die de sociale verhoudingen als oorzaak inroepen, voert Milosz Darwin op als kroongetuige en stelt hij het kwaad voor als zijnde inherent aan de Natuur. In het spoor van illustere voorgangers als Jacob Böhme, Emmanuel Swedenborg en andere "hermetici, kabbalisten, alchemisten en Rozenkruisers" laat hij de lezer vervolgens kennismaken met allerhande ketterse ideeën die de oorsprong van het kwaad in verband brengen met een pre-kosmische catastrofe. In dat "dwalen langs de randen van de ketterij" neigt Theologisch traktaat af en toe naar het esoterische, maar ook dan blijft de dichter Milosz te zeer een vakman om de balans in de verkeerde richting te doen overslaan. En passant rekent hij ook nog af met de "mythen van de stam" en de "nationale hersenschim", een duidelijke verwijzing naar de ? volgens Milosz kwalijke ? positie die religie sind jaar en dag inneemt in de Poolse maatschappij. Met de hem eigen ironie en scepsis vat hij zijn persoonlijk credo ten slotte als volgt samen: "Heb begrip voor mensen met een zwak geloof. / Ik geloof ook de ene dag wel, en de andere niet." Theologisch traktaat vormt op die manier het doorleefde religieuze en poëtische testament van een weerbarstige Pool die tot in de kist een "extatisch pessimist" bleef: onverzoenbaar met de wreedheid van deze wereld, maar o zo vatbaar voor de schoonheid ervan.
[Kris Van Heuckelom]
Bibi Dumon Tak
'Theologisch traktaat' verscheen in 2001 in de moedertaal van Czeslaw Milosz, het Pools. Deze grootse dichter, Nobelprijswinnaar (in 1980), stierf op 93-jarige leeftijd in 2004. Vlak voor zijn dood schreef hij in 23 gedichten zijn visie op het geloof. Of beter, zijn visie op zijn geloof. Hij schrijft: 'Misschien was ik als een monnik in een klooster midden in een bos, / die kijkend door het raam naar de overstromende rivier / zijn traktaat schreef in het Latijn, een taal die onbegrijpelijk was / voor de in schaapsvacht gehulde dorpelingen.' Een religieus dagboek in poëzie van een grootheid. De uitgeverij reeg de gedichten samen met een touwtje waardoor de uitgave meer op een schrift lijkt. En dat is precies goed getroffen. De vertaling is van Gerard Rasch (1946-2004) die een aantal maanden voor de grote meester zelf overleed.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.