Alain Badiou door Alain Badiou : ode aan de filosofie
Alain Badiou
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
IJzer, cop. 2005 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 170 BADI |
31/12/2005
Het kwaad is in. De laatste maanden verschenen er opvallend veel boeken die vanuit het een of andere perspectief een licht proberen te werpen op dit fascinerende maar o zo moeilijk denkbare fenomeen. Een daarvan heet Het kwaad denken, een lijvig werk van de joods-Amerikaanse filosofe Susan Neiman, dat zich nogal pretentieus -- en mijns inziens onterecht -- als 'een andere geschiedenis van de filosofie' benoemt. Van een heel ander gehalte is De ethiek: essay over het besef van het kwaad van de eigenzinnige Franse denker Alain Badiou, die met dit korte maar erg krachtige werk eindelijk in het Nederlandse taalgebied wordt geïntroduceerd. In wat volgt zet ik beide boeken naast, maar ook tegenover elkaar.
Susan Neiman denkt vanuit een consensueel bepaald idee over het kwaad. Ze gaat uit van de vooronderstelling dat weldenkende mensen -- een groep waartoe Neiman zich al op de eerste pagina van haar studie rekent -- het kwaad simpelweg herkennen, als "een eenvoudige ontzetting, die door alle partijen loopt." In weerwil van de ondertitel wordt het kwaad hier dus niet echt gedacht. Eerder is het zo dat in dit boek een status quaestionis wordt gemaakt van wat er in de loop der eeuwen op het gebied van de filosofie ontstaan is als reactie op het kwaad. Van Leibniz, die met zijn theodicee de nog altijd bekendste rechtvaardiging van het kwaad op zijn naam heeft staan, tot Neimans leermeester John Rawls, die het naïeve godsgeloof van een Leibniz moest ontberen maar evengoed tot vertrouwen in de wereld opriep -- niet omdat hij zozeer overtuigd zou zijn van de goedheid van de mens, maar omdat hij dacht dat het geloof in de rationele mogelijkheid van een rechtvaardige wereld zijn enige hoop kon zijn. Deze geest, de geest van Kant zou je kunnen zeggen, waart doorheen het hele boek: we hebben sedert de aardbeving in Lissabon van 1755 dan wel ons geloof in de wereld verloren en vertrouwen sinds Auschwitz ook al niet meer in onszelf, maar we moeten wel blijven doen alsof het anders is. We zijn het nu eenmaal, zo stelt Neiman, aan onszelf verplicht om ons tegen het kwade te keren, a fortiori zelfs wanneer ons geloof in de goedheid van mens en wereld aan het kwijnen is. Denkers die het kwaad niet a priori met een dergelijke morele blik bekijken -- zoals De Sade, Nietzsche en Freud -- hebben in Neimans visie aan die plicht verzaakt. Freud bijvoorbeeld mag dan wel gelijk hebben als hij stelt dat onuitroeibare kinderlijke angsten en behoeften de hoop op een 'volwassen' moraliteit bemoeilijken, maar hij vergeet volgens haar dat een kind behalve een angstig en behoeftig ook een verwonderd wezen is, dat zich over de wereld vragen blijft stellen, en dus in wezen uit kan groeien tot de mondige burger, de weldenkende mens die zijn morele verantwoordelijkheid ten opzichte van het kwade in de wereld en zichzelf rationeel onder ogen ziet en verwerpt.
Susan Neiman weigert dus om de vooruitgangsgedachte op het gebied van de moraal los te laten. Want, zo schrijft ze, "de overtuiging dat er redelijkheid in de wereld bestaat, is een voorwaarde voor de mogelijkheid om verder te komen in de wereld." Maar of ze nu waar zijn of niet, dit soort stellingen zorgt er allerminst voor dat we inzicht krijgen in het kwade -- en het goede -- zelf. Eerder is het zo dat Neimans pleidooi om bij gebrek aan een beter houvast maar in het rationele van de mens te geloven, een filosofisch zwaktebod is. Niet alleen het morele aanvoelen, ook het denken van deze filosofe lijkt getekend door het gebod van de rationele moraal om het kwade op een afstand te houden. Het resultaat is een consensusdenken dat zijn eigen vooronderstellingen nergens ondervraagt. Op pagina 290 lezen we bijvoorbeeld.: "De grens tussen verdorvenheid en fatsoen in onszelf en in anderen kan relatief duidelijk worden getrokken." Als dat zo is, wat ik ten zeerste betwijfel, dan had ik Neiman graag duidelijk zien maken hoe dat dan zou kunnen, maar hierover vernemen we niets, of althans niets van belang.
Interessanter is Neiman als ze haar moreel voluntarisme achterwege laat. Bijvoorbeeld in haar kritiek op Nietzsches gedachte dat het edel en heroïsch is om het kwade te omarmen, waarin ze terecht stelt dat deze visie in het grauwe licht van Auschwitz onhoudbaar is gebleken. Er is geen moreel perspectief voor nodig -- de getuigenissen spreken voor zich -- om in te zien dat er in de concentratiekampen weinig grootsheid aan het lijden werd ontleend. "Het is eerder indringend en murw makend, het breekt beetje bij beetje de weerstand af en betrekt het slachtoffer in zijn eigen, langzame vernietiging. De ziel wordt sterker door de confrontatie met een kwaad zolang dat haar ook erkent. Maar een kwaad dat zijn slachtoffers zelfs de voorwaarden om een ziel te hebben ontneemt kan hen onmogelijk sterker maken." Dat is m.i. maar al te juist, en ook op andere plaatsen in het boek treffen Neimans gedachten wel eens doel. Maar haar denken blijft te confuus en verwilderd om indruk te kunnen maken. Er is nu eenmaal een behoorlijke dosis filosofische rigiditeit voor nodig om werkelijk door te stoten tot een verschijnsel dat zodanig complex is als het kwaad. Doordat Neimans boek zulk een sterke gedachtesamenhang ontbeert, is het niet méér dan een ideeënhistorische materiaalverzameling, samengebracht vanuit een politiek correct en allesbehalve verrassend perspectief. Een 'andere geschiedenis van de filosofie' is dit dus zeker niet geworden.
"Het kwaad is niet alleen het tegendeel, maar ook de vijand van het goede", schrijft Susan Neiman ergens aan het eind van haar grote maar geenszins grootse studie. Zulk een ongereflecteerde dualistische visie, die zich geen rekenschap geeft van alle ambivalenties en verwikkeldheden eigen aan de mens, staat haaks op de ideeën van Alain Badiou. Voor deze Franse denker zijn goed en kwaad niet zo makkelijk te onderscheiden als Neimans platitude doet uitschijnen. Meer nog, Badiou denkt het kwaad vanuit het goede. Het is belangrijk in te zien dat het goede hier niet datgene is wat Neiman eronder verstaat -- niet "datgene wat zichtbaar intervenieert tegen een a priori identificeerbaar Kwaad" (Badiou) --, maar wel een effect van een singulier waarheidsproces. Concreter gesteld wil dat zeggen dat Badiou -- tegen de gangbare ethiek in, die uitgaat van een 'evidente, universele afbakening van wat slecht is' -- gelooft dat het goede als een positieve mogelijkheid van elke individuele mens de basis moet zijn van elke waarachtige ethiek.
Het uitgangspunt van Badiou is dat elk mens niet alleen een exemplaar is van een diersoort die leeft en sterft, maar ook een subject dat zich in zijn singulariteit boven deze biologische conditie kan verheffen. Van daaruit concludeert hij dat er geen sprake kan zijn van een algemene ethiek, maar enkel van "een ethiek van singuliere waarheden, dus een ethiek die betrekking heeft op situaties". Elk waarachtig ethisch handelen laat zich leiden door concrete situaties en niet door een vastgelegde, vooraf bepaalde consensusmoraal. Het komt er dus voor het ethisch bewust subject op aan om in iedere nieuwe situatie telkens weer zijn denken en handelen te herbepalen, zonder rekening te houden met wat de moral majority als goed beschouwt.
Ethiek in de gebruikelijke zin van het woord is voor Badiou niet alleen onwaarachtig door de morele vooringenomenheid ervan, maar ze fungeert volgens hem ook nog eens als dienstmaagd van een behoudsgezinde politiek. "De ethiek presenteert zich [...] expliciet als het spirituele extraatje van de consensus. [...] Zij behoort dus tot datgene wat indruist tegen elke idee, elk coherent denkproject, en beperkt zich ertoe op ongedachte, anonieme situaties het gekabbel van het humanitair recht los te laten". Toegepast op een recente Belgische situatie betekent dat bijvoorbeeld dat de voorstellen van de Commissie Vermeersch i.v.m. het uitwijzingsbeleid van asielzoekers een legitimatie vormen van de heersende politiek. De voorstellen voor een 'humane' uitwijzing moeten het ethisch aanvaardbaar maken dat mensen die zeer ernstig in de problemen zitten, teruggstuurd worden naar de onheilsplek die ze zijn ontvlucht, opdat -- in de woorden van Badiou -- "wij ongestoord kunnen blijven genieten van onze welvaart -- die, zoals bekend, zowel aan ons geluk als aan onze 'ethiek' ten grondslag ligt".
Het moge duidelijk zijn dat de ethiek van deze filosoof gepaard gaat met een onomzwachtelde kritiek op het huidig politiek-moreel discours, maar negativistisch is ze zeker niet. Het breukdenken van Badiou wil immers niet alleen komaf maken met de bestaande morele consensus, het wil ook en vooral nieuwe mogelijkheden opzoeken. Daarom ligt hier zoveel nadruk op wat Badiou benoemt als een 'evenement', een gebeuren dat een bres slaat in het vertrouwde leven en denken van een mens en hem "tot een 'nieuwe' zijnswijze" brengt. Het proces van trouw aan zulk een evenement, dat het eigenbelang te boven gaat omdat het je altijd overkomt (bv. een liefdesontmoeting, of een identiteitsschok door het lezen van een wetenschappelijk, politiek of literair werk), noemt Badiou een waarheidsproces. Dat levert een heel ander, veel dynamischer ethos op als dat van de consensueel vastgelegde moraal, dat in zijn eigen waarheden gebeiteld zit.
Als het ontwrichtende waarheidsproces in zijn belangeloos elan beschouwd kan worden als het goede, dan zou je misschien verwachten dat het vasthouden aan eigenbelang en zelfbehoud het prototypisch kwade is. Maar volgens deze doordenker ziet het gezicht van het echte kwaad er toch heel anders uit. Merkwaardig genoeg -- op het eerste gezicht althans -- doet het zich evenals het goede voor in de vorm van een waarheidsproces. Zo was de machtsovername van de nazi's in formeel opzicht moeilijk te onderscheiden van een 'evenement'. Het werkelijk kwaadaardige schuilt erin dat het nazisme, dat totalitair en völkisch was, van het singuliere en open waarheidsproces een simulacrum is. En het noodlottige ervan was dat juist die formele gelijkaardigheid met een waarheidsproces ervoor gezorgd heeft dat zovele Duitsers -- waaronder Heidegger, die eventjes zijn eigen filosofie evenementieel verwezenlijkt dacht zien te worden -- door het nazisme werden verblind. Dit extreme kwaad gaat dus niet vooraf aan wat de mens tot mens maakt; het is geen terugval in het 'beest' in de mens, zoals we misschien liever zouden geloven, maar maakt juist deel uit van het typisch menselijke.
Aan het begin van het laatste hoofdstuk van Het kwaad denken schrijft Neiman dat "het ons ontbreekt aan de conceptuele bagage om meer te doen dan getuigenis afleggen" over het kwaad. Ze had beter enkel voor zichzelf gesproken, want Alain Badiou heeft enkele interessante concepten weten te creëren om grondig over het kwaad te kunnen reflecteren. Terwijl Neiman dikwijls niet verder geraakt dan het beschrijvende niveau, maakt Badiou het fenomeen van het kwaad echt inzichtelijker. Neiman kan bijvoorbeeld enkel vaststellen dat mensen kwaad kunnen berokkenen terwijl ze zich dienstbaar maken aan een of ander hoger geestelijk ideaal, Badiou geeft er ook een verklaring voor.
In vergelijking met het losse gedachtezand in Het kwaad denken is De ethiek erg rigide en abstract. Een minpunt is dat zeker niet, omdat juist de voortdurende terugschakeling tussen dit rigide conceptuele denken en de singuliere levenspraktijk hier zo doeltreffend is. Ze geeft kracht en overtuiging aan de waarlijk subversieve inhoud van dit boek. Politici en andere consensusdenkers zullen het wellicht geërgerd wegsmijten, maar voor anderen kan lectuur van De ethiek worden tot een ingrijpend Badiouaans 'evenement'. [Koen Van Baelen]
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.