Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen
Leonard Nolens
Leonard Nolens (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Querido, 2004 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : NOLE |
Marc Holthof
em/ec/24 d
De 'Verzamelde Gedichten' van Leonard Nolens (°1947) zijn de verzamelde gedichten van Leonard Nolens niet. Net als de vorige verzamelbundels 'Hart tegen hart 1975-1990' en 'Hart tegen hart 1975-1996' bevat 'Laat alle deuren op een kier' geen jeugdzonden. Weggelaten werden de vroegste bundels, 'Orpheushanden' (1969) en 'De muzeale minnaar' (1973). Bundels uit de tijd waarin Nolens naar eigen zeggen woorden had, maar nog geen taal. De tijd ook waarin de dichter redacteur was van het experimentele tijdschrift 'Labris'. De vroege werken uit de jaren zeventig en begin jaren tachtig werden wel in de verzamelbundels opgenomen, maar vele gedichten eruit werden verwijderd of bijgewerkt. Alle andere bundels mochten in hun geheel bewaard blijven. Zoals zoveel zichzelf respecterende dichters heeft Leonard Nolens zijn (voorlopige) nalatenschap dus zelf gefatsoeneerd. Uiteraard blijkt hij door de jaren heen geëvolueerd. Een stilistische versobering is, bijvoorbeeld, onmiskenbaar. Maar de dichter bleef zichzelf ook in grote mate trouw. Steeds is er die karakteristieke, wat hese stem.
Jij en ik
De titel van het boek is geplukt uit 'Kier', een gedicht uit 'Liefdes verklaringen' (1990), Nolens' grote doorbraak. In Vlaanderen werd hij bekroond met de driejaarlijkse staatsprijs, in Nederland met de Jan Campertprijs. Zoals de titel al laat vermoeden, bevat de bundel veel staaltjes van de liefdespoëzie waar deze dichter befaamd om is. Waaronder dus 'Kier':
Laat dit niet alles zijn,
dit leven stil en donker
Als het maandelijkse bloeden van de vrouwen.
Laat mij van iemand zijn,
maar ook niet zo volstrekt
Dat ik verdwijn, in haar, in hem, of weg moet gaan
Omdat geen mens mijn
menselijk gewicht kan tillen.
Uit schrik voor mijn gezicht schrijf ik dit op.
Altijd ben ik onderweg.
Ik vind geen rust
Bij mij, ben bang als jij mijn
trage stap hoort branden
op de koude tegels in de gang naar jou.
De deur gaat open. En zoenend en stom onderzoeken je lippen
De sombere man die jou
zwijgend staat aan te blaffen
Met liefdesgedichten.
Geef hem je bed. Laat alle deuren
Op een kier.
Nolens wordt weleens vergeleken met Petrarca, en iedereen weet dat zijn Laura Leen heet. De dagboeken die hij geregeld publiceert, maken het immers moeilijk de principiële scheiding tussen literatuur en leven te handhaven. In Nolens' poëzie wordt de nooit afnemende kracht van de liefde met nooit afnemende geestdrift bezongen. Het beste bewijs daarvoor is 'Liefdes geschiedenis'. Die titel van een reeks uit Nolens' jongste, 'Derwisj' (2003), herinnert de liefhebbers uiteraard aan de dertien jaar oudere 'Liefdes verklaringen'. Ook in de recentste verzen wordt de Liefde nog gevierd als een geschenk van Venus zelf. In Nolens' poëtische wereld is de minne een zekerheid, maar nooit een vanzelfsprekendheid.
'Laat mij van iemand zijn, maar ook niet zo volstrekt / Dat ik verdwijn, in haar' staat in 'Kier', en dat is tekenend. In deze poëzie is het verlangen te versmelten met de ander even groot als de angst voor zelfverlies. De symbiotische relatie met de geliefde is van cruciaal belang voor de identiteit van de hoofdfiguur, voor de vorming van zijn ik, waarvan alleen sprake kan zijn in de buurt van een jij. In deze gedichten spreekt de protagonist die jijfiguur vaak toe. Enige retoriek wordt daarbij niet geschuwd. Maar de echtgenote is hier niet de enige aangesprokene. De ikfiguur richt zich ook tot voorouders en afstammelingen, tot vrienden en vijanden, tot allen die hem hielpen worden en helpen zijn. Dus ook tot de lezer.
Dichter
De man die in 'Kier' zijn eega 'zwijgend staat aan te blaffen / Met liefdesgedichten' is zeer nadrukkelijk een Dichter. Hij is een pur sang poëet die zich vaak over zijn vak bezint. In dit oeuvre neemt het literaire landschap dan ook geen onbelangrijke plaats in. Verschillende poëtische voorbeelden en vrienden komen hier aan bod. Voorbeelden als Paul Celan en Osip Mandelstam. Vrienden als Herman de Coninck, voor wie in 'Voorbijganger' (1999) een uitgebreid in memoriam werd opgenomen. Maar er wordt in deze verzen ook hevig gepolemiseerd. Zo is er het 'Zelfportret van Hugo Claus 65', een reeks van 10 gedichten uit 'En verdwijn met mate' (1996). Daarin pleegt Nolens een 'coup' op de 'oude meester' door hem zelf aan het woord te laten of - beter - door hem verzen in de mond te leggen als: 'Ik ben de rasram, blaas op mijn drie horens / Om u te laten dansen naar mijn pijpen. / Kijk, ik hoor zelfs dichters (Neem nu Nolens) / Mij bezingen door mij te bezeiken'.
Nolens-de-polemist is ook aan het woord in de opener van 'Derwisj' (2003), 'De rest van ons gesprek'. Die brief aan Dirk van Bastelaere, bestaande uit 36 vijfregelige strofen, werd geschreven na een publieke gedachtewisseling over poëzie, die plaatsvond op 21 april 2002 in het kader van Het Groot Beschrijf in Brussel. Het gesprek leek opgezet als een confrontatie van de twee zwaargewichten van de hedendaagse Vlaamse poëzie, meer bepaald van de vertegenwoordigers van de belangrijkste en 'vijandelijke' stromingen daarin. Van Bastelaere wordt immers beschouwd als de prins van het postmodernisme, Nolens als de koning van de traditionele dichtkunst. Het gesprek leek een krachtmeting te moeten worden tussen de minnedichter die zijn vorige verzamelbundels de titel 'Hart tegen hart' gaf en de beeldenstormer die in 'Hartswedervaren' (2000) zijn postmoderne ding deed met het oude symbool. De - getalenteerde - iconoclast die Nolens in die bundel ook aanviel in het gedicht 'Er bestaat een werk'. Redenen genoeg, kortom, voor slaande ruzie.
Maar er vloeide geen bloed op Het Groot Beschrijf. Er vloeiden vriendelijke woorden. Tijdens de gezellige babbel kreeg de toeschouwer zelfs de indruk dat de twee barden door meer verenigd dan gescheiden werden. Achteraf zat Nolens blijkbaar toch met een kater, en had hij het gevoel dat er niet veel wezenlijks gezegd was die zondagnamiddag: 'nergens kwamen wij daar als gedichten / Terzake'. In 'De rest van ons gesprek' probeert hij wel to the point te komen. Hij verdedigt er de kunstopvatting die voor hem de enig denkbare is op een heftige manier, maar nooit zonder enige tederheid. Ondanks alle poëticale meningsverschillen hebben Nolens en Van Bastelaere overduidelijk veel respect voor elkaar. Wat niet wegneemt dat Van Bastelaere de polemiek tijdens Versmacht in de nacht 2003 in de opera van Gent voortzette met 'De man die zijn brieven begint'. Wordt vervolgd?
Wij
Sinds 1996 timmert Leonard Nolens aan het boek-in-wording 'Bres'. Hoe belangrijk de ik- en jijfiguur ook zijn in zijn oeuvre, in de 'Bres'-reeksen probeert de dichter die dualiteit te doorbreken en 'wij' te zeggen. Daardoor hoopt hij het in zijn werk over meer te kunnen hebben. Nolens heeft zelfs het ambitieuze plan opgevat met 'Bres' een kroniek van de twintigste eeuw te schrijven. In de eerste twee reeksen, verschenen in 'En verdwijn met mate' en 'Voorbijganger', staat de oorlog centraal. In de derde 'Bres'-reeks, uit 'Manieren van leven' (2001), is het 'wij' minder uitgesproken. Daar gaat het om een 'prachtig boek' dat lijkt te staan voor een schitterend maar uiteraard onbereikbaar levensideaal.
In deze eerste reeksen blijft nogal vaag wie 'wij' zegt. Maar de groep uit de vierde en voorlopig laatste 'Bres'-reeks, gepubliceerd in 'Derwisj', heeft een duidelijker gezicht gekregen. Daar gaat het over kinderen van net na de Tweede Wereldoorlog, jeugd van de jaren zestig. Nolens was 21 in '68 en maakte dus de zogenaamde revolutie mee. Verwacht van hem echter geen elegie over wilde haren in wilde jaren. Zijn terugblik op the sixties is weinig nostalgisch. Tijdens een publiek interview in Watou in augustus 2003 vertelde de dichter dat de burgerjongen die hij toen was die strijd bekeek vanuit de marge. De groep die in deze gedichten aan het woord is, is overigens geen echte groep. Zij bestaat uit vogels van diverse pluimage die maar één ding gemeen hebben: zij stonden destijds niet op de barricaden, zij waren de antihelden van de revolutie, een bonte verzameling outsiders. Vandaar de stokverzen: 'Wij waren weinigen', 'Wij waren sommigen', 'Wij waren anderen', 'Wij waren enkelen'. Weinigen is het ook gegeven om het niveau van Nolens' poëzie te halen.
Leonard Nolens - Laat alle deuren op een kier - 2004, Amsterdam, Querido, 877 pagina's, 32,95 euro, ISBN 90-214-7645-231/12/2005
Eind vorig jaar verscheen de vijfde en vermeerderde druk van de verzamelde gedichten van Leonard Nolens. Een gelegenheid om een portret te schetsen van de auteur, aan de hand van zijn poëzie, zijn dagboeken én een gesprek met de meester, hart tegen hart.
Stukken van mensen (1989), Blijvend vertrek (1993), De vrek van Missenburg (1995) en Een lastig portret (1998), samen zijn ze goed voor bijna twintig jaar uit een mensenleven vastgelegd in dagboeknotities. Van 'a portrait of the artist as a young man' in 1979 tot het beeld van een rijpere heer in 1996. Ergens in deze dagboeken gewaagt Nolens van een biologisch ritme. Steevast brengt de dichter na twee, uitzonderlijk na drie jaar een nieuwe bundel uit. Sinds Hart tegen hart 1975-1996 verschenen van hem Voorbijganger (1999), Manieren van leven (2001) en Derwisj (2003). In 2004 leek het dan ook tijd voor een nieuwe verzamelbundel, die de titel Laat alle deuren op een kier kreeg. Het is een boek van liefst veertien bundels. Maar evenmin als Hart tegen hart 1975-1990 en Hart tegen hart 1975-1996 zijn deze 'Verzamelde gedichten' van Leonard Nolens dé verzamelde gedichten van Leonard Nolens. Niet één van zijn verzamelbundels bevat de 'jeugdzonden' Orpheushanden (1969) en De muzeale minnaar (1973), poëzie uit de tijd waarin de dichter naar eigen zeggen woorden had, maar nog geen taal. Daarnaast werd heel wat vroeg werk bijgeschaafd. Zoals zoveel zichzelf respecterende dichters, heeft Leonard Nolens zijn voorlopige nalatenschap dus zelf gefatsoeneerd.
Dat Nolens zijn ambacht au sérieux neemt, bleek ook uit het gesprek dat Michel Bartosik en ik op 11 februari 2005 met hem hadden n.a.v. dit tussentijds testament. Bloedernstig en bedachtzaam beantwoordde hij de vragen, want literatuur is een zaak van levensbelang. Leven en letteren moeten één zijn. Nolens: "Ik weet dat het een onmogelijke onderneming is, maar ik probeer de scheiding tussen het geschreven ik en het schrijvende ik op te heffen. Ik heb altijd gestreefd naar concordantie, in de wetenschap dat het heel veel onschuld, domheid en naïviteit vergt om dat te doen. Je kunt het onderscheid immers niet opheffen. Ieder schrijfproces is een vertaalproces. Leven op zich is het vertalen van codes in andere codes". Logisch gevolg van dit hardnekkig pogen-tegen-beter-weten-in: de hiërarchie die het principiële onderscheid tussen Literatuur en Leven impliceert, bestaat niet voor de dichter. "Critici zeggen dat het leven op de eerste plaats moet komen en dat het tragisch is wanneer het schrijven het leven gaat vervangen. Ik denk dan: leef ik niet wanneer ik een gedicht schrijf? Is dat geen vorm van leven? Men doet steeds alsof het leven een totaliteit is van oorlog voeren, wandelen, vrijen, drinken enzovoort, en het schrijven iets anders. Alsof het schrijven alleen maar reflectie is op dat leven. En alsof het woord zelf geen handeling, geen daad is. Alsof het geen deel uitmaakt van die totaliteit." In De vrek van Missenburg schreef Nolens: "Leven is altijd leven in 't klad. Voor wie niet schrijft bestaat er niet zo iets als 'Mijn leven in 't net'". Wanneer ik hem dat citaat voorleg, zegt hij, met de hand op zijn verzamelbundel als was het de bijbel: "Je kan het schrijven natuurlijk wel zien als een uitgepuurde vorm van leven, die in zijn dynamiek iets troostends, iets gefixeerds krijgt. Er is een gevoel van troost wanneer je je hand op je boek kan leggen en kan zeggen 'Dit was, dit is mijn leven'. Of adequater uitgedrukt: 'Dit is mijn persoonlijke waarheid geworden'. Mocht je Montaigne over die essays die hij in de 16e eeuw schreef vragen 'Bén jij dat?', zou hij misschien zeggen 'Neen, niet helemaal' of 'Helemaal niet, maar het is nu eenmaal mijn waarheid geworden'. Als ik naar mijn dagboeken van vroeger kijk, vraag ik mij soms af: 'Ben ik dat nu nog?'. Ik ben het geweest, maar ik kan het niet meer beamen. Er vindt een disseminatie plaats binnen je eigen leven. Er is ook geen synthese, geen objectiviteit, alleen een summa van subjectiviteiten als beeld van een mensenleven".
Het is duidelijk: Nolens schrijft met zijn bloed, door zijn aders stroomt inkt. Maar in zijn dagboeken lijkt hij vaak evenzeer te worden aangetrokken als afgestoten door de poëzie. Is er sprake van een haat-liefdeverhouding met het schrijven, dat zijn leven is? "Voor zover er sprake is van haat, heeft die te maken met het feit dat het schrijven voor mij geen uitsluitend positieve keuze was. Ik heb veel geprobeerd. Ik heb geprobeerd een heel burgerlijk bestaan te leiden. Maar ik besefte na verloop van tijd dat ik mijn weg in dat leven niet kon vinden. Het schrijven was een keuze door eliminatie. Het was mijn enige mogelijkheid om te overleven." Was het schrijven dan geen vorm van zich afkeren van de maatschappij? Geen rebelse daad? Onthechting is een woord dat vaak voorkomt in de dagboeken. "Hoe zou ik kunnen zeggen dat ik niets met de maatschappij te maken heb als de woorden die ik gebruik de woorden van die maatschappij zijn? Mijn woorden zijn de woorden van iedereen. En het hanteren van die woorden is niet alleen een esthetische daad, ook een ethische", zegt de dichter.
Om zijn hoogstpersoonlijke gebruik van die woorden wordt Nolens gevierd. Het succes dat hem te beurt is gevallen, lijkt hij soms te beschouwen als een vergiftigd geschenk. Nolens: "Het succes valt je niet alleen te beurt, je zoekt het ook. Het is heel problematisch geweest, en ik heb het er soms nog moeilijk mee. Ik kom nog uit een generatie van mensen die dachten dat het volstond een gedicht te schrijven en dat dan op te sturen naar een tijdschrift of uitgever, waarna het verscheen. Zonder dat de dichter er ook nog 'ns met zijn hele gewicht moest gaan overhangen". Dit waren de opvattingen van de mensen rond het literaire tijdschrift 'Labris', met wie Nolens in '68 -- toen hij pas naar Antwerpen was verhuisd -- in contact kwam. "Daniël Robberechts zei ooit dat een dichter moest zijn als een brief die onder de deur werd geschoven. Ik heb dat niet kunnen volhouden. Er zijn vragen gekomen uit de buitenwereld, om te komen voorlezen enzovoort, en ik ben daarop ingegaan. Het was -- en is soms nog -- problematisch, maar het was ook bevrijdend. Omdat het de concordantie tussen de persoon die schrijft en de persoon die verschijnt zichtbaarder maakt. Alsof ik nu ook met mijn fysieke tegenwoordigheid borg durf staan voor wat ik gemaakt heb." Voelt Nolens zich door het succes 'gerecupereerd' door de burgermaatschappij waarin hij zijn weg niet vond? Waakzaamheid is geboden: "Je bent bang van aanvaarding, want die gaat vaak gepaard met hypocrisie en met erkenning om de verkeerde redenen. Succes is meestal een inhoudsloos fenomeen. Ik denk aan Rilke die zei dat succes de som is van alle misverstanden die je naam overspoelt. Succes is een antwoord van de samenleving op wat je gemaakt hebt, maar dat antwoord kan nooit echt adequaat zijn. Ik wil geen slachtoffer worden van de goedkope schouderklop." Maar er is geen reden tot paniek: "Ik kan nog steeds werken met de onschuld van vroeger, van vóór het succes. Zonder die onschuld, zonder die domheid en die naïviteit waar ik daarnet al over sprak, kun je niet aan de slag. Het is een eerste voorwaarde".
Die naïviteit moet er volgens Nolens ook zijn in het zelfbewustzijn van de dichter als dichter-in-de-geschiedenis. Er is "het besef van je nietigheid in de bibliotheek, waardoor zovelen zich laten verlammen. De last van het verleden. Het cliché dat alles al gezegd is. Je moet als dichter de koppigheid kunnen opbrengen, kunnen zeggen: 'Ik doe het tóch, ik zeg alles wat al gezegd is op míjn manier'. En dan zijn we terug bij de notie van het vertalen. De notie van het palimpsest is er altijd". In een van zijn dagboeken schrijft Nolens dat hij in zijn gedichten niet te koop wil lopen met zijn eruditie. De dichter heeft alle respect voor zijn Grote Voorgangers, maar hij zegt ook: "Ik vind dat je zelfs het allerbeste opzij moet kunnen schuiven. Ik ken mijn bibliotheek eigenlijk niet. Ik heb het goede eruit waarschijnlijk geïnterioriseerd, zoals je een muziekstuk interioriseert. Als ik namen als Celan, Bachmann, Hölderlin hoor vallen, overvalt mij een bepaalde sfeer, eerder dan de gedachte aan dit of dat gedicht, aan dit of dat citaat. Ooit zei Dirk Van Bastelaere tegen mij: 'Je bibliotheek die afbrandt, dat is toch het ergste dat je kan overkomen'. Ik heb dat gevoel niet. Maar Dirk is dan ook een dichter die werkt met de boeken open op tafel, ik niet. Ik vind het zo mooi een boek te lezen en weg te leggen. Ondertussen heb ik het beste van dat boek in mij opgenomen".
De naam Dirk Van Bastelaere is gevallen, en daar zit Nolens mee verveeld: "Ik had gezworen geen namen van andere dichters te noemen. Door zoiets te vertellen, maak je immers een karikatuur van iemand. Wat ik verteld heb, is in zekere zin een leugen, want het is niet de héle Dirk. Het is slechts een facet van zijn kunstenaarschap. Ik lees zoveel artikels waarin zoveel namen vallen, waarin zoveel mensen eventjes behandeld worden, en dan denk ik: 'Beseffen jullie wel dat jullie met een heel leven bezig zijn?'. Als ik al die columnisten lees die wekelijks hun stukken volproppen met namen, dan denk ik: 'Jullie spélen met levens'".
Nolens heeft gelijk, en bevestigt voor mij met deze uitspraak zijn integriteit. Maar ik moet terugkomen op Dirk Van Bastelaere, om de eenvoudige reden dat die naam deel uitmaakt van zijn poëzie. Hij brengt ons bij Nolens de polemist -- het portret dat ik wil schetsen is dat van een man met meer dan twee gezichten, die zichzelf echter te allen tijde trouw blijft.
Aangezien leven en literatuur moeten samenvallen, is de ikfiguur die in Nolens' poëzie aan het woord is een pur sang poëet. Het literaire landschap neemt in dit oeuvre geen onbelangrijke plaats in: verschillende voorbeelden en vrienden komen hier aan bod. Voorbeelden als Paul Celan en Osip Mandelstam. Vrienden als Herman De Coninck, voor wie in Voorbijganger (1999) een uitgebreid in memoriam werd opgenomen. Maar er wordt in deze verzen ook gepolemiseerd, zoals in 'De rest van ons gesprek', de opener van Derwisj. Dat lange gedicht is een brief aan Dirk Van Bastelaere, geschreven na een publiek gesprek tijdens Het Groot Beschrijf in Brussel in 2002. Die ontmoeting leek een krachtmeting te moeten worden tussen de traditionele lyricus die zijn verzamelbundels de titel Hart tegen hart gaf en de beeldenstormer die in Hartswedervaren zijn postmoderne ding deed met het oude symbool. De getalenteerde iconoclast die Nolens in zijn succesbundel uit 2000 ook aanviel. Maar er kwam geen hanengevecht op Het Groot Beschrijf, wel een vriendelijke babbel. De toeschouwer kreeg zelfs de indruk dat de twee barden door meer verenigd dan gescheiden werden. Achteraf had Nolens blijkbaar toch het gevoel dat er niet veel wezenlijks gezegd was die zondagnamiddag, en kwam hij terzake in 'De rest van ons gesprek'.
Voelt Nolens zich -- ik wik en weeg mijn woorden -- bedreigd door het postmodernisme? Na een lange stilte antwoordt de dichter: "Ik heb me bedreigd gevoeld door de vrijblijvendheid die er eventueel mee gepaard kan gaan. Je kunt het woord postmodern eigenlijk niet meer gebruiken, want niemand weet nog waar het voor staat. Het zou per definitie voor niets mogen staan. Maar de vrijblijvendheid die vandaag de rigueur schijnt te zijn in tijdschriften, daar ben ik bang van. Als ik nieuwe poëzie van jonge mensen lees, zie ik vaak dat ze goed gemaakt is en intelligent, dat ze in alle opzichten literair verantwoord is. Maar ze raakt mij niet. En wanneer raakt iets je? Wanneer je voelt dat iemand spreekt met zijn hele leven. Dat die concordantie tussen tekst en schrijver er is".
'De rest van ons gesprek' lijkt mij als polemiek veel aarzelender dan 'Zelfportret van Hugo Claus 65' uit En verdwijn met mate (1996). In de brief aan Van Bastelaere is de toon zelfs vaak teder. Nolens gaat akkoord. "Ik zie 'De rest van ons gesprek' als bijna niet polemisch", zegt hij en "Wat ik bij Dirk apprecieer, is de ernst waarmee hij schrijft en nadenkt over poëzie. De ernst die dezer dagen bijna een taboe is. Zijn fanatisme dat mij ook niet vreemd is". Bij de prins van het postmodernisme -- die volgens Nolens eigenlijk een hoogromanticus is -- vindt hij geen spoor van die beangstigende vrijblijvendheid.
Veel meer dan een polemist is Nolens een minnezanger. De dichter wordt weleens vergeleken met Petrarca, en iedereen weet dat zijn Laura Leen heet. In dat opzicht is de titel van zijn jongste verzamelbundel goedgekozen: hij komt uit het voor Nolens 'typische' liefdesgedicht 'Kier'.
In Nolens' poëzie wordt de nooit afnemende kracht van de liefde met nooit afnemende geestdrift bezongen. Het beste bewijs daarvan is 'Liefdes geschiedenis'. Die titel van een reeks uit Derwisj herinnert de liefhebbers aan de dertien jaar oudere bundel Liefdes verklaringen (1990). De bundel van 'Kier'. De bundel, ook, die Nolens' definitieve doorbraak betekende. In 'Liefdes geschiedenis' zijn de echtelieden duidelijk "ouwe getrouwen", maar ook de liefde-op-leeftijd wordt nog gevierd als een geschenk van Venus zelf. In Nolens' poëtische wereld is de minne een zekerheid. Nooit een vanzelfsprekendheid.
'Laat mij van iemand zijn, maar ook niet zo volstrekt / Dat ik verdwijn, in haar' staat in 'Kier', en dat is tekenend. In deze poëzie is het verlangen te versmelten met de ander even groot als de angst voor zelfverlies. De symbiotische relatie met de geliefde is van cruciaal belang voor de identiteit van de hoofdfiguur, voor de vorming van zijn ik, waarvan alleen sprake kan zijn in de buurt van de jij. In deze gedichten spreekt de protagonist die jijfiguur vaak toe, en enige retoriek wordt daarbij niet geschuwd. Maar de echtgenote is hier niet de enige aangesprokene. De ikfiguur richt zich ook tot voor- en nazaten, tot vrienden en vijanden, tot de lezer, tot allen die hem hielpen worden en helpen zijn. Daarover zegt Nolens: "Ik schreef al vroeger gedichten, maar ik denk dat ik pas echt naar het woord kon toegaan, woorden op een zinvolle manier kon gebruiken toen er in mijn leven een mens naar mij was toegekomen. Dat behoort niet alleen tot mijn privéleven, ook tot mijn poëtica. Mijn poëtica is misschien in de eerste plaats een ontmoeting". Het gedicht als een 'tussen', dus? "Altijd. Altijd. Het gedicht is altijd een inter-esse. Er is pas interesse wanneer er iets gaande is tussen twee instanties. Een boom is pas interessant als je jij kan zeggen tegen die boom. Dan pas kun je zijn wezen bevatten."
Samenzwering van afzijdigen
Hoe belangrijk de ik- en de jijfiguur ook zijn in zijn werk, in zijn recente poëzie probeert de dichter die dualiteit te doorbreken. In de 'Bres'-reeksen -- Bres is een bundel-in-wording waaraan Nolens, nu al vier bundels lang, reeks per reeks timmert -- probeert hij 'wij' te zeggen. Een zuiver 'wij', welteverstaan, dus niet het 'wij' van de grote politieke ideologieën dat zoveel schade aangericht heeft in de geschiedenis. Nolens hoopt het daardoor over meer te kunnen hebben en heeft zelfs het ambitieuze plan opgevat met Bres een particuliere kroniek van de 20e eeuw te schrijven.
Belangrijk in Bres is het op-zoek-zijn, het onderweg-zijn. In de eerste 'Bres'-reeks, in En verdwijn met mate (1996), gaat het om de zoektocht van de underdogs van een generatie naar een plek waar het goed is om te wonen. Op die vlucht/veroveringstocht is er dreiging en geweld. In Voorbijganger (1999) verklaren de voorbijgangers "Wij zijn die eeuw, die twintigste / Zonder getal" en -- het was tenslotte de eeuw van de twee wereldbranden -- is de oorlogssfeer nog sterker. In Manieren van leven (2001) leeft er minder agressie, maar wordt er onverminderd verlangd en voortgezocht, ditmaal naar een "prachtig boek". Dat is niet alleen het ultieme boek dat de schrijver graag op zijn palmares zou kunnen zetten, maar ook een metafoor voor een droomleven. Het is met dit boek echter als met alle idealen: het is onbereikbaar.
In de 'Bres'-reeksen is ook de dynamiek van de geschiedenis belangrijk. Het besef dat generaties komen en gaan en dat dit 'va-et-vient' steeds gepaard gaat met actie en reactie, met revolutie en met afbraak van het door de voorzaten moeizaam gerealiseerde.
In de eerste drie 'Bres'-delen werd het beeld van de generatie nogal algemeen gehouden. Maar in Derwisj heeft de groep tijdgenoten een duidelijker gezicht gekregen. Daar gaat het om de kinderen van net na 1945 die de zogenaamde revolutie in de jaren '60 meemaakten. Is de laatste 'Bres'-cyclus bijgevolg niet veel meer een tijdsdocument dan de vorige drie reeksen? Over de eerste twee reeksen zei Nolens in een 'Humo'-interview dat ze over de oorlog gingen, maar ik had ze gelezen als een beeld van de 'conditio humana'. Nolens: "Ja. Ik heb geaarzeld voor ik 'mei '68' op papier zette. Ik heb daarmee een risico genomen. Door het feit dat ik dat gedaan heb, kan 'Bres IV' gereduceerd worden. Misschien was het een gemaksoplossing, een toegeving, een zwaktebod, want de gedichten zijn daardoor wel leesbaarder. Maar de reeks gaat natuurlijk niet alléén over mei '68. Ooit las ik de reeks voor in een tuin in Amsterdam en een jongen -- hij had mijn zoon kunnen zijn -- kwam naar me toe en zei: 'Jij schrijft over jouw generatie, maar ik ervaar hetzelfde nu'. Ik herkende mij niet in de artikels die over mijn generatie geschreven werden. Er waren in de jaren '60 wel degelijk mensen die geen tabula rasa wilden maken, die de traditie bleven cultiveren. Ik weet niet hoe jij dat ervaren hebt, Michel?". Bartosik: "In mei '68 stond ik aan de kant, met een zakdoek voor mijn mond tegen de rook. Ik werd in die dagen uitgescholden voor apolitiek beest. Neen, het was beslist niet mijn feest". Nolens: "Die bitterheid zit in de gedichten. Ik dacht in die dagen dat alleen ik er niet gelukkig mee was. Maar er waren er wel meer zoals ik. Het 'wij' van die enkelingen wou ik een stem geven. Die 'samenzwering van afzijdigen', schrijf ik ergens".
Op de vraag hoe hij Bres ziet evolueren, moet Nolens het antwoord schuldig blijven. Hij dacht dat zijn nieuwe reeks over de stad, over Antwerpen een vervolg zou worden. Maar de dichter is er niet in geslaagd het 'wij' te bewaren. Is dat dan een onoverkomelijk probleem? In de derde 'Bres'-reeks, in Manieren van leven, is er toch ook geen 'wij'? "Dat klopt," zegt Nolens "maar in deze stadsgedichten is het particuliere toch te zeer aanwezig voor Bres. Het gaat hier meer om de stad zoals ze in het individu leeft dan omgekeerd".
En zo is het heel vaak in Nolens' poëzie. De wereld is meer aanwezig in het lyrische ik dan het lyrische ik in de wereld. Maar hoe kan het ook anders? "Je terugtrekken op je kamer, de anderen verlaten om er naartoe te gaan, dat is wellicht de paradox van het schrijverschap", besluit de meester.
In De vrek van Missenburg schreef Nolens: "Elk interview is een uiting van onzekerheid, alsof de geschreven woorden niet zouden volstaan; alsof het boek niet zonder mijn verschijning, zonder mijn ijdele mond zijn weg zou kunnen vinden". Die onzekerheid is volstrekt onnodig. Laat alle deuren op een kier is een belangrijk boek van een van onze belangrijkste dichters. [Anneleen De Coux]
Hans Groenewegen
Deze Verzamelde gedichten bevat alle gedichten die de vorige verzamelbundel 'Hart tegen hart: gedichten 1975-1996' bevat. Hij is aangevuld met Nolens' drie laatste bundels Voorbijganger (1999), Manieren van leven (2001), Derwisj (2003). Leonard Nolens (1947) is een ongemeen sensibel dichter. Hij laat inderdaad alle deuren op een kier om uit alle ruimten de signalen op te vangen: de deur naar de ander - geliefden of vrienden; die naar de wereld - politieke en sociale veranderingen; die naar de bibliotheek - literatuur, filosofie en religie; de deur naar binnen - zelfreflectie met alle zintuigen en emoties; en voor de kwaliteit van een dichter beslissend, de deur naar woord, zin en beeld. Leonard Nolens weet met zijn gedichten de nuances in al die andere ruimten van het leven op te vangen, te onderzoeken en voor zichzelf en zijn lezers kenbaar te maken. Reikwijdte, muzikaliteit, beeldenrijkdom, woorddiepte zijn overweldigend. Deze verzamelbundel documenteert een groots dichterschap, dat van levensbelang is.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.