Schatten van het maniërisme in Vlaanderen 1500-1575
Sandrine Vézilier
Boudewijn Bakker (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Thoth, cop. 2004 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : Nederland 737 BAKK |
31/12/2004
Boudewijn Bakker, die geschiedenis en kunstgeschiedenis studeerde aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en daar ook promoveerde, heeft een uitzonderlijk boeiend en gelaagd verhaal geschreven over het Landschap en wereldbeeld van Van Eyck tot Rembrandt. De verbinding tussen 'landschap' en 'wereldbeeld' die in de titel wordt gemaakt, is essentieel om het boek van Bakker -- dat overigens in samenhang met de tentoonstelling 'De uitvinding van het landschap' (05.08.2004) in het Museum voor Schone Kunsten van Antwerpen is verschenen -- te be-grijpen. Anders dan vele kunsthistorici plegen te doen, beperkt Bakker zich immers niet tot de uiterlijke verschijningsvorm van het landschap.
De auteur zoekt naar de drijfveren die tot bepaalde uitdrukkingsvormen hebben geleid. De tekst van Bakker is dan ook veel meer dan een chronologisch en feitelijk overzicht van de evolutie van de landschapschilderkunst (beginnend bij Van Eyck, over de wereldlandschappen van Patinir en Bruegel de Oude tot Van Goyen, Ruisdael en natuurlijk Rembrandt). Het volgende citaat is tekenend voor zijn zoektocht: "Ook degene die de schilderkunst van de 15e eeuw maar oppervlakkig overziet moet het opvallen dat de schilders het element landschap in compositorisch opzicht op duizend-en-één verschillende manieren hebben trachten te verweven met de 'hoofdvoorstelling'. Dat verschijnsel lijkt niet in overeenstemming met de algemeen aanvaarde veronderstelling dat het landschap zuiver achtergrond was en als het ware 'inhoudelijk neutraal'.
Het resultaat is opmerkelijk. Bakker toont immers aan dat de 17e-eeuwse landschappen van Rembrandt nagenoeg dezelfde inhoudelijke betekenis hebben als die van de 15e-eeuwse Jan van Eyck. Ondanks de opkomst van het humanisme en het uiteenvallen van het christelijke geloof bleven de schilder en zijn publiek de natuur beschouwen als het 'Boek' waarin God zich openbaarde. Het landschap verwijst immers niet alleen naar het zichtbare landschap, maar kennelijk ook naar een "metafysisch landschap van de geest". In ruimtelijke zin is het 'achtergrond', maar inhoudelijk houdt het gelijke tred met de vertolking van de boodschap die de kunstenaar wil overbrengen. Bijgevolg expliceert het de essentiële relatie tussen Schepper en schepping, bijbel en schepping, ruimte en tijd, natuur en kunst, woord en beeld, zichtbare en onzichtbare werkelijkheid. Op die wijze heft Bakker de klassieke breuk tussen de kunst van de Middeleeuwen en die van de Moderne tijden op en plaatst hij zich in de lijn van een steeds groter wordende groep kunsthistorici die meer de overeenkomsten tussen de middeleeuwse en de moderne (16e-17e eeuw) kunst benadrukken dan de verschillen.
In het eerste deel van het boek, 'De eeuw van Van Eyck', peilt Bakker naar de betekenis van het landschap in de 15e-eeuwse kunst. In zijn betoog vertrekt hij van een document (een contract tussen de kerkmeesters van de Haarlemse Sint Bavo met een onbekende kunstschilder) waarin uitdrukkelijk wordt gestipuleerd dat de acht te schilderen panelen de bijbelse gebeurtenissen afwisselend in een binnen- en buitenruimte moeten situeren. Heel nauwkeurig, en met verwijzing naar bekende voorbeelden en methoden, wordt aan de kunstenaar opgedragen welke de plaats en functie van het landschap in de voorstelling moet zijn. Zoiets is opmerkelijk, want het betekent dat het landschap (en dat kan verschillende vormen aannemen: open landschappen, vensterlandschappen, onderbroken landschappen) voor die kerkmeesters meer is dan alleen mooi ogend bijwerk en iets essentieels toevoegt aan de bijbelse verhalen. Om de precieze betekenis te achterhalen onderzoekt Bakker de functie van de religieuze schilderkunst in de late Middeleeuwen. Die is inhoudelijk niet neutraal, net zoals de wereld geen doel op zich is maar naar Gods evenbeeld is gecreëerd. Vandaar dat middeleeuwse schrijvers God wel eens vergelijken met een schilder en de schepping met een goddelijk schilderij. De taak van de schilder (en de kunstenaar in het algemeen) bestond er dan ook in om de openbaring beeldend vorm te geven en de boodschap van de Bijbel of van het Boek van de Natuur op een gelaagde manier weer te geven. Naast de letterlijke betekenis is er immers ook altijd een allegorische (zinnebeeldige), tropologische (morele, didactische) en anagogische (eschatologische). Jeruzalem wordt door de middeleeuwse exegeten bv. niet enkel als een historische stad begrepen, maar staat ook symbool voor de kerk (allegorische zin), voor de menselijke ziel (tropologische zin) en voor het Rijk Gods (anagogische zin). Die meerzinnige duiding beantwoordt perfect aan het middeleeuwse holistische, gelaagde denken dat alles met alles verbindt. Een ding is niet zomaar een ding, maar is altijd een teken van een andere onzichtbare, spirituele werkelijkheid. De micro- en de macrokosmos zijn permanent aan elkaar gelieerd en het lagere staat voortdurend in relatie tot het hogere. Bovendien waren betekenis en betekenisdrager "organisch met elkaar verbonden in een eindeloos verfijnd netwerk van heen-en-weerverwijzingen tussen ding, woord, beeld en gedachte, tussen de zichtbare en de metafysische werkelijkheid [...] Het als vanzelfsprekend denken en voelen met behulp van of zelfs in de vorm van analogieën was gedurende de Oudheid en in de Middeleeuwen ook voor de meest ontwikkelde mensen volstrekt normaal. Als kosmologisch beginsel hangt het nauw samen met een wereldbeeld dat niet dynamisch is maar statisch, en waarin de geschiedenis zich niet in een rechte lijn voortbeweegt maar hooguit in de vorm van cycli".
Na dat indringende eerste deel, concentreert Bakker zich respectievelijk in de delen II en III op 'De eeuw van Bruegel' en de 'De eeuw van Rembrandt'. Op geen enkel moment verliest hij zijn basishypothese, met name het te bewijzen continuum tussen de middeleeuwse representatie van het landschap en die in de moderne tijden -- uit het oog. Wel moet hij toegeven dat het analoge middeleeuwse denken (de Schepping is gemaakt naar Gods gelijkenis en het schilderij op zijn beurt naar die gelijkenis) dat in se statisch is, plaats heeft moeten maken voor een zich voortdurend ontwikkelend en vernieuwend wereldbeeld. Maar dat doet niets af aan Bakkers grondhypothese. Hij besluit dan ook: "De goddelijke schilder en de door hem geschilderde schepping treden al sinds de vroege middeleeuwen op en figureren nog onveranderd bij Calvijn, Du Bartas, Huygens en Vondel".
De tekst is zeer vloeiend geschreven en loodst de lezer door eeuwen geestelijke en culturele geschiedenis. Het is een boeiend essay, dat hier en daar uiteraard gedurfd is en gevestigde meningen onderuithaalt, maar dat tegelijk een goed inzicht biedt in de evolutie van het landschap van Van Eyck tot Rembrandt. Ook al is er kritiek mogelijk en noodzakelijk -- hoe komt wetenschap anders vooruit dan in het opstellen van hypothesen, het toetsen, bevestigen en ontkrachten daarvan --, is het boek nu al een standaardwerk en mag (al was het alleen maar om er tegen in het verweer te gaan) in geen enkele bibliotheek van een zichzelf respecterende kunsthistoricus middeleeuwse en moderne tijden ontbreken. Tegelijk is het essayistisch genoeg om ook de geïnteresseerde leek te bekoren. [Brigitte Dekeyzer]
Karin van Hoof
Deze uitgave is gebaseerd op het proefschrift waar Bakker in 2003 mee promoveerde aan de Vrije Universiteit, Amsterdam. Doel was te onderzoeken welke betekenis het landschap had in de Nederlandse schilderkunst van de late Middeleeuwen tot half zeventiende eeuw. Daarvoor onderzocht hij nauwgezet de opvattingen over het landschap in diverse literaire bronnen van die tijd, om die vervolgens in verband te brengen met de schilderkunst in de kringen van Van Eyck, Bosch, Bruegel en Rembrandt. De verrassende conclusie van Bakker is dat met name Bruegel en Rembrandt meer aansluiten bij oude tradities dan bij de vernieuwende Italiaanse visie op het landschap. Geïllustreerd met zwartwitafbeeldingen van besproken schilderijen en vier maal acht pagina’s afbeeldingen in kleur. Met bronvermeldingen, uitgebreide literatuurlijst en alfabetische personen- en begrippenregisters. Goed en toegankelijk geschreven, maar te specialistisch voor een lekenpubliek. Bakker is historicus en kunsthistoricus en werkzaam bij het gemeentearchief te Amsterdam.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.