Beschikbaarheid en plaats in de bibliotheek
ARhus - De Munt magazijn
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
KIT, cop. 2005 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 354.7 SKAR |
Besprekingen
31/12/2005
De Noorse politica Torild Skard werkte in de jaren '90 voor de Unesco en Unicef, o.m. als regionaal directeur voor Unicef West- en Centraal-Afrika. Het is logisch dat deze organisaties zich richten op Afrikaanse vrouwen, als voornaamste opvoeders, en Skards boek sluit aan bij het GAD-perspectief. Het eindigt bv. met een citaat van de Ghaneese auteur Ama Ata Aidoo: "in onze [d.i. van Afrikaanse vrouwen] handen ligt misschien wel de laatst mogelijke hoop voor onszelf en voor alle anderen op het continent. Tenslotte zijn wij een van de minst aangeroerde hulpbronnen ter wereld". Het laatste is onmiskenbaar waar, maar de eerste zin getuigt opnieuw van de overdreven verwachtingen die men koestert.
Skards boek is niet zozeer een studie van het onderwerp, maar een reflectie op haar eigen ervaringen in Afrika. Die persoonlijke kant komt naar voren in enkele interessante passages over eigen belevenissen, maar lees je vooral af uit de structuur van het boek. Waar ze in het eerste deel de uitdagingen opsomt van het werken met vrouwen en kinderen, gaat ze in deel twee op zoek naar antwoorden op de altijd terugkerende fundamentele vraag: waarom wil het in Afrika niet lukken? Skald wil zich daarbij ver houden van afropessimisme en schrijft vooral over het luisterrijke verleden van West-Afrika en de rijkdom van Afrikaanse tradities. Ze haalt hier o.m. de theorie aan van de Nigeriaanse feministe Ifi Amadiume over de tweegeslachtelijke politiek van prekoloniaal Afrika, d.i. de gescheiden, maar evenwaardige economische en politieke activiteiten van vrouwen en mannen.
Skald wil Afrika verkopen, in tweeërlei zin: ten eerste het (cultureel) eigene van Afrika, als waarde voor de Afrikanen zelf, maar ook als inbreng op het internationale niveau (bv. methodes om consensus te bereiken), en ten tweede dat het de moeite loont om te investeren in Afrika omdat je doorheen alle conflicten en armoede heen toch een vooruitgang en vooral een dynamisme kunt bespeuren. "De positieve stappen vooruit worden gemakkelijk vergeten", schrijft ze, waarmee ze verwijst naar successen in de basisgezondheidszorg en naar de sterke informele sector, met bv. vele economische activiteiten en netwerken van vrouwen. Hulpverlening is effectief als er maar voldoende van de situatie ter plaatse wordt uitgegaan. Ze argumenteert dit alles met vaste en aantrekkelijke stem.
Mama Miti
De hele idee van ontwikkeling door vrouwen in Afrika werd nog eens bevestigd met de uitreiking van de Nobelprijs voor de vrede 2004 aan Wangari Maathai. Telkens opnieuw, in alle lofprijzingen, werd benadrukt dat zij de eerste Afrikaanse vrouw is die deze prijs wint, maar ook dat haar werk als ecologische activiste en strijdster voor vrouwenrechten de weg voorwaarts toont voor ontwikkeling en vrede in Afrika. Hoewel zij al langer bekend was in het milieu van de ontwikkelingssamenwerking -- zo kreeg ze al in 1984 de Right Livelihood Award, en in 1991 de UN's Africa Prize for Leadership --, was het grote, westerse publiek niet met haar bekend. Het boek van Stefan Ehlert is de eerste internationale biografie. Zelf schreef Maathai The Green Belt Movement: sharing the approach (2002).
De media vermelden doorgaans enkel dat Maathai de Green Belt Movement in Kenia stichtte, maar in feite begon ze haar publieke carrière -- na haar academische loopbaan (ook hier was ze een 'eerste', nl. de eerste Oost-Afrikaanse vrouw met een doctorstitel, in de diergeneeskunde, 1971) -- als vrouwenrechtenactiviste. Ze leidde en radicaliseerde de National Council of Women of Kenia. Het is binnen die organisatie dat Maathai de Green Belt Movement oprichtte in 1977. Het planten van bomen in 'groene gordels' rondom scholen en boerderijen had in de eerste plaats de bedoeling het leven van vrouwen te verlichten, bv. doordat ze niet meer zoveel tijd moesten investeren in het verzamelen van brandhout. De herbebossingscampagnes van 'Mama miti' (moeder van bomen) en haar medewerksters blijven nog steeds nauw verbonden met de verbetering van het lot van plattelandsvrouwen. Met de jaren groeide het succes, in Kenia en andere Afrikaanse landen. Vanaf 1989 wierp Maathai zich ook in de strijd tegen het corrupte regime van Moi. Begin 2003 werd zij Onderminister voor Milieu en Natuurlijke bronnen in de nieuwe regering van Mwai Kibaki.
Ehlert schetst de levensloop van Maathai "in de historische context van haar land". Dat slaat enerzijds op de steeds verdergaande ecologische degradatie van het Keniaanse landschap, anderzijds op de zware tegenkanting die de Green Belt Movement ondervonden heeft van het regime. We komen eigenlijk weinig te weten over Maathai en haar organisatie (dat is ook het geval in Maathai's eigen boek). Ehlert biedt maar een summier inzicht in de organisatie, hoe herbebossing en vrouwenemancipatie samengaan. Hoe het werkt in de praktijk en of het duurzaam is voor de vrouwen en voor de bomen, komen we nauwelijks te weten. Een reportage ter plekke was hier aangewezen, maar Ehlert vertrouwde volledig op interviews met Waathai, haar medewerkers en medestanders. Zijn boek leest erg als een officiële biografie, en zijn stijl lijkt vaak op die van een schools opstel.
De beweging van Maathai heeft dan wel zo'n 25 miljoen bomen geplant, Kenia kent steeds minder bosareaal. Roofbouw, illegaal kappen, grondspeculatie hebben nog steeds de bovenhand. In haar eigen geboortestreek, Nyeri, heeft Waathai de bevolking nog niet kunnen overtuigen op te houden met niet-duurzame vormen van landbouw. Als onderminister slaagde Maathai er niet in structurele milieumaatregelen te doen aanvaarden door het parlement. Ehlert geeft een goed inzicht in de moeilijke positie van Maathai in het kabinet van Kibaki. Hij bekritiseert haar ook voor haar controversiële uitspraken over Aids.
Het is de hoop van alle milieuactivisten dat de Nobelprijs voor de vrede Maathai en de ecologische strijd in Kenia een nieuwe stimulans kan geven, en de Keniaanse politieke klasse ervan kan overtuigen een consequent milieuvriendelijk beleid te voeren. [Chris Bulcaen]
Redactie
De auteur, voormalig presidente van het Noorse Hogerhuis en in de jaren negentig regionaal directeur van Unicef voor West- en Centraal-Afrika, probeert het eenzijdige westerse beeld van Afrika als alleen maar een door aids en burgeroorlogen geteisterd en verscheurd continent te doorbreken, door haar beschrijvingen van de geschiedenis, het dagelijks leven, de verwachtingen, plannen en problemen van de gewone Afrikanen, met name de vrouwen en kinderen. Het boek is een prettige mengeling van korte, algemene beschouwingen (over de rol van de vrouw, geschiedenis, cultuur, oorlogen, kindsoldaten, hiv, aids, besnijdenis, onderwijs, gezondheidszorg), beschrijvingen van hulpprogramma's en projecten, en persoonlijke verslagen en getuigenissen. Daartussendoor fragmenten uit oude en nieuwe verhalen en gedichten (bv uit Buchi Emechetes Joys of motherhood). Boeiend, verhelderend en informatief, dit positieve maar ook kritische, van veel inzicht getuigende boek over de vrouwen op dit snel veranderende continent. Met uitgebreide literatuurlijst, een afkortingen- en verklarende woordenlijst en wat algemene statistische gegevens.
Suggesties
Krijg een e-mail wanneer dit item beschikbaar is
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.