Van bacterie naar Bach en terug : de evolutie van de geest
Daniel C. Dennett
Daniel C. Dennett (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Contact, 2006 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 204 DENN |
31/12/2007
God mag dan al overal zijn, in de hemel, op de aarde en op alle plaatsen, maar hij heeft zich de laatste paar jaren zeker een plaats verworven in de boekhandel. Een paar jaar geleden vochten de religieuze uitgeverijen nog voor een plekje op de boekenbeurs, nu gaan boeken met het woord "god" in de titel als warme broodjes over de toonbank en de titels vermenigvuldigen zich sneller dan vissen.
Een mirakel is dit niet: we mogen dan wel doen alsof we een globale wereld zijn geworden, de mode komt nog altijd uit Amerika en daar is in deze eindtijden God ongelooflijk hot. Nu er in het Witte Huis een wedergeboren christen woont, is het geloof een even belangrijk thema geworden in de Amerikaanse politiek als de economie. En dus is ook de economie plots geïnteresseerd in het christendom: er worden megakerken gebouwd met een heel shoppingcentrum eromheen, iedere bevolkingsgroep krijgt zijn eigen Bijbel en Amerikaanse boekhandels hebben speciale afdelingen voor christelijke fictie. Waar romans vroeger verboden waren wegens van de duivel, krijg je nu tientallen reeksen van verhalen over de eindtijd, de strijd met de antichrist, en dat alles natuurlijk gewoon naast de gebruikelijke verhalen over Jezus, de apostelen en de grote martelaren.
Helaas gelooft men in Amerika deze vrome leugens ook en dit heeft belangrijke gevolgen voor de wetenschappelijke geletterdheid van de VS, waar al heel lang, minstens sinds de Tweede Wereldoorlog, grote bezorgdheid was over de achterstand van Amerikaanse jongeren tegenover hun leeftijdsgenoten in Europa en Azië. Het machtigste land van de wereld slaagt er niet in om de eigen jeugd een gedegen opleiding te geven en een en ander wordt niet gemakkelijker gemaakt door de religieuze waanzin die de VS momenteel in haar ban heeft. De grootste groep van de Amerikanen gelooft dat God de wereld zesduizend jaar geleden persoonlijk geschapen heeft, een iets kleiner deel denkt dat de wereld ouder is maar dat de natuurlijke evolutie door God zelf geleid werd en de overige tien percent denken zoals u en ik dat je de evolutie heel goed zonder God kan verklaren. Een deel van deze laatste groep, slechts zeven percent van de Amerikanen, gelooft helemaal niet in God. Ondertussen duikt de ziekte van het antiwetenschappelijk geloof ook in Europa op en zelfs in het Vaticaan vindt men de theorieën van intelligent design nog niet zo'n slecht idee. De reactie van 'The New Yorker' was kort en goed: de titel van hun stuk over de recente rechtzaak was 'Intelligent Design? It isn't'.
In deze context is het niet meer dan normaal dat wetenschappers en intellectuelen de nieuwe Godmode met het nodige wantrouwen becommentariëren en dat de boeken vrij snel ook in vertaling worden uitgebracht (in gidsland Nederland opperde de minister van onderwijs dat intelligent design eigenlijk wel een interessant idee was). De bioloog Richard Dawkins en de filosoof Daniel C. Dennett verzetten zich elk op hun eigen manier tegen de vrome aanval op de wetenschap. De eerste is een van de belangrijkste atheïstische verdedigers van de evolutietheorie en hij wordt dan ook "Darwins rottweiler" genoemd. Zijn nieuwe boek is nu, samen met andere uitdrukkelijk antireligieuze boeken, een bestseller in de VS en dat bewijst in elk geval dat niet iedere Amerikaan een achterlijke feitenontkenner is.
De pen van Richard Dawkins is gedrenkt in vitriool en zijn boek is niet bepaald een nauwkeurig beargumenteerd betoog, maar misschien verdienen zijn tegenstanders dat ook niet. God als misvatting bekijkt de westerse godsdiensten en Dawkins ziet dat het niet goed is. Hoe kan je niet sarcastisch worden als je ziet wat voor baarlijke nonsens de verdedigers van intelligent design durven neerschrijven? Voor Dawkins is het maar al te duidelijk: godsdienst is dom, de eredienst is niet alleen een enorme verspilling van energie die veel beter kon worden ingezet (techniek, geneeskunde, sociaal werk), maar is zelfs ronduit gevaarlijk voor onze en voor alle andere maatschappijen. De belangrijkste slachtoffers van godsdienst zijn vrouwen en kinderen, maar iedereen heeft hierbij te verliezen, zelfs mensen die alleen zichzelf iets wijsmaken.
Daniel C. Dennett is net als Dawkins een volgeling van Darwin en in eerdere studies paste hij de evolutietheorie toe op de studie van "niet-natuurlijke" fenomenen zoals het menselijk bewustzijn en de vrije wil. In De betovering van het geloof doet hij hetzelfde met godsdienst. Dennett verschilt van Dawkins omdat hij geen zelfverklaard atheïst is: hij heeft zo zijn twijfels, maar vindt het blijkbaar strategisch interessanter om niet onmiddellijk een deel van zijn publiek voor het hoofd te stoten door zichzelf atheïst te noemen en daarin heeft hij ongetwijfeld gelijk. Het woord is negatief en stoot mensen af en daarom stelde Dennett een tijd geleden voor dat wie niet gelooft in een God zichzelf voortaan 'bright' zou noemen, zoals homo's het positieve woord 'gay' gingen gebruiken. Dennetts vertaler heeft daar dan "slimmerik" van gemaakt. In elk geval probeert hij heel het boek lang zo te argumenteren dat een religieus mens kan blijven verder lezen en in zijn inleiding schrijft hij zelfs dat het boek eigenlijk alleen voor Amerikanen is geschreven.
Het vertrekpunt van het boek is de vaststelling dat mensen bereid zijn om heel veel en desnoods ook alles te investeren in hun religie en een kleine groep is zelfs bereid om het eigen leven op te geven, een gedrag dat Dennett vergelijkt met dat van sommige mieren die een grasspriet opklimmen tot aan de top, er dan afvallen en helemaal opnieuw beginnen. Deze dieren halen geen enkel voordeel uit hun merkwaardige gedrag (ze krijgen niet meer eten, vinden geen betere wijfjes of krijgen niet meer nakomelingen), maar zijn het slachtoffer van lancetwormen die zich vastzetten in de hersenen van de mier en die een gedrag veroorzaken dat gunstig is voor de parasiet maar niet voor de mier. Godsdienst lijkt een beetje op een lancetworm en dit boek probeert 'op natuurlijke wijze' te verklaren waarom religie voor zoveel mensen nog altijd zo belangrijk is.
Dennett kan maar naar de kern van de zaak gaan als hij zich eerst een weg kan banen doorheen een hele reeks verdedigingsmechanismen. Het is heel frustrerend voor critici om te zien dat moderne godsdiensten zichzelf totaal immuun hebben gemaakt voor kritiek en het belangrijkste deel van Dennetts boek wordt dan ook besteed aan het zorgvuldig bekijken van deze mechanismen. De auteur komt daarbij tot de conclusie dat godsdienst nauwelijks iets te maken heeft met wat godsdienstige mensen juist geloven. De meeste gelovigen weten zelfs nauwelijks wat de belangrijkste geloofspunten zijn en blijkbaar maken godsdiensten hun geloofspunten bewust zo moeilijk, want zo wordt kritiek helemaal onmogelijk. Voor zichzelf geloven religieuze mensen dat de priesters en theologen waarschijnlijk wel weten wat de onbevlekte ontvangenis is, maar als je dit aan hen gaat vragen, dan verwijzen die al snel naar het onuitputtelijke geheim dat God nu eenmaal is. Hoe kan iets dat per definitie transcendent is door een beperkte menselijke geest waargenomen, laat staan begrepen worden? Atheïsten moeten dus geen energie verspillen om gelovigen te overtuigen dat hun god of hun theologie niet klopt: dat gaat voorbij aan de kern van de zaak. Zoals Mark Twain al zei "Faith is to believe what you know ain't so."
Dennett heeft het dan verder ook over wat hij een geloof in het geloof noemt: de idee dat het goed is om in God te geloven en omgekeerd slecht om niet in God te geloven. Daarom hoor je vaak dat geloven best moeilijk is, een voortdurend gevecht tegen de twijfel, maar dat je moet blijven proberen: want wat is het alternatief? Een wereld zonder God is onleefbaar en ondenkbaar.
Dennett toont aan dat godsdienst in alle culturen in een of andere vorm voorkomt en dat religie dus in het verleden wel een gunstig effect moet gehad hebben, anders was het fenomeen vanzelf weer verdwenen. Voorlopig lijkt het er ook op dat religieuze mensen een iets betere gezondheid hebben dan wie niet gelooft, maar dit zou ook toeval kunnen zijn. De meeste gelovigen (ook onze kardinaal) zijn ervan overtuigd dat er zonder godsdienst geen echte moraal kan zijn, maar ook dat argument wordt overtuigend ontkracht door Dennett. Hij komt tot de conclusie dat het fenomeen godsdienst grondig verder moet worden onderzocht, al was het maar omdat er met name in Amerika mensen aan het werk zijn die de mechanismen van de democratie gebruiken om een theocratie te vestigen. En als dat ooit gebeurt, dan wordt de democratie afgeschaft.
De vraag over de relatie tussen godsdienst en ethiek komt ook aan bod in een boek van Francis S. Collins, een belangrijk wetenschapper die één van de twee onderzoeksprojecten leidde om het menselijk genoom volledig te beschrijven. Hij begint zijn boek met het ogenblik in de zomer van 2000, toen president Clinton de volledige ontcijfering van het genoom bekendmaakte. Clinton zei: "Vandaag leren we de taal waarin God het leven geschapen heeft." Dit is een merkwaardige uitspraak voor een president van een land waar men in 1776 voor het eerst in de menselijke geschiedenis menselijke wetten opstelde. Collins zegt het niet met zoveel woorden, maar hij heeft deze passage in de speech van Clinton meer dan waarschijnlijk zelf geschreven, want hij is niet alleen wetenschapper maar ook een overtuigde christen. In zijn inleiding zegt hij dat onderzoek heeft uitgewezen dat veertig procent van de Amerikaanse wetenschappers geloven dat er een God bestaat die zich actief met de mensheid bemoeit. Je zou natuurlijk ook kunnen zeggen dat meer dan de helft van de slimste Amerikanen dus niet in God gelooft, maar met zijn boek spreekt Collins voor het christelijke deel van deze veertig procent en probeert hij wetenschap en godsdienst te verzoenen.
Mij kon hij in elk geval niet overtuigen: uiteindelijk komt Collins opnieuw met een God van de gaten op de proppen. Zo noemt men het fenomeen dat de wetenschap in de laatste vier eeuwen puur natuurlijke verklaringen heeft gevonden voor fenomenen waarvan men vroeger dacht dat God er verantwoordelijk voor was. Op de duur werden gelovigen zo verplicht om God dan in die gaten te situeren waar de wetenschap nog altijd geen verklaring voor gevonden had, met het risico dat wetenschappers een week of een maand later ook dat gat in de kennis opvulden en God nog maar eens naar een ander gat moest verhuizen. Zo geloven de intelligent design-mensen dat God verantwoordelijk is voor alles wat de evolutietheorie niet kan verklaren.
Het gat van Collins is de ethiek. De evolutionaire biologie (de auteur is nu eenmaal een bioloog) kan overtuigende verklaringen aandragen voor alles wat we kunnen waarnemen, maar heeft geen sluitende reden waarom iedere mens weet wat het verschil tussen goed en kwaad is. Voor Collins is de mens het gevolg van een volledig natuurlijke evolutie van eencellig wezen over mensaap, maar dan greep God zelf in en gaf hij de mens een ethisch bewustzijn.
Dit is een beetje zoals in Russische romans uit de 19e eeuw waar de held ontdekt dat de Fransen God hebben afgeschaft en dat het dus voortaan is toegestaan om te moorden en te verkrachten. Uiteindelijk komt de stellling van Collins erop neer dat de wetenschap alles kan verklaren, behalve de quantumsprong van het ethisch bewustzijn: die komt van God zelf. Dit is weinig overtuigend, niet alleen omdat onderzoek heeft uitgewezen dat ook mensapen en andere sociale dieren een soort ethisch bewustzijn hebben en dat er heel goede niet-goddelijke verklaringen te bedenken zijn voor onze ethiek, maar ook uit principe. Wetenschappelijk onderzoek en dus ook filosofie kan maar beter niet werken met een God van de gaten, want die plaatsen waar God dan actief zou zijn hoeven we dan verder niet meer te onderzoeken. Over hoe je van een door God gegeven ethisch besef plots bij Jezus, de erfzonde en de rest van het christendom komt, zal je in dit boek overigens niet veel te weten komen.
Nog meer dan Dennett en Dawkins schrijft Collins alleen voor Amerikanen en in die zin kan zijn boek misschien uiteindelijk nuttiger zijn. Collins probeert wanhopig zijn christelijke geloofsgenoten ervan te overtuigen dat je als christen wél wetenschapper kan zijn en dat is in elk geval een goede boodschap. Je hoeft niet te denken dat hij daarin gelijk heeft, maar het is voor ons allemaal beter dat een groot deel van de beschaafde wereld ermee ophoudt te denken dat je wetenschappelijke feiten gewoon kan negeren. Misschien moet dit boek wel gratis verspreid worden in grote delen van de Verenigde Staten, moeten we exemplaren van het boek aanbieden aan de ingang van de nieuwe megakerken of aan die Amerikaanse ouders die hun kinderen thuis opvoeden omdat ze in de openbare scholen geconfronteerd worden met niet-christelijke gedachten.
Men kan zich afvragen of deze laatste doelgroep (die ondertussen ook in Europa voorkomt) veel te leren heeft van het hoorcollege godsdienstfilosofie van Herman Philipse, een Bekende Nederlander die o.m. een atheïstisch manifest schreef en regelmatig op tv het antireligieuze standpunt mag verdedigen. In acht lezingen bespreekt hij de thema's die aan bod komen in de boeken die hier besproken werden en hij doet dat op een uiterst heldere manier en niet zonder humor. Zo begint hij zijn eerste lezing met een religieuze ervaring: in een vervallen kerk in een kleine Mexicaanse stad ziet hij arme boeren bidden met twee halveliterflessen cola in de hand, waarvan ze regelmatig drinken en dan luide boeren laten. Op het einde van de lezing geeft hij dan zijn verklaring: de gelovigen menen dat ze bezeten zijn door boze geesten die ze alleen door goede boeren kunnen uitdrijven. Philipse is een helder spreker, de lezingen zijn uitstekend gestructureerd en we krijgen een goed overzicht van mogelijke verklaringsgronden van de religie, van openbaringen tot wonderen. Een aanrader voor wie liever luistert dan leest.
Samen vormen deze boeken en dit hoorcollege een interessante inleiding in het begrijpen van wat godsdienst in de wereld betekent. Het is niet toevallig dat religie blijkbaar ook door atheïsten wordt bestudeerd. Niet alleen zijn alle gelovigen ook atheïsten als het over andere dan hun eigen God gaat, maar goede wetenschap is maar mogelijk als we niet vooraf afspreken dat er plaatsen zijn waar alleen God het voor het zeggen heeft. Dus zelfs voor het bestuderen van godsdienst heb je geen God nodig.
[Geert Lernout]
Dr. E. Sengers
Religie is een fascinerende uiting van de menselijke soort, die door de Amerikaanse filosoof Dennett vanuit evolutionistisch perspectief wordt onderzocht. In het eerste deel van dit boek wordt via omtrekkende bewegingen het punt gemaakt dat religie een sociaal systeem is dat via de rede onderzocht kan worden. Voor zijn Amerikaanse publiek is dit blijkbaar een taboebreuk, voor Europeanen zal dit minder shockerend zijn. Het tweede deel beschrijft in vijf hoofdstukken de ontwikkeling van religieuze systemen, die bij elke fase een evolutionistische verbetering doormaken. In het laatste deel grijpt de auteur de kwesties van rede en moraal weer op en kijkt hij naar hoe religie in de toekomst - bij jongeren en gezien de politieke situatie - gehanteerd kan worden. In appendices worden enkele thema's uitgewerkt. Dennett schreef een verfrissend boek, dat glashelder vertaald is. Wel is het moeilijk zijn grote gedachtegangen, waarin hij inzichten uit vele wetenschappen samenbrengt, te blijven volgen. Voor ieder, en dat zijn er velen, die zich voor religie als fenomeen interesseert.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.