De apotheker van Auschwitz : roman
Dieter Schlesak
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2006 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 829.2 VOGE |
31/12/2006
In zijn zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht indrukwekkend boek Over kampliteratuur verzamelde de Nederlandse schrijver Jacq Vogelaar berichten en verhalen van overlevenden uit de goelag- of de nazikampen. Tezamen met zijn even overtuigende als ingehouden commentaar monteerde hij passages van schrijvers als Antelme en Sjalamov -- maar ook van vele minder bekende auteurs -- tot een avontuurlijk vormgegeven geheel, dat een caleidoscopisch beeld geeft van het kamp zoals het door al die verschillende individuen beleefd, bekeken en beschreven is.
Toen de uit Buchenwald bevrijde Jorge Semprun hoorde hoe andere ex-gedeporteerden over hun kampervaringen spraken, verbaasde hij zich erover hoe onsamenhangend en weinig nauwgezet ze hetgeen ze hadden meegemaakt onder woorden brachten. Semprun moet daar terstond beseft hebben hoezeer de wijze waarop over kampervaringen verteld wordt, doorslaggevend is voor de manier waarop ze door de buitenwereld begrepen worden. Hoe vanzelfsprekend dat ook moge lijken, toch heerst er bij velen nog een wrevelig gevoel als de blik wordt gericht op de narratieve en stilistische vormgeving van de kampgetuigenis, als zouden de enormiteiten die de kampen in nazi-Duitsland of de Sowjet-Unie geweest zijn, geminimaliseerd worden doordat er met gebruikmaking van de middelen en methoden van de literatuur over geschreven wordt. Voor de prominente Auschwitz-overlevende Elie Wiesel bv. zijn de feiten heilig, 'onbeschrijflijk' dus, en kan een literaire behandeling ervan slechts een verdraaiing of verfraaiing zijn. Ideeën als deze staan haaks op alles wat Jacq Vogelaar ons over de geschriften van overlevenden van de goelag- of de nazikampen te zeggen heeft. Juist bij dit soort extreme ervaringen -- zo maakt hij ons doorheen zijn bijna 700 pagina's tellende boek duidelijk -- is de vorm waarin over deze ervaringen bericht wordt van het allergrootste belang: juist hier moet elk woord gewikt en gewogen worden, juist hier telt elke nuance en krijgen kunstgrepen op het vlak van stijl, structuur en perspectief een bijzondere inhoudelijke betekenis. Precies op het gebied van de kampervaring kan de literatuur dus tonen waartoe ze, als streven naar de meest gepaste vorm, in staat is. Hoe anders dan met literaire middelen zou bv. een Robert Antelme erin kunnen slagen om een beeld te geven van de fysieke uitputting en zelfvervreemding die hij tijdens een hongermars naar Dachau doorstond: "Ik weet niet hoe ik nog vooruit kan komen, wat de grens van mijn krachten is. Ik ben twee voeten die achter elkaar aan slepen en een hoofd dat neerhangt. Ik zou hier kunnen vallen, ik had zelfs vóór de loods kunnen vallen; maar er is geen moment waarop je moet vallen, waarop je kunt vallen. Ik zal vallen of ik zal niet vallen; als ik val heeft het lichaam dat beslist. Ik weet van niets. Wat ik weet is dat ik niet meer kan lopen, en ik loop." Zonder de distantie, de reflectie en het voorstellingsvermogen eigen aan (goede) literatuur zouden "de geestelijke geheimen van het lichaam" (Vogelaar) die in de kampen meer dan ooit voelbaar werden, nooit op zulk een indrukwekkende wijze onder woorden kunnen zijn gebracht.
Vogelaar gaat met zijn 'literaire' benadering ook in tegen de slordigheid en/of vooringenomenheid waarmee kampverhalen dikwijls gelezen worden. Filosofen, historici of literatuurcritici hebben nogal eens de neiging om deze verhalen te gebruiken als illustratiemateriaal om stellingen te bewijzen, waardoor hun karakter van op zichzelf staande tekst, die iemand doelbewust als een geheel heeft gecomponeerd, onrecht wordt aangedaan. Dat heeft verregaande gevolgen. Als kampverhalen en -berichten niet in hun geheel gelezen worden, gaat veel verloren van wat voor een goed begrip van het leven in een kamp net essentieel is (denk maar aan de duur, of de herhaling van de kwelling). Bovendien gaat het in de kampliteratuur om de schakeringen, en daarvan blijft weinig over als je ter ondersteuning van het ene of andere betoog enkele straffe citaten uit hun context licht. In tegenstelling tot filosofen als Giorgio Agamben of morele hysterici als Wiesel, die beiden zorgvuldig bekritiseerd worden, gaat Vogelaar niet uit van filosofische of morele a priori's, maar leest hij zeer precies wat er in de kampverhalen en -berichten staat. Die afwezigheid van theoretische vooronderstellingen is een noodzakelijke voorwaarde om echt iets over de kampwerkelijkheid te weten te komen, ook al is die kennis -- bij gebrek aan een eenduidig conceptueel houvast -- getekend door verwarring en tegenstrijdigheden. Zo ziet Vogelaar net als Tzvetan Todorov de uitgekauwde idee dat de kampen definitief bewezen hebben dat de beschaving en cultuur van de mens slechts het spreekwoordelijke laagje vernis op zijn wrede natuur vormen, in het werk van de beste kampschrijvers nu eens bevestigd, dan weer ontkend worden. Zulke veelbetekenende ongerijmdheden zijn legio, en het pleit voor Vogelaar dat hij die niet uitfiltert, niet opoffert ter wille van een duidelijke conclusie of een indruk makende gedachtegang. Wie zonder morele, politieke of filosofische oogkleppen een berg kampliteratuur verzet, komt niet tot eenduidige en sterke uitspraken over 'de mens' of 'de kampwerkelijkheid', maar beseft hoezeer elke kampschrijver die werkelijkheid op zijn eigen manier bekeken en beschreven heeft. Door al die verschillende perspectieven een plaats te geven, doet Vogelaar recht aan het individuele dat elk kampverhaal tekent, aan de individuele rest die de Duitse noch de Russische kampsystemen vernietigd kregen. In die zin is de montage van talloze citaten in dit boek een niet alleen methodologisch maar ook ethisch adequate vorm om de kampliteratuur in beeld te brengen.
Misschien hebben er ook morele motieven meegespeeld in de keuze die Vogelaar gemaakt heeft uit de vele kampliteratuur die totnogtoe verschenen is. Hij verlaat de gebaande paden (relatief weinig Levi, nog minder Kertész, geen Hellema of Durlacher) en raapt een aantal schrijvers op die onterecht in de vergetelheid zijn geraakt. De geciteerde passages uit het werk van schrijvers als Marta Rudzka en Julius Margolin maken duidelijk dat de beste of interessantste kampliteratuur niet altijd de bekendste is. We mogen dus blij zijn dat Vogelaar naast het werk van schrijvers als Sjalamov, Antelme, Borowski en Solzjenitzyn ook een heleboel schrijvers onder de aandacht heeft gebracht waarvan weinig mensen ooit een letter gelezen hebben, en daarom is het ook goed dat de citaten ruim, soms zelfs bladzijden lang zijn uitgespreid. Hij heeft ze overigens goeddeels zelf vertaald, want veel ervan heeft de Nederlandstalige boekenmarkt nooit gehaald.
Is het op zich al een enorme prestatie wat Vogelaar allemaal op het spoor gekomen is en verzameld heeft, dan moet het nog een straffere toer geweest zijn om al dit materiaal verwerkt en georganiseerd te krijgen. Daarvoor was een onderverdeling nodig in niet alleen hoofdstukken en subhoofdstukken, maar ook in tal van excursies, coda's enz. Dat levert inhoudelijk gezien geen hiërarchische structuur op, omdat de kampliteratuur geen onbelangrijke zijsprongen kent: overal ontdek je nieuwe interessante gegevens of inzichten, die het beeld over de kampen of de literatuur erover aanvullen of nuanceren. Het maakt de lectuur behalve blijvend boeiend ook vermoeiend. Maar de afwezigheid van een hiërarchische structuur en afgeronde, op duidelijke conclusies gerichte gedachtegangen zorgt er wel voor dat je voortdurend zelf aan het denken blijft. Juist bij een heikel onderwerp als de (re)presentatie van de werkelijkheid van de kampen is het belangrijk dat niets hapklaar wordt gemaakt, dat het denken geen rustpunt wordt geboden in de ene of de andere moreel, politiek of filosofisch geïnspireerde wijze les. Met zijn zorgvuldige lectuur en zijn bewust niet veralgemenend commentaar, neemt Vogelaar de lezer 'als lezer' au sérieux, en daarvoor moeten we hem, hoe afgemat we na zijn boek ook zijn, beslist zeer dankbaar zijn. Maar deze methodologisch onorthodoxe manier van werken heeft ook een keerzijde. Vogelaar zit zo dicht op de gelezen teksten dat de lezer -- die diezelfde teksten dikwijls niet gelezen heeft -- soms het overzicht dreigt te verliezen. Hier wreekt zich de heterogeniteit van het geheel en wordt de relatieve willekeur van de structuur een probleem. Een zelfde willekeurigheid lijkt te liggen in het feit dat Vogelaar de ene keer stevig op een kwestie ingaat en een andere keer slechts in de gauwte een mening formuleert over een probleem dat verdere uitdieping verdiend zou hebben (bv. de vraag of er, nadat binnenkort de laatste getuigen gestorven zijn, nog kampliteratuur mogelijk of wenselijk is). Wie op zoek is naar een wetenschappelijk correct werk, met categoriserende hoofdstukken (bv. volgens 'genre' van kampliteratuur), duidelijke begripsomschrijvingen (bv. wat is precies het verschil tussen een kampverhaal en een getuigenis?) en gestructureerde, uitgebouwde gedachtegangen, zal dan ook gefrustreerd achterblijven. Dit is geen werk van een wetenschapper, maar van een lezer en een schrijver, van iemand die aandachtig kijkt hoe anderen naar zichzelf en naar anderen gekeken hebben, en precies beschrijft wat anderen beschreven hebben. Daarin ligt ook de bijzonderheid van dit boek, en een wetenschappelijker benadering zou die waarschijnlijk grotendeels teniet hebben gedaan. [Koen Van Baelen]
G.J. Verrips
Studie van de literatuur die geschreven werd door gevangenen in de Russische en Duitse concentratiekampen in de 20e eeuw. Jacq Vogelaar, wellicht de meest belezen schrijver in onze literatuur, biedt zijn leesverslag van wat totaal rechteloze gevangenen in een gevecht om het behoud van de menselijke waardigheid aan literatuur tot stand hebben gebracht door zich onder gruwelijke omstandigheden op hun ervaringen te blijven bezinnen. Vogelaar beschrijft en vergelijkt, citeert en analyseert werk, motieven en literaire vormgeving van bekende auteurs als Varlam Sjalamov en Alexander Solsjenitzyn, Robert Antelme en Primo Levi en ten onrechte minder bekenden als Gustav Herling en Tadeusz Borowski, Marta Rudzka en Elinor Lipper. Zijn studie onderstreept in feite hoe beschamend traag en laat de rauwe werkelijkheid bekend is geworden van deze ongekende massamoorden in dit hoofdstuk van de recente geschiedenis van Europa. Met literatuurlijst, synopsis en register.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.