Moderne kunst
Willem Elias
2 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Volume | Plaats in de bib |
---|---|---|---|
Magazijn |
Snoeck, 2005-2008 |
2 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 706 ELIA |
Magazijn |
Snoeck, 2005-2008 |
1 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 706 ELIA |
31/12/2006
Voor een breed publiek een overzicht schrijven van de ontwikkelingen in de naoorlogse en hedendaagse Belgische kunst zonder te simplificeren en de biografische of sensationele toer op te gaan, daar moet je een witte raaf voor zijn. Er bestaat weliswaar een massa kunsttheoretische en kunstkritische literatuur, maar die maakt met haar talige en filosofische hoogstandjes de toegang tot die kunst dikwijls alleen maar moeilijker. Willem Elias (VUB) promoveerde ooit op een proefschrift over de relatie tussen hedendaagse kunst en educatie. Dat hij niet alleen een theoreticus is, maar een volbloed didacticus die zijn kennis van en fascinatie voor kunst kan overbrengen, bewijst dit boek. Het bestaat uit 25 pittig geschreven hoofdstukjes die je ook afzonderlijk kunt lezen; dat verklaart meteen enkele overlappingen. De gids is echter zo goed dat het zonde zou zijn niet het hele parcours met hem af te leggen. Het verdraagzame postmodernisme dat het gebod van het nieuwe en originaliteit tot elke prijs op de helling heeft gezet, maakt het volgens de auteur makkelijker contact te krijgen met hedendaagse kunst. Voorwaarde is wel dat je haar regels kent, de codes die de ontwikkeling van de kunst bepalen en het 'nieuwe' soms progressief doet terugkeren naar het 'oude'. Elias volgt een chronologische lijn vanaf 1945, maar schenkt ook ruim aandacht aan de wortels van deze kunst in de 19e eeuw en de avant-garde uit de eerste helft van de 20e eeuw. Hij situeert de Belgische kunst in haar internationale context en belicht de invloedrijke rol van kunstenaars als P. Mondriaan, M. Duchamp, P. Picasso, A. Giacometti, F. Bacon, J. Pollock en J. Kosuth. Ook de filosofische achtergrond met begrippen als perspectivisme (Nietzsche), dieptepsychologie (Freud), existentialisme (Sartre), semiotiek (Saussure) en deconstructie (Derrida) komt zinvol ter sprake. Elke kunststroming -- van post-expressionisme en animisme tot postmodernisme -- wordt helder geduid en toegelicht met het werk van enkele belangrijke vertegenwoordigers. Het neo-realisme bv. met Jos Verdegem, de existentiële schilderkunst met Jan Burssens, de nieuwe figuratie met Roger Raveel (ill.), de narratieve schilderkunst met Fred Bervoets en Frank Maieu, de fundamentele schilderkunst met Raoul De Keyser, Luc Tuymans en Hugo Duchateau, de transavant-garde met Jean Bilquin. Naast schilderkunst komen ook beeldhouwkunst (bv. assemblage met Camiel Van Breedam) en conceptuele kunst aan bod. Die laatste wordt terecht ruimer opgevat dan een loutere toespitsing op een idee. De auteur onderscheidt neo-dadaïsme met Marcel Broodthaers, kunst als maatschappijkritiek (Roland Van den Berghe), kunst en taal (Rombouts, Eerdekens), Body Art (Liliane Vertessen, Merlin Spie) en videokunst (Marie-Jo Lafontaine). Die laatste bijdrage belicht voorbeeldig de belangrijke verschillen tussen televisie, fotografie en film enerzijds en videokunst anderzijds. De kenmerken van modernisme tegenover postmodernisme worden bevattelijk uiteengezet, de situering van Wim Delvoye in het spanningsveld tussen kunst en massacultuur behoort tot het intelligentste dat je over diens werk kunt lezen. 'Vanuit het medium bekeken' zoomt in op brons, grafiek en multimedia. In een reflectie over kunst en wetenschap wordt het werk van Panamarenko en Koen Vanmechelen behandeld. De illustratiekaternen tonen op matglanzend wit papier telkens meerdere werken, wat recht doet aan de evolutie en de verscheidenheid in een oeuvre. De auteur geeft zelf toe dat "de keuze van de ene [kunstenaar] de uitsluiting van de andere impliceert". Daarom stelt hij ook een vervolgdeel in het vooruitzicht, waarin wie nu ontbreekt of nog maar summier wordt vermeld, meer aandacht zal krijgen. Kunstenaars als David Claerbout, Denmark, Lili Dujourie, Jan Fabre, Walter Leblanc, Valerie Mannaerts, Philippe Vandenberg, Annemarie Van Kerckhoven en Maurice Wyckaert zouden daarin niet mogen ontbreken. Allicht komt er dan ook een register en wordt de tekst nog iets zorgvuldiger geredigeerd. Toch geeft het eerste deel van deze Aspecten van de Belgische kunst na '45 al zo een omvattend, doordacht en rijk geschakeerd beeld, dat je zonder overdrijving van een standaardwerk kunt spreken: kunsteducatie op zijn best. [Erik de Smedt]
31/12/2009
De kunstfilosoof en -criticus Willem Elias vervolgt met dit tweede deel zijn tocht door het landschap van de Belgische kunst sinds '45. Opnieuw heeft hij geen encyclopedisch oogmerk. Dat sommige belangrijke vertegenwoordigers van stromingen (weer) niet aan bod komen, noemt hij 'toeval' of heeft te maken met te geringe vertrouwdheid met hun werk. Toch blijft het vreemd dat zo licht wordt omgesprongen met de selectie van kunstenaars. Nog steeds geen Michaël Borremans, Berlinde De Bruyckere, Jacques Charlier, Thierry De Cordier, Denmark, Lili Dujourie, Jan Fabre, Michel François, Ann Veronica Janssens, Hans Op de Beeck, Walter Swennen, Anne-Mie Van Kerckhoven, Marthe Wéry ? en ik beperk me echt tot kunstenaars die iets bewezen hebben. Is het een uitvloeisel van het door de auteur beleden 'cultuurrelativisme'? Nu, er wordt een derde deel in het vooruitzicht gesteld. Wel heeft de auteur rekening gehouden met het gebrek aan Franstalige Belgen en vrouwelijke kunstenaars in deel één. Het boek is opnieuw ingedeeld volgens medium en verder chronologisch. Het leeuwendeel is voor de schilderkunst, waarbij Elias behoorlijk teruggaat in de tijd, zeker wat het expressionisme en het surrealisme betreft. Daarbij komen de Jonge Belgische Schilderkunst, Cobra, informele kunst, neoconstructivisme, neo-expressionisme en neosymbolisme. Dit laatste is een eigen benaming voor kunstenaars als Karin Hanssen, Peter Weidenbaum, Koen van den Broek, Ronny Delrue, Michel Buylen en Gauthier Hubert, die "de realiteit construeren op een deconstructieve wijze". Uiteraard heeft de indeling in stromingen altijd iets kunstmatigs. Hans Vandekerckhove bv. staat op grond van zijn vroege werk bij de neo-expressionisten; met zijn recentere schilderijen kon hij beter bij de neosymbolisten worden opgenomen.
Bij de beeldhouwkunst (een medium waarbij de auteur bijzonder goed op dreef is) komen achtereenvolgens neokubisme en neoconstructivisme ter sprake, kinetische kunst en op-art, minimalisme en Arte Povera. De conceptuele kunst is spaarzaam vertegenwoordigd met de installatiekunst van Guillaume Bijl. 'Vanuit het medium bekeken' ? met bijzondere aandacht voor de technische achtergrond ? wordt dit keer de keramiek. Ging het reflectie-hoofdstuk vorige keer over kunst en wetenschap, nu is het thema 'kunst en feminisme'. De kunstfilosoof die Elias in de eerste plaats is, zet zijn beschouwingen over de regels van de kunst voort in een epiloog over de diverse schoonheidsopvattingen.
De grote troef van dit overzichtswerk is weer dat Belgische kunst op deskundige wijze in een internationale context wordt gesitueerd. Ook de achterliggende 'ideologie' en visie van kunstenaars krijgen veel aandacht. De bespreking van de oeuvres is minder systematisch, soms bevlogen en poëtisch, soms wat te algemeen en weinig ingaand op vormkenmerken. Met de uitstekende kleurafbeeldingen die meestal met meer dan één werk de evolutie van de kunstenaar tonen, krijg je toch in kort bestek een behoorlijk beeld van het oeuvre. Het zwakste punt is ? opnieuw ? de tekstredactie, die de zich soms vergalopperende auteur beter op de vingers had moeten kijken. Wat moeten we ons voorstellen bij "de expressieve surrealisten van de Neue Sachlichkeit"? Het Hessenhuis is geen 17e-eeuws maar een 16e-eeuws gebouw, de Franse assemblagekunstenaar heet Arman (niet Armand). 'Doorheen' is geen voorzetsel, 'terug' betekent niet 'opnieuw' of 'weer', naar het-woorden (Frankrijk, symbolisme) moet met het bezittelijk voornaamwoord 'zijn' i.p.v. 'haar' worden verwezen, een meervoudig onderwerp vraagt een werkwoord in het meervoud. Soms wordt het zelfs ongewild komisch: "heterogene materialen die onpasselijk naast elkaar komen te staan" ? met neiging tot braken? [Erik de Smedt]
Redactie Vlabin-VBC
Willem Elias (Vrije Universiteit Brussel) bewijst met dit boek dat hij niet alleen een theoreticus is, maar ook een volbloed didacticus met een aanstekelijke kennis van en fascinatie voor kunst. Elias geeft een chronologische bespreking van de Belgische kunst vanaf 1945. Hij schenkt ook ruim aandacht aan haar wortels in de 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw, en aan de filosofische achtergrond. Elke kunststroming, van postexpressionisme tot postmodernisme, wordt toegelicht aan de hand van enkele belangrijke vertegenwoordigers, gaande van Broodthaers tot Tuymans. De illustratiekaternen tonen op matglanzend papier telkens diverse werken. Het betoog wordt ondersteund door een aantal bibliografische voetnoten. Er komt ook een vervolgdeel, waarin hopelijk wel een register komt, en de tekst iets zorgvuldiger zal worden geredigeerd. Verder is de bladspiegel door het gebruik van een smalle, schreefloze letter en het niet uitvullen van de tekst nogal onrustig. Inhoudelijk geeft het boek echter zo een doordacht en rijk beeld, dat je zonder overdrijving van een standaardwerk kan spreken.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.