Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen
Leonard Nolens
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Querido, 2005 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 8111 |
Maaike Floor
ob/kt/24 o
Leonard Nolens schrijft met nieuwe dichtbundel 'bezielde plattegrond' van Antwerpen
Normaal is het doodstil in de werkruimte van Leonard Nolens aan de rand van Berchem. Maar net vandaag is de groendienst de bomen aan het snoeien. Het snerpende geluid van de zaag doorboort de muren. Met het bezoek van een journalist erbij dringt de buitenwereld voor één keer letterlijk en figuurlijk door in deze opslagplaats van woorden.
U heeft lang in een tuinhuis in Edegem gewerkt, nu schrijft u in dit appartement in Berchem. Werkt u nooit thuis?
De plek waar ik woon, houd ik gescheiden van die waar ik schrijf. Ik werk het liefst overdag. Bovendien heeft mijn vrouw een baan, ze werkt in het Museum voor Schone Kunsten. Zo heb ik hetzelfde ritme als de persoon met wie ik samenleef.
Toch spreekt uit uw gedichten vaak de, soms benevelde, sfeer van de nacht.
Ik ben lang een nachtvogel geweest. Een kroeg is de enige plaats waar uiteenlopende mentaliteiten met elkaar in contact komen, van dokwerkers tot advocaten. Als je de deur opendoet, komt de wereld op je af. Ik heb op café veel mensen uit het artistieke milieu ontmoet. Ik heb ze genoemd in mijn bundel, zonder aan hun privacy te raken.
U noemt ook veel Antwerpse straatnamen. Waarom?
Ik heb de woorden en zinnen laten stromen zoals ze zich aandienden. De straten die worden genoemd, zijn belangrijk geweest in mijn leven. Ze vormen een bezielde plattegrond.
Waarom bent u destijds vanuit het Limburgse Bree naar Antwerpen gekomen? In een strofe vraagt u zich af: kon weggaan dan geen Brussel zijn of Amsterdam.
Ik kwam naar Antwerpen om aan het Hoger Instituut voor Vertalers en Tolken Italiaans en Duits te studeren. Maar ik wilde ook losbreken van thuis. Het had denk ik een andere stad kunnen zijn.
Als kind ging ik met mijn vader geregeld naar Antwerpen. Mijn overgrootvader, grootvader, vader en broer waren verzekeringsmakelaars. Ik heb lang getwijfeld of ik ook in de zaak zou gaan. Ik dacht het schrijven te kunnen combineren met een burgerlijk bestaan. Maar ik moest een keuze maken. De poëzie nam mijn leven in beslag.
U heeft dus ook als kind herinneringen aan de stad?
De kranen en de silo's. Dat zijn de beelden die ik als kind heb en die in dromen voorkomen. Hoe ziet mijn stad eruit als ik haar droom, vraag ik in één van de gedichten. Met als antwoord: precies zoals zij is. Je blijft bij de beelden die in je hoofd woekeren. Het grootste deel van de 38 jaar die ik in Antwerpen woon, heb ik in mijn schrijfkamer doorgebracht.
Is de bundel een liefdesverklaring aan Antwerpen?
Dat wordt in recensies gezegd, maar ik denk het niet. Het is een confrontatie, met een kleine portie liefde om het grote woord dan toch te gebruiken.
U bent gevraagd als stadsdichter, maar dat heeft u geweigerd.
Eerst was Hugo Claus gevraagd, die als anarchist nooit met een kepie en een bel als stadsdichter door het leven zou kunnen gaan. Tom Lanoye wilde dat ik voorging, maar Tom is veel beter geschikt voor zo'n functie. Ik heb een te intimistische manier van schrijven. Dat strookt niet met de functie. Bovendien zou het mij beletten om nog een woord op papier te krijgen.
Voor Antwerpen Boekenstad heeft u met Kristoffel Boudens de letter W onder handen genomen. Wat vindt u van het initiatief van een evenement als Antwerpen Boekenstad?
Ik sta huiverig tegenover publieke initiatieven die mensen aan het lezen willen zetten. Maar ach, het is wel goed dat er veel georganiseerd wordt.
Wat vindt u van de Permeke-bibliotheek?
Half november wordt mijn bundel daar voorgesteld, maar ik ben er nog niet geweest. Ik vind het wel een mooi gebouw.
Wordt u op straat herkend en aangesproken?
Zelden. Ik kom ook niet zo veel op straat. En het is moeilijk om over gedichten te praten. Net zoals een interview moeilijk is. Ik heb lang de mentaliteit gecultiveerd dat de teksten op zich moeten volstaan. Je hebt er zo lang over gedaan om het onder woorden te brengen. Het is bijna onmogelijk om mijn eigen woorden te becommentariëren.
In één van de gedichten verwijst u naar het Vlaams Belang. Kunt u daar wel iets over zeggen?
De mensen die op het Vlaams Belang stemmen, weten volgens mij heel weinig over de vreemdelingenpolitiek. Zelf woon ik in een zijstraat van de Driekoningenstraat in Berchem. Driekwart van de straat bestaat uit Turkse en Marokkaanse families. Na veertien jaar heb ik daar nog nooit ernstige conflicten meegemaakt.
U wijdt ook een passage aan burgemeester Patrick Janssens.
Dat was een vlegelachtige allusie op een uitspraak van hem in een interview. Hij zei dat zijn moeder De Kapellekensbaan van Louis Paul Boon niet kon kopen omdat het te duur was. En die prijs lag zo hoog, zei hij, omdat de uitgever ook hermetische dichters uitgaf als Nolens.
Dat is, met permissie, een belachelijke uitspraak. Daarom heb ik geschreven dat zijn stadhuis hermetischer is dan mijn gedichten. Bovendien, wat kost een boek in vergelijking met andere producten?
Heeft Janssens daar al op gereageerd?
De bundel is nog maar net te koop en ik ga er vanuit dat politici geen poëzie lezen. Daarom zijn politici voor mij ook geen intellectuelen.
U heeft in de loop der jaren belangrijke prijzen gewonnen. Is die vorm van erkenning belangrijk?
Het zou belachelijk zijn om te zeggen dat ik neerkijk op die prijzen. Maar een prijs is waard wat de jury waard is. Tussen de vier muren van mijn werkkamer voel ik een grote vrijheid, maar het is aangenaam als er af en toe een echo uit de buitenwereld komt.
Een dichter in Antwerpen en andere gedichten is uitgegeven bij Querido en kost 17,95 euro.
Paul Demets
te/ep/28 s
Leonard Nolens
Een dichter in Antwerpen en andere gedichten
Querido, Amsterdam, 85 p., 17,95 euro.
Vijftien jaar geleden publiceerde Nolens zijn bundel Liefdes verklaringen. Die titel suggereerde twee dingen: de dichter zoekt naar verklaringen voor de liefde, maar brengt ook verslag uit over de manier waarop de liefde als het ware zelf duidelijkheid verschaft. Begrippen als liefde en pijn krijgen bij hem een fysieke gestalte, ze blijven niet abstract. In elk geval worden ze door zijn eigen 'ik' en dat van anderen belichaamd. Dat doet meteen de kritiek teniet dat Nolens een solipsist is die alleen met zijn eigen bestaan begaan is. Hij gebruikt vaak de ik-vorm, maar dat is dan een verzameling van personen, afsplitsingen van zichzelf. Het zijn Manieren van leven, nog een titel van een van zijn bundels. De 'ik' ontleent zijn bestaan aan die hoedanigheden, aan de geliefde, aan andere mensen, maar ook aan plaatsen en data. En zeker ook aan de taal. Zonder taal kunnen we niet bestaan, lijkt Nolens ons bundel na bundel te willen zeggen. Hij moet gedichten schrijven. Het is zijn Geboortebewijs.
In Een dichter in Antwerpen en andere gedichten gaat Nolens letterlijk op zoek naar zijn geboortebewijs: in de eerste afdeling van de bundel, 'Beginnen', gaat hij terug naar zijn oorsprong. Nolens werd geboren in het Limburgse Bree, op 11 april 1947, om twintig voor negen. Ik vermeld dat hier zo specifiek omdat Nolens dat in de gedichten in de eerste afdeling ook doet. Het zijn de ijkpunten, de plaatsen en de data die bijna een fysieke gestalte krijgen, waar ik het al eerder over had. Een nostalgische terugblik, op zoek naar harmonie, is het niet. Wel is het een noodzakelijke plaatsbepaling. Het is alsof de navelstreng opnieuw doorgeknipt wordt: "Mijn bloedende navel bestreek het schreeuwende centrum/ Van de wereld in deze kamer". Nolens maakt een beweging naar het verleden om zijn bestaan vandaag aanvaardbaar te maken: "Herhaaldelijk word ik als alleman langzaam en donker geboren/ In 1947 vanmorgen en langzaam en donker vanavond in 2005". Het gaat om simultaneïteit van tijd en plaats. En om meerstemmigheid. Ik vind het heel bijzonder dat wij, de lezers, meteen meegenomen worden naar dat begin, want de afdeling opent met de regels: "Net jij,/ Net als jij,/ Net als jij die me leest/ Zoals ik het niet kan". We zijn bevoorrechte getuigen, want het is inderdaad onmogelijk voor de dichter om buiten zijn lichaam te gaan staan en zo zijn herkomst echt vanop een afstand te beschouwen. De dichter heeft de lezer als beschouwer nodig. Het gebeurt maar weinig in de Nederlandstalige poëzie dat je als lezer zo'n vragende, uitgestoken hand voelt als in deze bundel van Nolens. Mag ik dat een evenement noemen? Veel gedichten in de eerste afdeling staan trouwens in de wij-vorm. Het is een vorm die we al kennen uit afdelingen in vorige bundels, typerend voor de gedichten die Nolens later wil samenbrengen in een bundel die Bres zal heten. Een poging om de kloof tussen 'ik' en 'jij' te dichten moet dat zijn, om tot een wij-vorm te komen, ver verwijderd van het wij-gevoel van religies of ideologieën. Het gaat namelijk altijd om de ander, vanaf het moment dat we voor het eerst het licht zien. En meteen gaat de verbondenheid met de ander ook verloren: "Ik hoorde ons allemaal aan als de stem/ Van een schaar en ik hoorde mijn aanvang/ Verknipt". Hoe begin je trouwens aan het begin? "Niemand weet zich heelhuids te beginnen/ Men weet om te beginnen van geen kanten./ Men weet om te beginnen van geen kanten/ Waar men begint". Het begin wordt ook met de dood verbonden: het gaat over "versleten verwekkers" die naar buiten worden gedragen. De moeder wordt op een positieve manier gememoreerd, de zussen ook, maar met de vader was de communicatie blijkbaar erg gecompliceerd. De dichter buigt zich over zichzelf, kijkt naar de beelden van vroeger en concludeert: "Niemand herkent in ons huis mijn gezicht/ Van de vorige eeuw". Het leven wordt hier een eeuwig beginnen, herbeginnen, zoals ook elke regel van Nolens een nieuw begin lijkt, want hij begint niet toevallig elke regel met een hoofdletter. Moeilijk, als je ervan uitgaat dat er geen kern is. In deze regels verheft Nolens zich tot dat centrum, nolens, volens: "Er is dus geen essentie, dat wil zeggen:/ Jij en ik bezitten geen essentie./ De enige essentie heet Nolens./ En zonder Nolens geen essentie".
In de tweede afdeling, 'Een dichter in Antwerpen', wordt de queeste nog groter. We zien hoe de dichter zichzelf als een vreemde bekijkt en beschrijft hoe hij in Antwerpen als jonge kerel belandt, vervreemd, want afkomstig uit een andere provincie, maar gretig tegelijk: "Als mensen met honger, als vormen/ Van eetlust kwam ik naar je toe". Van voldaanheid is er trouwens nog altijd geen sprake: "Honger is nu achtenvijftig/ Honger is het hachelijkste vlees". De dichter moest nog zichtbaar dichter worden in Antwerpen. Hij kwam erheen omdat hij zijn ouders verloor: "Een huis vol doden wees me per saldo het brandende gat/ Van de deur". We zien de dichter zich een weg banen langs vrienden, kennissen en geliefden. En dat doet hij vaak door straten en pleinen te vermelden waar hij woonde of nachten op café doorbracht. Niet dat het hem duidelijkheid verschaft: "Leien en pleinen en namen/ Van leien en pleinen zijn feiten/ Die mij het zicht op de waarheid benemen,/ Mijn waarheid". Net zoals in de eerste afdeling valt op hoe hij heden en verleden met elkaar tot gelijktijdigheid samenbrengt. De dichter leeft in Antwerpen, hij wordt als het ware het stratenplan, maar Antwerpen is ook de afwezige die hij aanwezig maakt, net zoals zijn geliefde Leen vaak uithuizig is voor haar werk: "Ik heb de hele nacht naar ons verlangd/ En steek mijn kop onder de kraan/ En was je gezicht./ Zo slordig werkt poëtische precisie".
Het gebeurt maar weinig in de Nederlandstalige poëzie dat je als lezer zo'n vragende, uitgestoken hand voelt als in deze bundel van Nolens.
Anneleen De Coux
ob/kt/08 o
POEZIE
Een dichter in Antwerpen en andere gedichten
Leonard Nolens2005, Querido, 17,95 euro, ISBN 90 214 7647 9
(tijd) - Toen Leonard Nolens (1947) enkele jaren geleden gevraagd werd stadsdichter van Antwerpen te worden, verwees hij 'de mensen' van 't Stad vriendelijk door naar Tom Lanoye. Om vervolgens - niet als schepen van Poëzie, maar zoals steeds in hoogsteigen naam - 'Een dichter in Antwerpen' te schrijven, een reeks van 28 stadsgedichten. Antwerpen is de stad waarvoor de jonge Nolens zijn heimat Bree inruilde. Antwerpen betekende voor hem de volwassenwording. Of misschien veeleer - en dat is een essentieel begrip in de bundel - een nieuwe geboorte.
In Nolens' werk ontstaat de mens door contact: er kan slechts sprake zijn van een 'ik' als er sprake is van een 'jij'. Bijgevolg spreekt het lyrische ik de ander vaak aan. Niet zelden is de geadresseerde de geliefde; in 'Een dichter in Antwerpen' is de 'jij' meestal de stad. En zoals er in Nolens' liefdesgedichten vaak sprake is van een osmotische relatie, vervagen de grenzen in deze stadsgedichten enigszins. Immers, net als de vrouw wordt de stad opgenomen in het waarnemend individu. Wat leidt tot verzen als 'Ook Antwerpen is een persoonlijke kwestie' en 'Antwerpen doet niemand mij na'.
Sinds enige tijd probeert Nolens de dualiteit tussen 'jij' en 'ik', ook los van die osmose, te doorbreken. In 'Bres', een bundel in opbouw, kiest hij voor het collectief en tracht hij 'wij' te zeggen. De eerste 'Bres'-reeks verscheen in 'En verdwijn met mate' (1996), de vorige in 'Derwisj' (2003). In 'Een dichter in Antwerpen en andere gedichten' staat geen aparte cyclus. Wel wordt in het nawoord gezegd dat een aantal gedichten uit de bundel deel uitmaakt van 'Bres' en dat de volgorde van verschijnen van de vorige reeksen niet definitief is. Het verraadt veel over de zorgvuldigheid waarmee Nolens aan zijn oeuvre bouwt.
Bezette stad
In 'Een dichter in Antwerpen' is de antagonist meestal de stad waaraan Paul van Ostaijen dacht bij het schrijven van 'Bezette stad' (1921), de stad die Nolens nu al bijna 40 jaar aan het innemen is. Hoewel er veel universeels uit te halen valt, is deze reeks sterk verankerd in het hier en nu. Zo wordt er uitgehaald naar het Vlaams Belang, en naar Patrick Janssens: 'Zijn naam is Janssens, altijd Janssens, zijn naam is / Een loopbaan die danst als een zweeptol in het duister / Van het schoon verdiep, sliepsliep, zegt hij, sliepsliep'. Hier en daar lijkt de bundel een restaurantgids: 'Wat? De Wah-Kel? Een Vlaamse Chinees. Mystieke keuken / Van nasi met friet op de Verversrui om drie uur 's nachts'. En ook de vrienden passeren de revue. In 'Patrick en Hilly, Henri en Lucienne, het kruim / Van je klassieke bohème' zal uitgaand Antwerpen de heer en mevrouw Conrad, voormalig pink poet Henri-Floris Jespers en dichteres, vertaalster en poezenliefhebster Lucienne Stassaert herkennen. Veel couleur locale, dus, in 'Een dichter in Antwerpen'. Maar de lezer hoeft niet alle referenties te kunnen thuisbrengen om deze ode van een man aan zijn stad te kunnen smaken.
Smaken verschillen. Tot nu toe is Nolens er steeds in geslaagd treffende en ontroerend mooie titels voor zijn bundels te verzinnen, maar 'Een dichter in Antwerpen en andere gedichten' is volgens mij wat ongelukkig gekozen. Immers, door die titel lijkt de reeks 'Beginnen' een allegaartje dat ondergeschikt is aan de Antwerpencyclus, terwijl de opener van 16 gedichten het ware hoogtepunt van de bundel is. 'Beginnen' is, als reeks en in haar geledingen, korter en krachtiger dan 'Een dichter in Antwerpen'. Hoewel nooít ondermaats zijn sommige gedichten uit die laatste reeks echt wat uitgerekt geraakt. Nolens is een al wat oudere man die zijn leven wil vertellen. En - met alle respect - al wat oudere mannen die hun leven willen vertellen, durven weleens te zeuren.
Bloesem
'Beginnen' is interessant omdat Nolens het daarin wil hebben over dat deel van zijn leven dat hij niet bewust heeft meegemaakt. Het motto van de reeks is van Pascal Quignard en luidt: 'Geen enkele vrucht heeft haar bloesem gezien'. 'Beginnen' is de poging van een mens zijn prille begin te zien, zijn bestaan vóór het bezoek van de Rede en de Vurige Tong van de Taal. Die vermetele poging tot reconstructie is tot mislukken gedoemd. Er wordt getracht te kijken door de ogen van het kind, maar de blik van de volwassene, die zichzelf niet kan wegtoveren, is hier steeds aanwezig. En er zijn nog wisselingen van perspectief in 'Beginnen'. Meer dan in de reeks stadsgedichten wordt hier gezwalpt tussen een uniek 'ik', een individu enerzijds en een Elckerlyc of een universeel 'ons' anderzijds. Tussen anekdotiek aan de ene kant en algemeengeldigheid aan de andere.
Opmerkelijk is het slotgedicht: 'Ik ben tot slot om te beginnen uitentreuren de zoveelste [...] / Die het kort en bondig zegt, / Die het lang en breed beweert: / Er is geen essentie. / Dat is de essentie. // En dat poneert de blinde ziener Nolens. / En dertig jaar en duizend pagina's had blinde Nolens nodig / Om te zeggen dat er geen essentie is. // Hoe houdt zo'n man dat vol als hij niet vol is / Van zichzelf, kortom van zijn essentie?'. Zelfspot, ja, maar ook bittere ernst. Het is een mooie climax voor deze reeks, waarin een duizelingwekkend spel gespeeld wordt met herhalingen en hernemingen, waarin het ritme dwingend is en het mysterie het laatste woord krijgt.
Nog steeds dwingt de koppigheid waarmee deze auteur aan zijn zo megalomaan en tegelijk zo bescheiden project werkt respect af. Nog steeds staat deze traditionele lyricus voor authenticiteit in de kunst. Nog steeds is Nolens nodig.
31/12/2005
Een paar jaar geleden bedankte Leonard Nolens voor de eer stadsdichter van Antwerpen te worden. Vervolgens schreef hij -- zoals steeds in hoogsteigen naam -- Een dichter in Antwerpen, een reeks van 28 stadsgedichten.
In Nolens' poëzie ontstaat de mens door contact: geen 'ik' zonder 'jij'. De hoofdpersoon spreekt de ander dan ook vaak aan. Niet zelden is de jijfiguur de geliefde; in Een dichter in Antwerpen richt het lyrische ik het woord meestal tot de stad. En zoals er in Nolens' liefdesgedichten vaak sprake is van een osmotische relatie, vervagen de grenzen in deze stadsgedichten tot op zekere hoogte. Net als de vrouw wordt de stad immers opgenomen in de hoofdfiguur, wat leidt tot verzen als "Ook Antwerpen is een persoonlijke kwestie" en "Antwerpen doet niemand mij na".
Hoewel er veel universeels uit te halen valt, is deze reeks stevig verankerd in het hier en nu. Er wordt uitgehaald naar het Vlaams Belang en Patrick Janssens. Namen van straten en etablissementen worden genoemd. De -- niet zelden beroemde -- vrienden passeren de revue. Veel couleur locale, dus, in Een dichter in Antwerpen. Maar de lezer hoeft niet alle verwijzingen te kunnen thuisbrengen om deze liefdesverklaring van een man aan zijn stad te kunnen smaken.
Tot nu toe is Nolens er steeds in geslaagd treffende titels voor zijn bundels te verzinnen, maar Een dichter in Antwerpen en andere gedichten is -- volgens mij -- wat ongelukkig gekozen. Door die titel lijkt de reeks 'Beginnen' ondergeschikt aan de Antwerpen-cyclus, terwijl de opener van 16 gedichten het ware hoogtepunt van de bundel is. Hoewel nooit ondermaats, zijn bepaalde gedichten uit de reeks over de stad wat uitgerekt geraakt. Nolens is een al wat oudere heer die zijn leven wil vertellen. En al wat oudere heren die hun leven willen vertellen, durven weleens te zeuren.
In 'Beginnen' heeft Nolens het over dat hoofdstuk van zijn leven dat hij niet bewust heeft beleefd. Het motto is van Pascal Quignard: "Geen enkele vrucht heeft haar bloesem gezien". 'Beginnen' is de poging van een mens zijn begin te zien, zijn bestaan vóór het bezoek van Rede en Taal. Die poging tot reconstructie is tot mislukken gedoemd. Er is het streven te kijken door de ogen van het kind, maar de blik van de volwassene, die zichzelf niet kan uitschakelen, is hier steeds aanwezig. Dat is niet de enige wisseling van perspectief in 'Beginnen'. Gezwalpt wordt tussen een uniek 'ik' enerzijds en een Elckerlyc of een universeel 'ons' anderzijds. Tussen anekdotiek aan de ene kant en algemeengeldigheid aan de andere. 'Beginnen' is een duizelingwekkend spel met talrijke herhalingen en hernemingen, waarin het ritme dwingend is en het mysterie het laatste woord krijgt.
Nog steeds dwingt de vastberadenheid waarmee deze schrijver aan zijn even megalomaan als bescheiden project werkt respect af. Nog steeds staat deze traditionele lyricus voor een kunstzinnige authenticiteit. Nog steeds is Nolens nodig. [Anneleen De Coux]
T. van Deel
Leonard Nolens bezingt de lof en de blaam van de stad waarin hij woont en werkt: Antwerpen. 'Antwerpen doet niemand mij na.' Het is een heel goed onderwerp voor een dichter die zich verbonden voelt, al zijn leven lang, met het stedelijke en in dit geval met de bruisende havenstad Antwerpen. Er ontstaat een dialoog tussen hem en de stad, gericht op verheldering van zijn eigen positie in deze locatie. Het begint met het begin, de geboorte in Bree, het gaan ademen, ademen, en ten slotte het zijn: 'Ik ben tot slot'. Daarna begint er een dichter in Antwerpen, hij gaat met het leven mee, ontpopt zich, wil de verbeelding benutten, en ziet daartoe mogelijkheden in de plattegrond van Antwerpen. 'Antwerpen, aanslepend antwoord op vragen / Van niemand, mijn heidens getal / Van negen letters, Antwerpen, kom ik je tegen, / Spring je me langzaam in duizenden stukken / Uiteen, alleen mijn schraapzucht houdt je bijeen.' Nolens' poëzie opereert hier op het scherp van de snede tussen verbeelding en werkelijkheid, fantasie en biografie, een overgang die hij voortdurend opzoekt omdat hij de grens tussen leven en kunst niet erkent. Dat is de drijvende kracht achter zijn gedichten, die natuurlijk een artificiële uiting zijn, maar ook een bewijs van bestaan, van leven in en met Antwerpen.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.