Hildeke
Lieve Joris
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Meulenhoff, 2003 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : JORI |
Paul Verbraeken
te/ep/24 s
Over Congolezen die slachtofferrol koesteren
De "Dans van de luipaard" waart hier duidelijk nog overal rond ook al wil Joris zich na bijna vijf hectische jaren in en rond Afrika, op andere thema's gaan concentreren.
"Eigenlijk wilde ik al heel lang terug naar Congo. En toen begon kort na het verschijnen van mijn laatste boek Mali Blues (september 1996, red) de opmars van de rebellen tegen Mobutu. Ik wou natuurlijk vertrekken, maar dan rees de vraag: waarheen? Voor mij kwam het er op aan een juiste keuze te maken. Je mag niet vergeten dat ik altijd met een eigen budget reis. En plots was duidelijk dat Kabila Kinshasa zou bereiken en er nieuwe tijden zouden aanbreken. Dus nam ik het vliegtuig. Ik zou niet als journalist gaan, niet als oorlogstoerist. Neen, ik wilde dit verhaal eerst in mij dragen. Uiteindelijk ben ik tussen de overwinning van Kabila in mei 1997 en het voltooien van dit manuscript in februari 2001, twee jaar en zeven maanden in Congo geweest. Elf maanden daarvan heb ik doorgebracht met het schrijven in Kisangani."
Gazet van Antwerpen: In je boek laat je de lezer in het ongewisse of je na de aanval op Kinshasa in augustus 1998 al of niet ontsnapte. Bovendien is de geschiedenis niet die zomer gestopt. De ellende begon toen nog maar. Waarom die timing?
Lieve Joris: Ik heb de gebeurtenissen gewoon afgewacht en ben in september 1998 naar Europa teruggekeerd. Maar ik wou toch beter begrijpen wat die 'wind van het oosten' nu betekende. Na de opstand tegen Kabila ben ik nog gaan rondreizen in Rwanda, Burundi en Oeganda. Die reis aan de oostgrens heeft me geholpen dit boek te schrijven, maar over de reis zelf ga ik wellicht nooit schrijven. Zesentwintig schriftjes staan hier, maar het was me snel duidelijk dat het verhaal zelf bij schriftje vijftien zou ophouden. Dat eerste gedeelte vormde duidelijk één geheel.
Maar dat je dan uitgerekend naar Kisangani trekt om te schrijven. Een stad bezet door twee rivaliserende en soms vechtende legers!
Ik zocht een locatie om te schrijven. In Terug naar Congo had ik in Kisangani reeds de wijk 'Petit Paris', achter de textielfabriek Sotexki, beschreven. Na 1997 groeide met de directeur, een zeer bekwame Congolees, een vertrouwensband. Dankzij hem kon ik een woning huren die in 1993 door een Belgische familie volledig intact was achtergelaten. Ik kon de hele dag naar de stroom kijken en zag daar voortdurend een film van het oude Congo: de prauwen, de vrouwen die maniok stampen, de mensen die liedjes zingen. Daar moest ik zijn. De ontwikkelingen waren nog lang niet afgelopen. De Congolese marmite stond op het vuur en bleef maar doorkoken. Ik wilde niet in Amsterdam zitten en een landschap vastleggen en dat nog continu in beweging was.
"Ik heb overal gereisd. Ik was in ondemocratische landen als Roemenië, Syrië, Irak. Nooit werd ik aangehouden, behalve in Congo, een land dat ik in mijn hart draag en waarmee ik me als met geen ander verbonden voel. De boosheid welt in me op. Slachtpartijen op Hutu-vluchtelingen, arbitraire arrestaties, militaire showprocessen......".
Maar rustig kon het toch moeilijk zijn. De Rwandezen en Oegandezen vochten daar twee keer hun onderlinge oorlog uit.
Enkele jaren geleden waren hier in Amsterdam krakersrellen. Thuis dachten ze dat de stad in brand stond en ik wist van niets. Ik zat ginds op zeven kilometer van het centrum. Ik organiseerde soms etentjes voor 15, 20 man. Men vergeet het soms maar ook in oorlog is er leven. Aan de binnenkant is er leven.
Wel zijn er voortdurend de geruchten. Toevallig was ik tijdens de twee korte oorlogen tussen de Rwandezen en de Oegandezen niet in de stad. De eerste keer was kort voor mijn aankomst, de tweede keer was ik op reis. Men vertelde me dat de stad zonder water of elektriciteit zat. Een kindje dat in die weken moest geboren worden, was ongetwijfeld al dood. Toen ik dan toch voorzichtig terugkeerde bleken elektriciteit en water al grotendeels hersteld en de baby was kerngezond.
Hoe ziet u nu de toekomst van dit land? Uw boek sluit af in augustus 1998 maar het is intussen nog een grotere puinhoop geworden.
Dat is een vraag die ik doorgaans zelf aan de specialisten stel. Ik volg nu op mijn manier de evolutie via de mensen uit mijn boek. Over de grote internationale lijnen heb ik niet zo'n interessante mening, vind ik zelf. Als de meeste mensen pessimistisch zijn over Congo, dan ben ik dat misschien op kortere termijn maar niet op lange termijn. Misschien is dat ook omdat je met de jaren minder ongeduldig wordt. Dit land is nog aan het bekomen van de schok van het kolonialisme. Dit is een land dat op het eind van het kolonialisme een goede infrastructuur had, maar de Belgen waren zeer paternalistisch. Congo was niet uitgerust voor de onafhankelijkheid. Na de Koude Oorlog werd het aan zijn lot overgelaten en zijn de sluimerende tribale tegenstellingen in ons gezicht geëxplodeerd.
De Congolezen zitten in een zwart gat en steken hun hand omhoog. Daarom vind ik dat er ook een hand moet zijn om hen uit dit gat te trekken. Als iemand in de put zit, moet je helpen. Maar ze zijn té gewend geholpen te worden. Ondanks al hun drukdoenerij zijn ze eigenlijk erg onzeker. Ze hebben niets maar bluffen dat ze rijk zijn. Ach dit land is zo rijk dat het gewoon niet met rust kan worden gelaten.
Het hangt ervan af hoe je alles bekijkt. Als je in Gbadolite bent, kan je kijken naar de villa's die kapot gaan. Maar je kan ook kijken naar het prachtige sepia-landschap van hutten. Dat is veel mooier. Dat is zoals ze leefden en gewend waren te leven. De schok van de kolonisatie en de onafhankelijkheid hebben ze nog niet verwerkt.
Aan de andere kant willen de Congolezen zeker geen verdeling. Ze zijn zeer nationalistisch maar op een passieve manier. De koloniale grenzen zijn hun grenzen. Zij zullen er moeten voor vechten. De angst van sommige Congolezen maakt het de bezetters in zekere zin ook gemakkelijk. In Goma en Bukavu zijn de mensen veel combattiever. Daar voel je de spanning. Congo zit zo in het slop dat wij dit land moeten helpen maar tegelijk moeten ze ermee ophouden te denken dat iemand anders alles zal doen voor hen. Ze moeten worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid. De Congolezen zouden hun slachtofferrol niet zo moeten koesteren.
Is het nu beter sinds Joseph Kabila is aangetreden?
Die staat niet op zichzelf. Hij is wat anderen hem toelaten te zijn. Hij kan alvast goed luisteren. Hij is misschien een goede overgangsfiguur. Die heb je ook elders in Afrika. Kijk maar naar de president van Mali die terug zal treden. Of de Angolese president Dos Santos die heeft aangekondigd zich niet meer verkiesbaar te stellen. Ik heb dus opnieuw geen direct antwoord. Zo'n man is op zich niet zo belangrijk. Het is de hele context waarin hij moet regeren. Congo kampt met enorme moeilijkheden maar het gaat niet om Congo alleen. Zoveel landen in de omgeving zijn bij het conflict betrokken. Heel vaak gaat het bij die leiders absoluut niet om morele principes of om de zorg om een volk uit het slop te halen. Het gaat veel meer om de buit.
Mobutu, de luipaard, waart in je boek nog overal rond. De titel verwijst ernaar?
Mobutu heeft dertig jaar door de hoofden van zijn volk gedanst. Dat is niet zomaar voorbij na een omwenteling. Een pater zei me: er is niets zo erg als de levende doden. Mobutu blijft in hun hoofden zolang het vacuüm nog niet is ingevuld. Ook hier geldt de wet van de traagheid. Soms zag ik dat zelf niet meer en moesten anderen er me op wijzen. Een Pakistaanse VN-waarnemer zei me eens: "Ik heb zo erg te doen met de Congolezen maar het lijkt soms wel dat je ze zelfs dat moet bijbrengen".
Wat wordt uw volgende boek? In je schriftjes zit ongetwijfeld nog genoeg stof.
God! Daar kan ik echt nog niet aan denken. Ik heb nog wel een lijntje dat ik sinds 1998 volg. Meer wil ik daar niet over zeggen. Voorlopig denk ik niet aan een volgend boek. Nu moet ik echt even afstand nemen. Sinds februari ben ik eigenlijk een intensieve cursus Europese actualiteit aan het volgen. Ik wil hier zijn en begrijpen wat zich intussen hier heeft afgespeeld.
Lieve Joris
Congo laat schrijfster maar niet los
Vijftien jaar na haar 'Terug naar Congo' trok de Vlaamse schrijfster Lieve Joris opnieuw meer dan twee jaar rond in Congo: van het aantreden van Kabila tot het begin van de oorlog tegen hem. De 'Dans van de luipaard' werd een uniek relaas waarin Joris met warme liefde voor dit immense land haarscherp het wanhopige, moedige leven van de gewone Congolezen tekent.
De geboren vertelster die Joris is, is hier helemaal op haar best. In Congo, het land van de vertellers. Voor dit schitterende relaas van liefst 443 pagina's waagde ze zich dan ook, soms roekeloos, op absoluut onveilig terrein om door de ogen van de Congolezen te zien hoe zij hun omwentelingen beleefden.
In de schijnbaar helblauwe hemel van de bevrijding in mei 1997 rommelde het in de verte al meteen. Tenminste voor wie het wou horen. Striemend registreert Joris hoe van meetaf de Congolezen de breedsprakerigheid van Kabila doorprikken. Terwijl vele westerse journalisten veelal slechts het Afrikaans-enthousiaste welkom zagen van de Kinois voor hun 'bevrijders' noteert Lieve Joris hoe alles van meetaf de kiem van nieuwe drama's draagt. Nieuwe potentaten nemen direct de oerslechte gewoonten van hun rotcorrupte, mobutistische voorgangers over. Die nieuwe blaaskaken leggen zonder enige schroom en in volle wetteloosheid beslag op villa's en installeren er zich met heel hun clan. Bovenal noteert Joris hoe de Kinois zich vol haat afzetten tegen de vaak gewelddadige Rwandese Tutsi-militairen, de echte machthebbers.
Rondreis
Lieve Joris trekt daarop naar het hol van de verjaagde dictator in Gbadolite en beschrijft de soms hilarische plunderingen die deze megalomane paleisstad in volle savanne na de val van Mobutu in een oogwenk hebben afgetakeld. Diezelfde zelfvernietigende plunderingsdrift schildert ze even later in het prachtige relaas van haar tocht naar het broussestadje Boende. In dezelfde provincie vaart ze opnieuw de Congostroom op, nu op zoek naar Rwandese vluchtelingen.
Ontmoedigend is de algemene inertie en protserigheid. Joris schildert die kwade trekjes met een warm koloriet maar duidt tevens meedogenloos aan hoe dit het land verder ten gronde richt. Dat valt het sterkst op in het relaas van haar trip naar het noord-Katangese Manono, het geboortegebied van Kabila. Het gewezen Belgische mijnstadje heeft vandaag niets meer maar de nieuwe machthebbers begroeten elkaar wel met ronkende directeurstitels waar niets tegenover staat.
Libretto
In Lubumbashi volgt Joris als enige blanke het geruchtmakende proces tegen drie 'dissidenten'. Alweer een prachtig maar tragisch verhaal waar nu het libretto van de nakende burgeroorlog helemaal doorheen klinkt: afkeer tegen de Rwandese bezetters, totale schending van mensenrechten, spionitis, bombarie, ellende maar ook tal van ernstige Congolezen die beseffen dat ze verder afglijden. Het snoer van aparte verhalen is dan ook de aanloop naar het slotboeket: de oorlog die weer in alle hevigheid losbarst. De 'Dans van de luipaard' is een verhaal van liefde voor een hopeloze leerling.
Anna Luyten
te/ep/20 s
1
Waarom dwaalt u over de wereld in plaats van voor uw man en kinderen te zorgen?
De vraag viel tussen de plooien in een stoffig theatergebouw in Lubumbashi. Op het podium verschenen gevangen kindsoldaten voor een militair gerechtshof.
Het was een schijnproces.
,,Ik keek naar de kadogo's, de 'kinderen van Kabila' die voor me zaten. Ze hingen in hun stoelen. Rookten stiekem. Kleine boefjes. Schavuiten. Heel onschuldig begonnen maar intussen zoveel op hun geweten.
Ik ken de mechanismen. Ik weet alles over ontworteling, veelbelovend zijn en er toch niks van terechtbrengen.
Ik keek naar de besmeurde laarzen, naar de bezwete sokken van die jochies. Ik zag opeens mijn broer Fonny terug en hoe die vroeger thuiskwam van een nachtje stappen.
Ik hoorde religieuze muziek. Weemoedige muziek. Ik zat tegen het zonlicht in. Opeens stroomden de tranen over mijn gezicht. Ik moest denken aan Zaal Tijl. Zaal Tijl was ook zo'n theaterzaal die voor alles en nog wat werd gebruikt. Vendelzwaaien. Schooltheater. Prijsuitreikingen. Zaal Tijl, dat was: stof van jaren dat is vast blijven zitten.
Plots lag Neerpelt in Afrika.''
,,Ik moest terug naar Congo om in het reine te komen met mezelf. Deze reis was een voortzetting van een zelfonderzoek dat ik lang geleden begon. Ik, een vrouw van een postkoloniale generatie, wil te weten komen of een echte ontmoeting met de ander wel kan. Ondanks het feit dat ik in een andere cultuur ben opgegroeid. Vanaf mijn negentiende heb ik me aan andere samenlevingen blootgesteld. Ik kijk het liefst naar mezelf vanuit de verte.
Mijn voorvaders waren me voorgegaan. Dat verbond me met Congo, want zelfs schaamte verbindt je met een land. Zoals de Congolezen ons Belgen kunnen haten, zo kennen ze ons ook beter. Ik wil op een dag naast een Congolees kunnen zitten, ik wil dat wij elkaar kunnen spreken over de waarden die ons bij elkaar brengen in plaats van over de waarden die ons scheiden. Ik ben op zoek naar mensen tegen wie ik kan zeggen: okee, na alles wat wij hebben gedaan en na alles wat jullie hebben aangericht, waar gaan we nu met zijn allen naartoe?
Ik had over Congo en de Congolezen al een boek geschreven. Ik zou het anders niet hebben aangedurfd om op dat pijnlijke moment in 1997 in hun geschiedenis binnen te tuimelen. Ik ben geen oorlogscorrespondent. Je krijgt toch iets voyeuristisch als je landen in momenten van diepe crisis bezoekt. Het Mobutu-regime was ten einde en een nieuw regime trad aan. Congo was die eerste maanden lelijk. Het was een geruststelling dat ik deze mensen al op een ander en beter moment in hun leven had meegemaakt. Daardoor kon ik waarheid en leugen uit elkaar houden. Iedereen probeert zichzelf in die situatie opnieuw uit te vinden. Als je nu door Congo trekt, vind je geen enkele Congolees die ooit aan de kant van Mobutu heeft gestaan.
De mensen hadden er zo'n akelige trekken gekregen. Grijs van ellende werd iedereen ervan. 'Ze eren hun doden niet eens,' riep een Malinese VN-man me toe. Die dag was de nachtwaker van zijn chef overleden, aan wie deze erg was gehecht. De familieleden hadden zijn dood aangegrepen als een manier om snel aan geld te komen. Toen ik in Kisangani zat te schrijven, kwamen hulpverleners soms uitpuffen in mijn huis. De wanhoop nabij. Dertig jaar Mobutisme zijn niet in één keer uit te wissen. Door de jaren heen hebben burgers verschrikkelijke gewoontes ontwikkeld om te overleven. Er was altijd wel weer een nieuwe soort taks die men buitenlanders wilde laten betalen.
Ik was veranderd na mijn eerste boek. Maar de Congolezen blijven vastzitten aan vroeger. Als Kabila wordt vermoord, denken ze onmiddellijk aan de dood van Lumumba. Het verleden overvalt hen telkens opnieuw, ze kunnen er zich niet van loshaken. Ik heb in de loop der jaren het privilege gehad om zonder schokken tot andere inzichten te komen. Ik kan op dit moment zonder al te veel complexen zeggen: wij hebben de Congolezen vreselijke dingen aangedaan, maar kijk eens wat zij elkaar aandoen. Ik wil best op mijn verantwoordelijkheid en die van mijn voorvaderen gewezen worden, maar ik wil niet de enige zijn. Het is zoals V.S. Naipaul zegt: 'Het is gevaarlijk om de Afrikaan eeuwig als slachtoffer te blijven beschouwen.' Ik heb het de Congolezen ook vaak verweten: 'Jullie zijn zo kolonisabel'.
Die houding van eeuwig hulpbehoevenden, van volk met een bedelende hand, daar moeten ze vanaf. De Congolezen zijn er ook niet eerlijk in. Als onze eerste minister eraan komt, zeggen ze: 'Les Belges sont nos oncles.' Dat is een gelegenheidsargument. Op andere momenten roepen ze: ,,Zie eens wat Leopold II ons heeft aangedaan! Hoe durven die Belgen hier na veertig jaar onafhankelijkheid nog aan te komen!'' Als je een volk gekoloniseerd hebt, is er geen juist moment voor de onafhankelijkheid. Koloniseren betekent dat je paternalistisch bent en ervoor zorgt dat de mensen niet op eigen benen kunnen staan. Ik speel niet de rol van kolonisator die van plan is om de gekoloniseerde eronder te houden. Ik neem de vertolking van nos oncles niet op mij.
,,Mama Lieve, noemden ze me soms. Of Madame. Dat 'Madame' krijg je er niet uit. Ik noemde de nachtwaker ook papa Philippe. Ik heb elf maanden in bijna koloniale omstandigheden in Kisangani zitten schrijven. Ik keek uit over een zijarm van de Congostroom. Ik vroeg Lily, de vrouw die voor me kookte, om fruit voor me te zoeken. Zonder appeltjes begin ik niet te schrijven. Dat is een gewoonte van jaren. Kleine rode appeltjes. Marek, mijn vriend, noemt dat vieze appeltjes. In Afrika hebben ze geen vieze appeltjes. Lily kocht waterige vruchten voor me die ze daar rode avocado's noemen.
Ik keek naar buiten door de grote kapotgeschoten ruit en zag het oude Congo aan me voorbijtrekken. Vrouwen in grote prauwen die het binnenland invoeren. Ik zag hoe ze maniok stampten. Vuurtjes kringelden omhoog. De mensen leefden zoals ze altijd geleefd hadden.
Als ze 's ochtends voorbijvoeren, zagen ze een blanke die op en neer sprong op het terras. Ik deed iedere ochtend mijn turnoefeningen terwijl ik naar The Voice of America luisterde. Men noemde de wijk waar ik woonde Petit Paris ''.
2
,,Zoveel van mij heeft met Fonny te maken. Ik was een beetje verliefd op hem, zoals een zusje dat vaak is op haar kleine broer. Ik ging soms aan zijn kleren ruiken. Zweet en avontuur. Hij was een mooie jongen. Groot, met groene ogen. Zo'n jongen die het allemaal wel voor mekaar krijgt. Op de kostschool deed hij mijn prestige stijgen. Zijn turbulent en gevaarlijk leven is zo intens verweven met wie ik uiteindelijk geworden ben. Hij was drie jaar ouder dan ik. Terwijl ik nog braaf op kostschool zat in Peer, was hij al helemaal vrijgevochten. Toen ik op mijn eenentwintigste terugkwam van mijn eerste reis naar Amerika, heb ik hem aangekeken en gedacht: God, eigenlijk ben ik vanwege hem op reis gegaan. Hij was diegene die al van jongsaf naar Paradiso ging. Hij reisde naar Turkije. Hij was de wildebras die ik wilde worden. Hij schilderde, hij maakte muziek, hij was in mijn ogen geniaal, maar hij maakte nooit iets af.
Eén druppel warm water doorbreekt de kou, zei bomma altijd. Bomma heeft me behoed voor de ontreddering. Ze heeft me volharding bijgebracht. Ik heb dikwijls aan haar woorden moeten denken toen ik in Afrika was.
Als mensen me vragen: ben je niet teleurgesteld in Congo? Zal het ooit nog beter worden? moet ik aan Zizi denken. Zizi is een man van eenenzestig. Hij was mijn morele baken in dat getormenteerde Congo, een land dat nogal wat vraagt van een individu. Ik had hem tijdens mijn vorige reis al ontmoet. Hij was niet veranderd. Voor mij is het niet moeilijk om moreel rechtop te blijven. Voor Zizi, voor mensen die geknakt zijn door een regime, door de politiek, door de macht, is dat een karwei. Je ziet er mensen die geen zelfrespect meer hebben, die zo beproefd zijn dat ze geen uitweg meer weten.
Maar er zijn er ook die overeind blijven. Die mensen geven mij het gevoel dat het land er ooit bovenop zal komen. Een druppel warm water doorbreekt de kou.
Leef maar eens met de vunzigheid van macht. Ik ben nog altijd niet bekomen van mijn verbazing over de kleinzieligheid waartoe macht kan leiden. Hoe mensen de frustratie van een volk kunnen prikkelen om hen aan te zetten tot onderlinge haat. Ik heb de schrijnende waanzin gezien.
Politiek was soms niet meer dan de waan van de dag. De tijdelijke waan en de dingen die beklijven, wil ik uit elkaar blijven houden. Ik heb de politieke toestand willen schetsen door te beschrijven hoe die in het leven van gewone mensen binnensijpelt. Dat lag niet voor de hand. Maar ik kon in dit boek ook niet aan de snel veranderende politieke situatie voorbijgaan. Daarom heb ik er soms televisiejournaals ingelast. Een technisch trucje. Hoewel. Ik heb er veel televisie gekeken. Ik bestudeerde de videoclips om de nieuwste danspasjes te leren.
Als ze op de dansvloer plots beginnen roepen: Hééli, Hélicoptèèèèèèèrrrr!
Dan moet je wel weten dat je je wijsvinger in brede cirkelbewegingen boven je hoofd moet brengen. Wie naar Congo wil, moet leren dansen.''
3
,,De manier waarop jij over zwarten praat, het lijkt wel alsof je niet zou aarzelen om intiem contact met hen te hebben,' zei een blanke me in Congo. De bars in Kinshasa zitten vol met blanke mannen als hij, op zoek naar een zwarte vrouw om mee naar bed te gaan. Ik heb in Congo ook de leden van de Lost White Tribes, zoals een Italiaanse journalist ze noemde, de Verloren Blanke Stammen, aangetroffen. Ze zijn dubbel ontheemd. Ze hebben hun leven lang in Afrika gewerkt, waar ze zich verschansten in hun van de zwarte cultuur afgeschermde, kleine, onnatuurlijke blanke wereldje. Zulke mensen kennen mij niet. Ze kunnen niet begrijpen dat ik in Congo arriveer met in mijn bagage het enthousiasme voor de onafhankelijkheid en de walging voor de regimes die er aan de macht kwamen. Ze kunnen mij niet duiden. Ze kunnen me zelfs als vrouw niet duiden. Ze hebben de ontwikkelingen in Europa niet meegemaakt. Ze begrijpen niet dat een vrouw niet vastgeketend hoeft te zitten aan een man.
Ik heb ook zoveel bewogen de afgelopen jaren. Alsmaar op reis. Onrustig voortgedreven. Voortdurend bezorgd: kan ik mijn notities redden? Red ik het financieel? Ik ben gewoon op reis gegaan met het buideltje geld van mijn vorige boek.
Er zijn tijden en landen en periodes in je leven waarin je de rust hebt om verliefd te worden. Die had ik in Congo niet. Het was de afgelopen vier jaar heel aangenaam om af en toe thuis te komen. In Amsterdam. Bij Marek. Niets is beter dan te reizen met de wetenschap dat er thuis iemand op me zit te wachten.
In Congo hebben heel wat mensen me bescherming en affectie geboden. Ik moet broertjes en zusjes om me heen hebben. Ik ga ook in hun leven op. Ik ben van jongsaf gewend om mij te hechten aan mensen uit mijn omgeving. Ik ben voortdurend op zoek naar een woelig nest. Terwijl ik uit mijn oude nest ontsnapt ben. Ik ben de middelste van negen. Als je in zo'n grote familie als de mijne opgroeit en de grote wereld intrekt, heb je heel wat kansen gehad om verschillende karakters te bestuderen. Ik neem mijn hele persoon mee op reis. Ik verblijf het liefst bij gewone mensen. Tussen hen. Ik word affectief afhankelijk van mijn omgeving. Ik begin te kibbelen. Kan ik heel goed! Soms ben ik verschrikkelijk. Staat de televisie om halfzes 's ochtends keihard aan in het gezin waar ik verblijf en word ik daardoor wakker, nou dat zullen ze geweten hebben. Ik ben soms een behoorlijke terrorist. Ik probeer te overleven in omstandigheden die niet evident zijn, maar ik zet die omstandigheden wel naar mijn hand. Dat is mij toevertrouwd. Als ik ergens kom, ga ik meteen de boel rangschikken.
Maar ik wil evengoed door alles heen prikken. Op alle momenten van de dag, waar ik ook ben.
Beetje dansen, drinken, lachen - daar zijn de Congolezen overigens ook heel goed in. Want even later zit je toch weer voor de televisie en is er weer iets verschrikkelijks gebeurd.''
,,'Je moet je jongste broer bellen,''' zei de Belgische consul op een dag. Ik zat midden in dat schijnproces in Lubumbashi. Het was een unieke gebeurtenis. Ik logeerde bij de consul thuis. Ik belde Tony.
Ik hoorde hoe aan de andere kant van de lijn de hele familie bij elkaar zat.
,,Lieve, onze Fonny is gestorven,'' zei mijn broer.
Ik ben in Congo gebleven. Niemand verwachtte van mij dat ik terug naar huis zou komen. Ik moest meteen aan heeroom denken, die ook zijn broer verloor terwijl hij in Congo zat. Als je alleen zo'n dood moet verwerken, verwerk je het nooit echt. Je wil graag blijven en tegelijkertijd is je hart bij je familie thuis. Je zit temidden van de historische feiten, maar je mist een deel van je eigen familiegeschiedenis.''
,,Mijn broer is aan een overdosis overleden. Ik zeg dat schroomvallig. Drugs. Het is onschuldig begonnen, maar het werd een familietragedie. Het lijkt een banaal drama. Je zegt: och, Herman Brood springt uit het raam. Ach, Jotie 't Hooft is eraan. Heel wat families hebben ermee te maken. Het is zoals honger en armoe. Omdat het drama zo wijdverbreid is, is het er nog niet minder erg om. Aan de ene kant verscheurt het een familie, aan de andere kant houdt het haar ook samen. Verdriet dat je samen deelt, bindt.
Ik heb altijd beweerd: ik kan me niet met de problemen van Afrika bezighouden als ik de problemen thuis veronachtzaam. Soms probeerde ik Fonny te helpen. Ging ik naar het huis van mijn ouders waar hij was aangespoeld, bleef ik dagen bij hem. Ik ging zijn kleren strijken. Psychiaters bellen. Op hem inpraten: kick toch af, jongen. Centra zoeken. Het was een drama dat zo dichtbij was, maar ook zo onafwendbaar. Het was de hel van het individualisme. Mijn familie heeft zich staande gehouden. Sterke ouders.''
,,Congo is als een familie die alle reden heeft om samenhorig te zijn, maar waar iedereen elkaar in de haren vliegt. Dat ligt aan de leiders die het land heeft gehad. De mensen hebben die mentaliteit ontwikkeld in de Mobutu-tijd. Niemand riep hen tot de orde. De schade die Mobutu heeft aangericht, is enorm. Mensen konden op geen enkel systeem terugvallen, dus grepen ze naar de oude orde: de stam. Het tribalisme triomfeerde. Een mens zoekt houvast in de oudste banden die hij heeft.
In Congo is het systeem zo afgebrokkeld dat wie er ook de macht overneemt, hij niet meer zijn eigen baas is. Kijk maar naar wat er nu gebeurt. De hele buitenwereld denkt mee met de zoon van Kabila.
Ik heb soms heimwee gehad naar het Congo van 1985. Alles is er zo ingewikkeld geworden. Ik schrijf niet over de internationale verhoudingen in Afrika, dat laat ik liever over aan de specialisten. Maar de situatie leende zich wel dikwijls tot dat soort beschouwingen. Als ik in het oosten van het land kwam, was het net alsof ik Congo uit tuimelde. Congo is een beest dat door hyena's uiteen wordt gereten.
Ik ben het binnenland ingetrokken. Alleen daar zie je de werkelijke dimensie van het drama. In de hoofdstad zit je altijd met intenties, grote woorden, leugens. De kleine dorpen, de kleine huizen, bij de gewone mensen, daar ligt de werkelijkheid, open en bloot. Ik ben geen schrijver van grote politieke theorieën. Het dagelijkse leven is me dierbaarder.''
4
,,Op de vensterbank stond een koperen asbak uit Congo en een sanseveria. Iedere keer als het thuis boel was vanwege Fonny, liep ik naar de overkant. Daar woonde bomma. Zij bood beschutting. Ik bespiedde ons huis van achter het gordijn. Ik zat op veilige afstand op de ontknoping te wachten. Ik ben van jongs af een observator geweest. 'Is 't gedaan, Lieve?' riep bomma dan. 'Ga eens achterom zien.' Ik liep heen en weer van het ene huis naar het andere.
Mezelf onzichtbaar maken, dat kan ik goed. Ik heb het nodig om bij mijn personages binnen te dringen. Ik trok ook door Congo als een observator. Ik pende 29 schriftjes vol. Die notities moest ik door de oorlog zien te sleuren. Bij het begin van mijn reis is een groot deel van mijn bagage geplunderd. Dat was een drama. Op zulke momenten sla ik me voor het hoofd: Joris. Je hebt al zoveel moeten achterlaten en dan kun je niet eens voor je spullen zorgen. Ik kan mezelf veel verwijten maken.''
,,Ik kom binnen negen maanden terug, had ik haar gezegd. Op mijn negentiende ging ik voor het eerst weg. Ik had de brui gegeven aan mijn studies psychologie in Leuven. Ik haatte statistiek. Oudere man als minnaar. Ouders woest. Ik vertrok naar Amerika als au pair. 'Hier,' zei bomma. Ze lag in het ziekenhuis en tastte in haar nachtkastje. Ze stopte me een paar langwerpige, ovale, grijze snoepjes met suiker erop, toe. 'Zjibkes voor onderweg.'
Maanden later ontving ik in Amerika een brief waarin geschreven stond: 'Bomma is dood'. Ik had opeens geen reden meer om naar huis te gaan. Ik ben twee jaar in Amerika gebleven.
Ik leerde er Kamal kennen, mijn Palestijnse vriend. Met hem reisde ik voor het eerst naar Libanon. Met hem begon mijn belangstelling voor het Midden-Oosten. De Arabische wereld, Afrika. Ik zit nog midden in een ontdekkingsreis. Ik kan mijn gulzigheid niet onderdrukken. Ik heb er ook veel voor moeten laten. En natuurlijk realiseer ik me dat het op een dag voorbij kan zijn. Te veel rugpijn. Benen die niet meer mee kunnen. Daarom aarzel ik nooit lang om weer te vertrekken. Maar ik ben behoedzaam. Ik reis ontzettend traag. Altijd op weg naar het volgende nest.''
Waar zijn ze, de Chinezen die Mobutu masseerden en hem afrodisiaca gaven? De jezuïeten die hem tijdens de zondagsmis langdurig bewierookten? Ze zijn vertrokken zonder een spoor achter te laten - pagina's van een geschiedenis die niemand ooit zal schrijven. Niets was hier heilig, alles is onteerd. Priesters hadden kinderen, zusters stierven aan aids, voor de bisschop werd een huis gebouwd van een miljoen dollar.
* LIEVE JORIS, Dans van de luipaard, Meulenhoff, Amsterdam, 448 blz., 23,95 euro (966 fr.).
PV
te/ep/22 s
In de schijnbaar helblauwe hemel van de bevrijding in mei 1997 rommelde het in de verte al meteen. Tenminste voor wie het wou horen. Striemend registreert Joris hoe van meetaf de Congolezen de breedsprakerigheid van Kabila doorprikken. Terwijl vele westerse journalisten veelal slechts het Afrikaans-enthousiaste welkom zagen van de Kinois voor hun 'bevrijders', noteert Joris hoe alles van meetaf de kiem van nieuwe drama's draagt.
Joris trekt daarop naar het hol van de verjaagde dictator in Gbadolite en beschrijft de soms hilarische plunderingen die deze megalomane paleisstad in volle savanne na de val van Mobutu in een oogwenk hebben afgetakeld. Diezelfde zelfvernietigende plunderingsdrift schildert ze even later in het prachtige relaas van haar tocht naar het broussestadje Boende. In dezelfde provincie vaart ze opnieuw de Congostroom op, nu op zoek naar Rwandese vluchtelingen. De verhalen over de afslachting van deze mensen liggen nog overal lillend vers in het geheugen; het regime én Rwanda ontkennen nochtans alles.
In Lubumbashi volgt Joris als enige blanke het geruchtmakende proces tegen drie 'dissidenten'. Alweer een prachtig maar tragisch verhaal waar nu het libretto van de nakende burgeroorlog helemaal doorheen klinkt: afkeer tegen de Rwandese bezetters, totale schending van mensenrechten, spionitis, bombarie, ellende maar ook tal van ernstige Congolezen die beseffen dat ze verder afglijden. Het snoer van aparte verhalen is dan ook de aanloop naar het slotboeket: de oorlog die weer in alle hevigheid losbarst. De 'Dans van de luipaard' is een verhaal van liefde voor een hopeloze leerling.
31/12/2001
In 1985 trok Lieve Joris in de voetsporen van haar heeroom-missionaris naar Congo. Over die reis naar 'het hart van de duisternis' schreef ze in Terug naar Kongo. De onzekerheid waarin het land was terechtgekomen in de laatste jaren van het Mobutu-tijdperk, weerhielden haar ervan er al in het begin van de jaren '90 terug te keren. Toch was ze ervan overtuigd dat ze er ooit moest en zou terugkeren, want, zo schrijft ze op de openingsbladzijde van Dans van de luipaard: "Het was niet afgelopen tussen mij en Congo". De reden daarvoor klinkt heel persoonlijk: "Even voel ik het ontzag dat mijn voorvaders moeten hebben gevoeld toen zij het Congolese binnenland exploreerden. Wie zij ook waren en wat zij hier ook deden, de wetenschap dat de mijnen me voorgingen, verbindt me met Congo als met geen ander land in Afrika."
Eind september 1997 is het eindelijk zover: Lieve Joris arriveert in Brazzaville op het moment dat Kinshaha wordt overspoeld door de kadogo's, de kindsoldaten uit het leger van Laurent Kabila. Tegen alle goedbedoelde raadgevingen in van blanken en zwarten die de hoofdstad zijn ontvlucht, steekt zij in een prauw de Congostroom over, "ik ben tussen de tv-beelden doorgeglipt en in het gewone leven daarachter terechtgekomen". Vanuit Kinshaha, voor haar een soort uitvalsbasis, maar evengoed het zenuwcentrum waar de politieke temperatuur kan worden gemeten, trekt zij het binnenland in, op zoek naar de kleine drama's die onder het grote drama van de omwenteling schuilgaan: de tragiek van mensen die de moed niet willen of zullen opgeven, ondanks de steeds weer terugkerende wreedheden, plunderingen, moordpartijen, afpersingen door corrupte politici en militairen.
De overweldigende kracht van Dans van de luipaard ligt in de eerste plaats in Joris' meeslepende verteltrant. Achteloos, zo lijkt het althans, strooit Joris anekdotes in het rond die voor zichzelf spreken. Over Kabila's ministers bv., die het voor mekaar kregen de Nederlandse minister Pronk in het gezelschap van diens ambassadeur daar ter plekke, met zijn vieren tegelijk te ontvangen, maar eigenlijk geen aandacht aan hem schonken: twee van hen waren druk bezig met hun telecel (de mobiele telefoon, zo genoemd naar de firma die ze produceert), een derde deed een tukje en de vierde was "even in gedachten". Het lijkt een nietszeggend feit, maar het illustreert ten voeten uit de manier waarop het land werd 'georganiseerd' door "een gefrustreerde groep die zich omhoogwoelt en de ambitie heeft taken te vervullen waarvoor hij eigenlijk niet is uitgerust". Het boek bevat een aantal breder uitgewerkte verhalen die het verdienen klassiek te worden: de tocht over een zijarm van de Congostroom naar Boende, waar Hutu-vluchtelingen worden opgehaald; of het relaas van het proces tegen ex-vertrouwelingen van Kabila, of haar pogingen om tot in Manono, Kabila's geboortedorp, te raken en hoe zij daar -- het enige moment bijna in het boek dat je voelt dat zij ook echt bang is geweest -- manu militari werd tegengehouden. Precies door te doen wat anderen niet doen, precies door (berekende) risico's te nemen dringt Lieve Joris erg diep door in de problematiek van het land dat zij voor altijd in haar hart draagt, maar nooit zal doorgronden. [Jooris Van Hulle]
Redactie
'Sinds ik er elf jaar geleden was, wist ik dat ik terug zou gaan. Het was niet afgelopen tussen mij en Congo', schrijft de Belgische auteur/journaliste Lieve Joris in 'Dans van de luipaard'. Tien jaar nadat zij haar veelgeroemde 'Terug naar Congo', schreef, is zij terug in het door oorlog geteisterde en leeggeplunderde land. Mobutu is net gevlucht en Kabila's kindsoldaatjes wandelen op rubberlaarzen en plastic slippers Kinshasa binnen. Lieve Joris reist door het hele land, waarbij zij regelmatig in zeer gevaarlijke situaties terechtkomt, bezoekt oude vrienden, maakt nieuw vrienden, spreekt met Rwandezen, Congolezen, de Tutsi en Hutu onder hen, met expats, mensen van hulporganisaties, paters en nonnen. Ze gaat met ze in discussie en observeert en registreert de chaos, het geweld, de gruwelen en hoe de mensen zich ondanks alles met een ongelooflijke veerkracht weten staande te houden en door gaan met leven. Een met grote persoonlijke betrokkenheid en veel liefde en inzicht geschreven, fascinerend journalistiek reisverslag over een verscheurd land. Met een overzichtskaart voorin en een verklarende woordenlijst achterin het boek.
Luc De Decker
ob/kt/18 o
In weinig oorden is het leven zo absurd als in Congo. Die conclusie welt onvermijdelijk op tijdens het lezen van
Dans van de luipaard, het verslag dat de Vlaamse Lieve Joris maakte van haar rondreis door Congo tussen mei 1997 en september 1998. Ze begint in de dagen dat de kindsoldaten van Kabila Kinshasa innemen, hotst door het chaotische land en sluit haar relaas nog voor de nieuwe machthebber vermoord wordt (en opgevolgd door zijn zoon). In plaats van een uitleggerige politieke doorlichting of een vlugge journalistieke reportage, kiest Joris voor de getuigenis van de gewone man. "Ik ben tussen de tv-beelden doorgeglipt en in het gewone leven daarachter terechtgekomen."
Het is haar handelsmerk: Lieve Joris versmelt als getuige met haar omgeving, door er lang te vertoeven, door het vertrouwen te winnen van mensen die de gebeurtenissen ondergaan. Bovendien schrijft ze kleurrijk zonder zich te laten verleiden door bombast - ook al een hele kunst. Wie evenwel haar taferelen van het dagelijkse leven in een politiek perspectief wil plaatsen, komt van een kale reis thuis. Info om de scènes te kaderen, moet je bij haar her en der sprokkelen. Lieve Joris duidt niet, ze toont, verbaast, ontroert - en ook dat laatste is al een hele krachttoer in het geweld en de ellende van het desintegrerende land.
Af en toe kan Joris het niet laten zichzelf te beschrijven als een supervrouw, die zelfs op zoek gaat naar haar bagage temidden van een horde plunderaars. Misschien mede daardoor ontstaat er stilaan steeds meer afstand tussen de ooggetuige en de lezer, die zich vragen begint te stellen over wat de schrijfster wil bereiken. Mettertijd werpt dat gevoel een smet op een boek dat zulke duidende vragen nu juist tracht te ontwijken.
Al in 1987 publiceerde Joris Terug naar Congo, dat nu als pocket bij Meulenhoff heruitgebracht wordt (255 blz., 504 fr.). Toen trok ze in het spoor van nonkel pater door het Zaïre van Mobutu. Alweer valt het glasheldere proza op, net als de rake portrettering van de dagplukkende of berustende Congolezen. Naast ander werk van Joris, brengt de uitgever ook De geest van koning Leopold II en de plundering van Congo (359 blz., 504 fr.) als pocket. Adam Hochschild heeft het over "een zwarte holocaust". Zelfs Congo, het meesterlijke reisboek van Redmond O'Hanlon door buurland Congo-Brazzaville uit 1996, is opnieuw verschenen (Pandora Atlas, 568 blz., 365 fr.). O'Hanlon brouwt een meeslepende mix van avontuur, natuur en ironische relativering.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.