Bisjou
Guy Didelez
Guy Janssens (Auteur), Ann Marynissen (Medewerker)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Acco, 2003 |
VERDIEPING 4 : BLAUWE TOREN : TAALKUNDE : NEDERLANDS 834 JANS |
31/12/2006
Terwijl het Standaardnederlands er, in termen van het aantal sprekers en politieke status, nog nooit zo sterk voor gestaan heeft als nu, worden andere variëteiten van het Nederlands, zoals de dialecten en de etnische varianten, ook steeds meer gewaardeerd. Ze krijgen zelfs een of andere vorm van politieke ondersteuning. Recent verschenen een aantal boeken die tesamen een mooi overzicht geven van de vele variëteiten van het Nederlands. Variatie in taal is een teken van de vitaliteit van die taal, meent de Utrechtse lexicografe Nicoline Van der Sijs. In onderstaande tekst duikt haar naam voortdurend op. Zij is de auteur of redacteur van de meeste hier besproken boeken, en is in het algemeen een drijvende kracht in de huidige neerlandistiek, en het openen van die discipline voor het grote publiek.
In wat volgt, focussen we op de geschiedenis van het Nederlands, in het volgende deel hebben we het over andere variëteiten van het Nederlands, de dialecten en de ethnische variëteiten.
Taal als mensenwerk
De ultieme erkenning van het variëteitenparadigma is dat je de standaardtaal als een historische, door mensen geknede variant bestudeert, en ze niet meer beschouwt als de natuurlijke evolutie, of eindpunt, van een taal. Dat is precies wat Nicoline Van der Sijs doet in Taal als mensenwerk: het ontstaan van het ABN. Deze massieve studie verscheen al in 2004, maar kreeg in Vlaanderen te weinig aandacht. Misschien komt dat omdat de auteur één van de mythes van de Vlaamse beweging en de Grootnederlandse gedachte onderuit haalt. Die luidde dat Zuid-Nederlanders, na 1585 gevlucht voor de Spaanse, katholieke bezetter, grote invloed hadden op de vorming van het Standaardnederlands. Deze overtuiging werd en wordt nog steeds gebruikt als argument voor de aanvaarding van de Noord-Nederlandse standaardtaal in Vlaanderen. Maar de Belgen hebben helemaal niet zoveel bijgedragen aan de standaardisering van het Nederlands. Dat is al langer geweten in de wetenschappelijke literatuur, maar Van der Sijs controleert het nog eens opnieuw. De standaardvormen blijken vooral uit de Hollandse dialecten te stammen, of er werden nieuwe bepalingen opgesteld terwijl men die evengoed uit de Vlaamse dialecten hadden kunnen halen, bv. voor de geslachten van woorden. Daarnaast was er grote invloed van het Duits, in woordontleningen en in spraakkunst. De 'taalbouwers' van het ABN -- Van der Sijs keek hun origine, plaats van scholing en professie, en taalopvattingen na -- zijn in hoofdzaak Noord-Nederlanders, en de Zuid-Nederlanders onder hen zworen helemaal niet zo sterk bij hun moedertaal/dialect. Ze conformeerden zich aan het Hollandse taalgebruik en keken op naar het Duits.
Verwant aan de Vlaamse taalmythe, omdat men ook hier, en opnieuw verkeerdelijk, beweerde dat Zuid-Nederlanders een grote rol speelden, is de zogezegde immense invloed van de Statenvertaling van de Bijbel (1637) op het ABN. Van der Sijs nuanceert: de Statenbijbel speelde een belangrijke rol als promotor van nieuwe vormen die al in oudere bijbelvertalingen voorkwamen. De Statenvertaling moet niet als een bron van het ABN beschouwd worden, maar als één van de media die het succes van het ABN mogelijk gemaakt hebben. (Zie ook haar Leeg en ijdel.)
Van der Sijs kan deze mythes relativeren omdat ze diepgaand historiografisch onderzoek verricht naar de bronnen van het Standaardnederlands. In haar geschiedenis krijgen we tientallen portretten van humanisten, drukkers, wetenschappers en literatoren uit de 16e en 17e eeuw die voorstellen deden tot standaardisering en purisme (in het personenregisters noemt de auteur deze taalbouwers 'dramatis personae'!). Van Simon Stevin bv. is bekend dat hij veel nieuwe woorden heeft gemaakt voor wetenschappelijke begrippen. Van der Sijs nuanceert opnieuw: Stevin nam meestal een al bestaand neologisme over. De auteur benadrukt wel dat "het veel verdienstelijker, en moeilijker, is om een woord algemeen ingang te doen vinden dan om een woord te verzinnen. Dat laatste kan iedereen; maar hoe krijg je andere zo ver het te gaan gebruiken? Dat lukte Stevin door zijn enorme wetenschappelijke gezag". Van der Sijs maakt dit belangrijke onderscheid voortdurend. Reputatie speelt daarbij een doorslaggevende rol, bv. in de eeuwenlange rhetorische invloed van schrijvers als Hooft en Vondel. Van der Sijs wijdt aparte hoofdstukken aan enkele cruciale disciplines die de standaardtaal verspreidden: de bijbelvertalingen, de wetenschap, de woordenboeken en de literatuur.
Het 'mensenwerk' uit de titel van dit boek kent dus een grote individuele betekenis: individuen ('taalbouwers') kunnen een taal veranderen. Anderzijds is de standaardisering van een taal natuurlijk een sociaal en politiek proces dat gestimuleerd werd door de bloei van de Republiek der Verenigde Nederlanden, en daarin hadden de Hollandse steden het overwicht, zodat hun dialecten zwaarder doorwogen. Overigens kende de standaardiserings ook een zekere natuurlijke evolutie, in de overgenomen dialectvormen, maar ook in de ontwikkeling, zonder directe sturing van taalbouwers, van een bovenregionale taal sinds de 13e eeuw. En daarvoor was er al sprake van een homogeniserende tendens door de invloed van het Frankisch. Van der Sijs concludeert dat een of andere vorm en idee van een "beschaafde" taal altijd al deel was van het Nederlands.
Meer dan op de 'taalbouwers' ligt de nadruk in dit boek evenwel op wat er dan veranderd werd. Per deelgebied van de taal -- uitspraak, spelling, woordenschat en grammatica -- overloopt de auteur chronologisch de veranderingen in de 16e en 17e eeuw. In de uitspraak bv. bevorderden de taalbouwers de labiodentale 'w' (zodat de lippen minder opvallend bewogen) en de heldere lange 'aa' uit Zuid-Holland, ten nadele van het Vlaamse 'ao' en het Brabants 'ai', en maakten ze een duidelijke onderscheid tussen 'er' ('sterk' en niet 'stark') en 'ar' ('dwars' en niet 'dwers'). In de grammatica werd volop gesleuteld aan het woordgeslacht en de naamvallen, de voornaamwoorden (bv. promotie van het uit het Duits ontleende 'zich') en natuurlijk de vervoeging van werkwoorden. De auteur schetst ook nog kort hoe het ABN evolueerde na de 17e eeuw, met bijzondere aandacht voor de verschillen tussen Nederland en België.
Taalstandaardisering, met bewuste interventies van 'taalbouwers', is een onvermijdelijke stap wanneer een samenleving complexer wordt, maar Van der Sijs bekritiseert wel de algemene strekking van dat proces in het Nederlands. Men heeft volgens haar te weinig rekening gehouden met gemeenschappelijke, bovenregionale elementen in de taal van het volk, en teveel kunstmatige vormen geïntroduceerd, zodat er nu al eeuwen geworsteld wordt met de regels van de werkwoordspelling (zeg maar de dt-fouten) of het gebruik van als of dan in de vergrotende trap. Misschien zullen die moeilijke details van de Nederlandse spraakkunst ooit vereenvoudigd worden onder druk van de spreektaal en de democratisering van het Standaardnederlands. De grote lijnen van het ABN echter staan niet onder druk. Het Nederlandse taalgebied is nu homogener dan vroeger, en kent meer Standaardtaalsprekers dan ooit tevoren. Van der Sijs vertrouwt er op dat het Standaardnederlands een rooskleurige toekomst wacht en niet bedreigd zal worden door de andere varianten, fenomenen als het Poldernederlands of de Vlaamse tussentaal, of het Engels.
De geschiedenis van het Nederlands in een notendop
Van der Sijs schreef recent ook een algemene geschiedenis van het Nederlands, dus niet enkel van het ABN, in de reeks "in een notedop" van Bert Bakker. In een rotvaart overloopt ze de verschillende periodes van de Nederlandse taal, van de prehistorie en het Oudnederlands, over de vorming van de standaardtaal, tot de democratisering en informalisering van het ABN in de 20e eeuw. In die latere periodes merk je natuurlijk de invloed van het hoofdwerk dat ik hierboven besprak. De auteur verklaart de 'onregelmatigheden' en 'verschillen' in ons huidige Nederlands historisch. In het Middelnederlands vielen onbeklemtoonde klinkers aan het einde van een woord weg ('riddere' werd 'ridder'), maar bij sommige woorden gebeurde dat niet omwille van een grammaticale functie (bv. 'liefde', met achtervoegsel -de) of om de betekenis te onderscheiden (bv. 'aarde', opdat het niet samenviel met aard). In het West-Vlaams bleef die doffe -e overigens bewaard, zie 'deure', 'tonge' en 'zeune'. Van der Sijs legt de principes en functies achter taalverandering voorbeeldig uit en trekt er, zoals steeds, haar kritische conclusies uit voor onze in het algemeen behoudende houding tegenover verandering van onze taal.
Als lexicografe besteedt Van der Sijs veel aandacht aan de geschiedenis van woorden, en bijzonder voor dit overzicht benadrukt ze hoe de woordvorming door de eeuwen heen verandert. Verschillende principes van samenstelling en afleiding worden op verschillende tijdstippen aktief, en blijven verder bestaan of sterven af. Middelnederlandse woorden gevormd met in- en uit- ('incant', 'utedijc') werden bv. tijdens de renaissance vervangen door samenstellingen met binnen- en buiten- ('binnenkant', 'buitenkant'). Bij werkwoordafleidingen zijn de eerste twee voorvoegsels wel bewaard gebleven, bv. 'inkomsten' en 'uitgang'. In de renaissance begon men bv. ook werkwoorden te gevormd door een zelfstandig naamwoord te combineren met een bijwoord, bv. 'omarmen' en 'overbruggen', een procédé dat nog altijd aktief is. Oudere dusdanig gevormde werkwoorden zijn onscheidbaar, maar recentere wel, denk maar aan 'inblikken' of 'inburgeren'. Onze huidige woordenschat vertoont dus een rijke geschiedenis van woordvorming. Een recente opvallende tendens, typisch voor onze gehaaste tijd, is woordvorming die uit is op inkorting van de taal. Letterwoorden, samentrekkingen en afkorting zorgen voor een heel eigen nieuwe woordenschat, bv. 'tv', 'horeca', 'mayo', 'depri'. 'Afko's' op -o en -i zijn behoorlijk productief.
Zoals steeds bij Van der Sijs is dit boekje toegankelijk geschreven en bulkt het van de originele inzichten. Maar het werkje leest niet lekker. Het stramien is te strak en eentonig. Bovendien is de tekst doorlopend geschreven en dat levert een tekstbeeld op dat echt niet werkt voor een taalkundige geschiedenis. Om de vele en gedetailleerde taalkundige informatie te kunnen verwerken heeft de gemiddelde lezer nood aan een gevarieerdere tekstopmaak.
Beide hierboven besproken werken van Nicoline Van der Sijs zijn originele aanvullingen van het ondertussen behoorlijk lange rijtje geschiedenissen van het Nederlands. Nog zo'n aanvulling, eerder voor zijn degelijkheid dan voor zijn originaliteit, biedt het handboek Het Nederlands vroeger en nu van Guy Janssens en Ann Marynissen.
Het Nederlands vroeger en nu
Dit handboek van Guy Janssens en Ann Marynissen is gericht op extramurale studenten (de toch ettelijke duizenden studenten Nederlands in het buitenland), en bevat dus meer historische en verklarende gegevens dan andere overzichten, maar is eigenlijk, of net daarom, een toegankelijke en levendige geschiedenis van het Nederlands voor elke geïnteresseerde. Het is in de eerste plaats een externe of sociale geschiedenis van het Nederlands, met veel aandacht voor natievorming, literatuur, taalactivisten, beregeling, etc. De interne geschiedenis, hoe de klanken, woorden en spraakkunst van het Nederlands evolueerden, komt bondig, soms te summier, aan bod. Aan het eind van elk hoofdstuk komen er uitstekende verwijzingen naar de meer specialistische literatuur. Dit handboek kan naast het voor het grote publiek bestemde Het verhaal van een taal van De Vries, Willemyns en Burger staan, maar biedt iets meer detail.
Ook dit boek is doordrongen van de idee dat het Nederlands een verzameling van variëteiten is. De twee laatste hoofdstukken, over dialecten, regiolecten, de groeiende verschillen tussen Vlaanderen en Nederland, groepstalen, het Nederlands 'buitengaats', etc. zijn er volledig aan gewijd. Ondermeer de geladen discussie over de Vlaamse tussentaal en het Poldernederlands worden er helder en genuanceerd uiteengezet, al schrikken de auteurs wel terug van de eventuele gevolgen die een politieke vertaling van de erkenning van een Zuid-Nederlandse standaardtaal zou kunnen inhouden. [Chris Bulcaen]
Dr. M.J.I. Bos
Handboek over het ontstaan en de ontwikkeling van het Nederlands voor extramurale studenten en docenten Nederlands, zowel in Nederland en Vlaanderen als in andere landen. De tekst is gebaseerd op aanwezige vakliteratuur en eigen onderzoek. Het biedt een gestructureerd en verklarend overzicht van hoofdlijnen, aangevuld met vakliteratuur over de stand van zaken nu. De chronologische opzet geeft in zeven hoofdstukken een duidelijk beeld van herkomst en eigenaardigheden van het Nederlands van nu, in Nederland, in Vlaanderen en elders in de wereld. Dit handboek historische taalkunde onderscheidt zich van voorgangers doordat de ontwikkelingen geplaatst worden in een brede historisch-maatschappelijke context. De kaartjes verhogen de bruikbaarheid van dit helder geschreven overzicht. De auteur is hoogleraar historische taalkunde Nederlands aan de universiteiten van Luik en Praag. Royale paperback; kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.