De sluier van Isis : een geschiedenis van het idee van de natuur
Pierre Hadot
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Ambo, cop. 2003 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 153.1 HADO |
31/12/2004
De Franse kenner van de antieke wijsbegeerte Pierre Hadot was bij ons totnogtoe vooral bekend als leermeester van Michel Foucault. Nu is een van zijn populairste werken, Qu'est-ce que la philosophie antique?, in vertaling verschenen. In Filosofie als een manier van leven, zoals de Nederlandse titel wat modieuzer luidt, probeert Hadot uit te leggen waar het de Griekse en Romeinse filosofen uit de Oudheid om te doen was en waarom wij, modernen, veel van hen zouden kunnen en moeten leren.
Een uitermate interessante, maar slechts gedeeltelijk geslaagde poging.
Doordacht leven, doorleefd denken
In de Grieks-Romeinse Oudheid stond filosofie voor een bepaalde manier van leven. Een filosoof was niet in de eerste plaats iemand die een theoretisch discours ontplooide, maar iemand die zijn leven bewust modelleerde naar een gekozen levensideaal. Het theoretisch betoog was in zoverre belangrijk dat het dit levensideaal kon rechtvaardigen en funderen, maar had op zichzelf, los van het leven van de filosoof, geen echte waarde.
Het is in deze context veelzeggend dat de 'vader' van de Griekse rationele filosofie, Socrates, het niet eens nodig heeft gevonden om zijn ideeën in geschrifte na te laten. Filosofie stond voor hem niet gelijk met de overlevering van een zo groot mogelijke hoeveelheid pasklare kennis, maar met een alledaagse levenspraktijk. Hij sloeg zijn gesprekspartners niet om de oren met theorieën en concepten, maar probeerde hen door middel van zijn gespeeld naïeve vragen ervan te overtuigen dat ze minder wisten dan ze dachten. Laverend tussen ernst en ironie verplichtte hij alle mensen die in zijn buurt kwamen ertoe zich te onderwerpen aan een rigoureus zelfonderzoek, om hen zo te doen inzien dat ze door het gebruik van de rede een rechtvaardiger en deugdzamer leven konden leiden. Wie niet de moeite deed om zulk een moreel hoogstaand bestaan na te streven, kon volgens Socrates' opvattingen (zoals ze overgeleverd zijn in de Herinneringen van Xenophon en de dialogen van Plato) nooit een waarachtig filosoof zijn.
De idealen van de socratische filosofie zijn volgens Hadot de hele periode van de Oudheid blijven beheersen. Denken had voor zowat alle Griekse en Romeinse filosofen tijdens en na Socrates -- de sofisten uitgezonderd -- alleen maar betekenis als het gepaard ging met de intentie om het in een levenspraktijk om te zetten. Zowel voor Plato en Aristoteles als voor de epicuristen, de sceptici, de cynici, de stoïcijnen en de neoplatonisten gold dat denken en leven nauw met elkaar verbonden hoorden te zijn -- hoe groot de verschillen tussen de scholen voor de rest ook mochten zijn.
Deze algemeen verbreide opvatting had een enorme impact op de manier waarop de filosofie onderwezen werd. Het ex-cathedra-onderwijs zoals dat in de meeste hedendaagse filosofiefaculteiten gangbaar is, zou in de Griekse Oudheid als compleet ongepast worden beschouwd. Een denken dat zodanig met het leven verweven is, kan alleen maar op een adequate manier gestimuleerd worden in een levende dialoog tussen leraren en leerlingen. Hadot schrijft met nauwelijks verholen spijt en nostalgie over de Academie van Plato, waar een dialoog er niet toe diende om op kwalijk sofistische wijze het eigen gelijk te bevechten, maar om te leren zich in het standpunt van de gesprekspartner te verplaatsen. Filosofie was toentertijd geen kil pedagogisch bedrijf. Het zoeken, of liever verlangen naar wijsheid was ingebed in een cultus van gemeen-schap-pelijkheid, vertrouwdheid en liefde. Leren doe je, zo dachten de Oude Grieken, alleen van iemand waarvan je houdt. Dat is -- terloops gezegd -- nogal wat anders dan het huidige 'Bildungsideaal', waarbij men de 'interface' van de computer lijkt te verkiezen boven de bezielde en bezielende intermenselijke dialoog.
Ook in de late Oudheid, als naast de directe dialoog de methode van de tekstinterpretatie opgeld doet, blijft geestelijke enthousiasmering het belangrijkste doel van het filosofieonderwijs. Het lezen van de teksten van Plato, Aristoteles, Chrysippus of Epicurus in de Romeinse scholen diende er in de eerste plaats toe om aan te sporen tot een betere, d.w.z. spirituelere levenshouding. De commentaren werden niet als kant-en-klare kennis in de hoofden van de leerlingen gegoten, maar dienden de contemplatie, de innerlijke verandering van de eigen natuur.
Sinds de christelijke scholastiek van de Middeleeuwen is de filosofie volgens Hadot almaar verder van deze ethische praktijken weggeëvolueerd. Na de Oudheid zijn de meeste denkers 'sofisten' geworden, 'kunstenaars van de rede' (Kant) die zich enkel en alleen interesseren voor de theoretische beschouwing. Aan het eind van zijn boek laat Hadot zijn ergernis over deze evolutie de vrije loop. Vooral de universiteiten zijn kop van jut; ze zijn volgens hem nog steeds doordrongen van de scholastieke traditie waarin de zuiver theoretische methode de levensethiek helemaal verdrongen heeft: "men wordt niet meer, zoals in de Oudheid, opgeleid voor het beroep van mens, maar voor het beroep van klerk of docent, dat wil zeggen van specialist, theoreticus, bezitter van een bepaalde min of meer esoterische kennis. Maar deze kennis heeft niet het hele leven als inzet, zoals in de antieke filosofie wel het geval was". Hadot betreurt het dus dat tegenwoordig van docenten of studenten filosofie niet meer wordt verwacht dat ze een persoonlijke prijs betalen voor hetgeen ze denken. Als je je bestaan niet op het spel wil zetten, zo zeggen de antieke filosofen en hun apologeet, dan ben je geen 'echte', maar een 'schoolfilosoof'.
Als verzet tegen de vrijblijvendheid van de academische filosofie, valt voor deze verdediging van het doorleefde denken veel te zeggen. Maar tegelijk is Hadot erg ongenuanceerd en fundamentalistisch in zijn stelling. Zijn eis om consequent te zijn in leven en denken klinkt weliswaar heel mooi, maar levert op de keper beschouwd tal van vragen en problemen op. Ten eerste zouden alle 'onpersoonlijke' vragen, die dikwijls zeer interessante wijsgerige beschouwingen kunnen uitlokken, als irrelevant van de hand moeten worden gewezen. Een tweede moeilijkheid kan geïllustreerd worden aan de hand van een citaat van Rüdiger Safranski, die in zijn boek over Schopenhauer ingaat op diens weigering om radicale praktische consequenties uit zijn leer te trekken: "Moet men niet denken en handelen uiteenrukken, opdat het denken en het handelen tot hun recht en hun waarheid komen? Spinoza doet ergens de zinvolle uitspraak: 'Alleen wanneer ik niet alles mag doen, kan ik alles denken'" (Arthur Schopenhauer, de woelige jaren van de filosofie). Safranski (en Spinoza) willen hier duidelijk maken dat de eis van consequentie een vorm van zelfcensuur met zich kan brengen. Wie zichzelf oplegt om volledig conform zijn ideeën te leven, zal die ideeën bewust of onbewust vormgeven naar zijn eigen wensen.
Bij de antieke filosofen bestond deze zelfcensuur erin dat ze de werkelijkheid altijd interpreteerden binnen de grenzen van hun rationele geluksethiek. Als de waarheid van die aard was dat ze de 'ataraxeia', de zielenrust kon verstoren, dan was ze ook geen waarheid meer. Waarheid en geluk waren zo onlosmakelijk met elkaar verbonden geraakt dat filosofie therapie voor de ziel werd. Ze verving, zo schrijft Cioran in een stukje over Epicurus (in Bestaan als verleiding), "waarheden die verwarren door waarheden die troosten". En zo werd het voornaamste doel van de antieke denkers de bestrijding van zorgen, angsten en alle andere menselijke ellende.
Hadot stelt terecht dat dit therapeutische denken nog steeds actueel is -- als je het toenemend aantal filosofische troost- en geluksboeken bekijkt, zou je zelfs zeggen actueler dan ooit -- maar kunnen we dit rationalistische deugdvoluntarisme, dit overspannen optimisme van de sterke wil, tegenwoordig zomaar aan- en overnemen, zonder het te problematiseren? Moeten we ons geen vragen stellen bij een denken dat alles liever wil dan ons in verwarring te brengen? En is een filosofie die in de eerste plaats uit is op gemoedsrust, wel het adequaatste antwoord op de complexe situatie van de mens en de wereld aan het begin van de 21e eeuw?
Hadot vindt al deze vragen blijkbaar overbodig, en ook op andere punten lijkt hij zich bijna probleemloos met het denken van de antieke filosofen te kunnen vereenzelvigen. Zo lijkt hij er net als hen van overtuigd dat het passionele leven het best door de 'logos' geknecht wordt en dat morele slechtheid overwonnen kan worden als de mens zijn redelijke vermogens maar wil volgen. In elk geval stelt hij zich geen enkel moment de vraag of de gerichtheid op de rationele beheersing van de hartstochten geen afbreuk zou kunnen doen aan de totaliteit van het leven. Nietzsche mag een beetje ongenuanceerd geweest zijn in zijn verwijt dat Socrates en zijn navolgers allemaal gevoelsarme rationalisten waren, zijn stelling dat de Griekse filosofen de dionysische ondergrond van het bestaan verdrongen hebben, had binnen de opzet van dit boek zeker een weerwoord verdiend. Maar Hadot gaat met zijn virtuele critici uit heden en verleden amper in gesprek. En dat is toch wel opvallend -- en betreurenswaardig -- voor iemand die het dialogische denken zo hoog in het vaandel draagt.
Kritische bemerkingen genoeg dus, maar dat neemt niet weg dat Filosofie als een manier van leven enorm veel te bieden heeft. Het geeft niet alleen een verhelderende visie op de gehele antieke filosofie, maar weet ook te boeien als het specifiekere kwesties aansnijdt. Zo schrijft Hadot -- met Plato, Aristoteles of Plotinus in de hand -- erg belangwekkende passages over de ontoerei-kendheid van de taal om wezenlijke ervaringen uit te drukken. En hij doet dat altijd even helder en bescheiden, zonder aanmatigend filosofenjargon, en met een liefdevolle aandacht die het gebrek aan problema-tisering voor een groot stuk compenseert. [Koen Van Baelen]
Redactie
Er wordt zelden nagedacht over wat filosofie eigenlijk inhoudt. Te gemakkelijk gaat men uit van de klassieke omschrijving, dat het liefde tot, zoeken naar wijsheid is, zonder na te gaan hoe die omschrijving ontstaan is en wat ermee bedoeld werd. Opzet van dit boek is: in eenvoudige woorden 'het historische en spirituele verschijnsel van de antieke filosofie' te beschrijven, van de presocratici tot de middeleeuwen. Dáár moet geleerd worden, wat filosofie dient te zijn: niet het ontwerpen van een alomvattend systeem, waaraan als aanhangsel 'wijsheidsadviezen' gekoppeld worden, zoals het nu meestal het geval is. Filosofie is ontstaan uit het zoeken naar wijsheid (als oorsprong, begin) dat om een filosofisch betoog vroeg; er was al een leefwijze voorhanden, gekozen door de mens, maar die wilde men toetsen op waardevolheid, om verantwoord in het leven te staan. De 'spontane' wijsheid' moest 'kritisch doordachte wijsheid' worden, zich metend ook met andere in omloop zijnde visies op leven en mens-zijn. Socrates geldt hier als voorbeeld, dat te veel in vergetelheid is geraakt (Hadot schreef ook een 'Lofrede op Socrates', 2003*). De geschiedenis van de filosofie vanaf de middeleeuwen toont dat de band tussen leven en betoog veelal verdwenen is. Met eindnoten en registers. Kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.