Wit is altijd schoon
Leo Pleysier
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2003 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : PLEY |
Filip Marsboom
il/pr/05 a
Denk maar niet dat De dieven zijn al gaan slapen een snel tussendoortje is. Het mag in deze tijden van 'groot, big én meer' dan een klein en dun boekje zijn, het ademt wel pure schoonheid en klasse. Het lukte me niet om het boekje in een ruk uit te lezen. Geregeld moest ik het even wegleggen omdat Leo Pleysier subtiel en bijna onopvallend ontroering (over zijn broer bijvoorbeeld) maar ook humor in zijn boek smokkelt.
Een voorbeeld van die Pleysier-humor:
Madeleine (onze poetsvrouw) is al volop aan de slag in de woonkamer terwijl ik in de veranda nog een ochtendlijke kop koffie zit te drinken. 'Madeleine,' zeg ik, ' mijn boek is af.' Madeleine legt de stofzuiger stil. 'Wat is er?' vraagt Madeleine. 'Zeg het nog eens,' zegt ze, 'want ik heb u niet verstaan.' 'Dat mijn boek af is!' 'Begin dan maar weeral aan ne verse,' antwoordt ze. En Madeleine zet de stofzuiger weer aan.
Merksplas
De titel van het boek is een uitspraak van Simon, de jongste van de drie kinderen. Het gezin-Pleysier, in de auto op weg naar huis, passeert op een zondagavond de strafinrichting in Merksplas:
In het hoofdgebouw van de inrichting, waar zich de zalen en de cellen voor de gedetineerden bevinden, zijn de lampen gedoofd. En dan zegt Simon opeens: 'Mama kijk! De dieven zijn al gaan slapen.'
"Eigenlijk wilde ik dit boek 'Brikkaljon' noemen", vertelt Leo Pleysier. "Dat is een bastaardwoord, van het Franse briquaillons' en betekent: grof puin van op de oven gebroken of wanbakken steen. Brikkaljon is een hele tijd de werktitel geweest, maar ik ondervond dat het een te particulier woord is. In deze streek kennen de mensen het wel, een Oost- of West-Vlaming weet niet wat het betekent. Toch zou dit prachtig woord perfect de lading dekken, vind ik. Dit boek bestaat uit waarnemingen, notities, reflecties, herinneringen en met al die brokstukken heb ik een mozaïek proberen te maken."
De dieven zijn al gaan slapen telt zeven 'hoofdstukken' die telkens uit een heleboel fragmenten bestaan. Geen los zand, het boek is zorgvuldig gecomponeerd. In het eerste 'hoofdstuk' - getiteld De ogen, de oren, de haren, de vingers, de tanden, de tenen - beschrijft Leo Pleysier zichzelf. Verder in het boek gaat het over zijn gezin, zijn familie, zijn vrienden (met herinneringen aan zijn collega Daniël Robberechts), zijn dorp Rijkevorsel, maar ook over Afrika en India.
Siberië
"De fragmenten zijn gemonteerd", legt Leo Pleysier uit. "Soms laat je stukken als het ware tegen elkaar opbostsen, dan weer laat je ze elkaar weerspiegelen."
Soms sluipt er een passage in het boek die op het eerste gezicht niets met al de rest te maken heeft. Bijvoorbeeld: (In de kraamkliniek van een kleine, Russische plattelandsgemeente wacht een jonge vrouw op haar baby, en op een betere toekomst. Ze zegt tegen de verpleegster: 'Het is heerlijk om wakker te worden van het gekraai van de haan op een warme zomermorgen.)
Pleysier: "Als het mooi weer is, lig ik wel eens op mijn rug op het gras in mijn tuin. Ik kijk dan naar de wolken en fantaseer erop los. Mijn fantasie brengt me dan naar de meest afgelegen plekken. Zo zat ik dus ooit met mijn gedachten in Siberië. Dat komt dan eerst in mijn 'werkjournaal', een soort van dagboek, terecht en deze passage heeft uiteindelijk ook het boek gehaald."
Leo Pleysier, De dieven zijn al gaan slapen, De Bezige Bij, 166p, 17,50 euro.
Literaire Lente klinkt Antwerps
ANTWERPEN - De dieven zijn al gaan slapen is een titel in De Literaire Lente, de smaakmaker van literatuur in het voorjaar. Gedurende de maand april staan nog 23 andere pas verschenen romans in de kijker. De boekenselectie van de Literaire Lente, die dit jaar aan haar derde editie toe is, heeft dit jaar bijzonder veel aandacht voor Antwerspe auteurs.
De 24 romans bieden voor elk wat wils: boeken van Vlaamse en buitenlandse auteurs, literaire pareltjes en lichter literair werk, grote namen, gevestigde waarden en jong talent. De boeken krijgen tijdens de maand april extra aandacht: er zijn activiteiten met de auteurs, de boeken worden aangeboden tegen speciale lanceerprijzen, er is een verfrissende bijdrage door 24 literaire cafés in heel Vlaanderen en een Literaire-Lentewedstrijd waarmee Boekencheques te winnen zijn.
Een serieus accent ligt dit jaar op Antwerpen: met tien optredens van auteurs in boekhandels in de provincie en de deelname van vier cafés (van de twintig). Met Leo Pleyier, Luc Huybrechts, Kristien Hemmerechts, Fernand Auwera en Paul Koeck komen maar liefst vijf van de acht Vlamingen uit de regio Antwerpen.
nInfo: www.boek.be
Filip Marsboom
il/pr/04 a
Schrijver Leo Pleysier ziet en hoort álles.
Leo Pleysier zit op het terras achter zijn huis en kijkt de ruime tuin in. "Weet je wat ik goed vind?" Hij wijst op de aanpalende tuinen en de huizen van de buren. "Ik ben hier omringd door mensen die met heel andere dingen bezig zijn dan ik. Gewone mensen die hun best doen. En een daarvan ben ik."
De dieven zijn al gaan slapen - het nieuwste boek van Leo Pleysier - zit vol gewone mensen. Zo maak je onder meer kennis met Sylvie die ontroerend mooie liefdesbrieven schrijft naar Patrick. Er is het grappige verhaal van de gepensioneerde onderwijzer Fons die heel gedetailleerd de stock van alle voedsel bijhoudt in zijn huis en de vertrek- en aankomsttijden van alle Duitse vliegtuigen die in Zaventem landen. 'Ze gaan mij geen tweede keer hebben zitten,' zegt Fons.
En - maar dat verhaal moet u zeker zelf lezen - er is het commentaar dat Madeleine, de poetsvrouw ten huize Pleysier, heeft op de activiteit van de schrijver.
Dé verrassing in De dieven zijn gaan slapen zijn de ronduit humoristische scènes. Er mag gelachen worden.
Leo Pleysier: Maar natuurlijk mag er gelachen worden. Alleen: humor moet je niet berekend in een boek zetten. Het moet er onverhoeds insluipen. Op een bijna achteloze manier, dan werkt humor het best. Ik betrap mezelf er nog geregeld op dat ik de neiging heb om opeens te beginnen lachen met dingen of in een situatie waar eigenlijk niets te lachen valt. Waar dat vandaan komt, weet ik niet. Misschien zit het in onze familie? Maar ik krijg het er niet uit.
Alles wat je meemaakt en beleeft en opgeschreven hebt, gaat natuurlijk in de eerste plaats over jezelf. Maar de manier waarop je het schrijft, maakt er universele emoties van. Hoe doe je dat?
Het gaat om de vorm. Ik heb ruim twee jaar gewerkt aan dit boek. Het gaat om schrijven, schrappen, nadenken. Je moet niet zomaar meteen laten staan, wat je opschrijft. Sommige stukken uit het boek liet ik een half jaar liggen en herschreef ik nadien bijna helemaal. Het gaat om de juiste formulering of om die ene nuance.
"E r komt altijd een moment waarop je je eigen tekst beu bent. Dat je beseft: beter kan ik niet, ik heb het beste van mezelf gegeven."
Leo Pleysier
Hoe weet je wanneer het boek af is?
Er komt altijd een moment waarop je je eigen tekst beu bent. Dat je beseft: beter kan ik niet, ik heb het beste van mezelf gegeven. Als de laatste drukproef hier buiten gaat naar de uitgeverij is dat altijd weer een bevrijding. Je kan het niet meer zien. Dan moet het weg, weg, weg...
Dit is tot nu toe jouw meest persoonlijke boek.
In zekere zin is het een vervolg op Volgend jaar in Berchem. In dat boek - maar ook in mijn vorige romans - zit altijd een personage heel het verhaal een beetje schimmig te zwijgen. Logisch ook want om goed te kunnen luisteren, moet je zwijgen. Maar nu houdt die man eindelijk eens op met zwijgen en vertelt hij zijn verhaal.
In dat verhaal, jouw verhaal, vertel je heel persoonlijke dingen: over je vader, je vrouw, je kinderen, je kleinkinderen, je familie. Vinden je kinderen het leuk om in een boek te worden opgevoerd?
Dat moet ik nog even afwachten. Het boek is hier vandaag net toegekomen en ze moeten het nog lezen.
Aan de andere kant gaat het in De dieven zijn al gaan slapen ook over veel meer. Heel de wereld zit in je boek.
Vergelijk het met iets dat je onder een microscoop legt. Je zoomt almaar meer in op dat kleine ding. Op een bepaald moment zie je in die microcosmos de macrocosmos opduiken. Dat is - in een notendop - mijn manier van werken.
Een citaat uit jouw boek: "Maar ze blijft wel intact na al die tijd: mijn overminderde begeerte om een adembenemend mooi fragment, een verbluffend knappe tekst, een volmaakt boek te schrijven. Kortom mijn goesting, die maar niet overgaat, om een absoluut meesterwerk te maken".
Die goesting moet je hebben, telkens als je aan nieuw boek begint. Als dat gevoel verdwijnt, moet je stoppen met schrijven. Elke keer moet je proberen om een beter boek te schrijven dan het vorige. Soms zie je schrijvers die metaalmoeheid beginnen te vertonen. Dat je zegt: 'och, ik zal nog maar eens een boek schrijven'. Of je uitgever vraagt of je nog eens een boek wilt schrijven. Terwijl iedereen ziet dat je eigenlijk uitverteld bent. Ik hoop dat ik dat nooit meemaak.
Aan de andere kant is het soms dodelijk vermoeiend om altijd alles te willen zien en alles te willen horen. Soms is dat terreur. Je hebt, denk ik, een veel aangenamer leven als je soms eens een paar knoppen zou kunnen dichtdraaien. Om het een beetje leefbaar te kunnen houden voor jezelf. Maar bij mij staan altijd alle knoppen open. Heel dikwijls is dat vervelend. Soms ben ik ergens en denk ik: dat zou ik nu liever niet zien, ik wil me eigenlijk alleen concentreren op het gesprek dat ik heb. Maar dat lukt dus niet. En toch zou ik niet anders willen.
Leo Pleysier, 'De dieven zijn al gaan slapen', De Bezige Bij, 166 blz., 17,50 euro. Zaterdag vindt u in het katern Weekend van Gazet van Antwerpen een bespreking van dit boek.
Leo Pleysier, za 12 april, 15u, Fnac Groenplaats, Antwerpen en - samen met Luc Huybrechts - di 18 april, 19.30u, boekhandel Taxandria, Korte Gasthuisstraat 51, Turnhout.
Fiche
Naam: Leo Pleysier
Leeftijd: volgende maand, op 28 mei, wordt hij 58
Woonplaats: Rijkevorsel
Gezinssituatie: getrouwd met Leen, de kinderen Hendrik, Hanne en Simon zijn het huis uit, vier kleinkinderen
Beroep: schrijver
Jos Borré
il/pr/09 a
Bundel aantekeningen van Leo Pleysier
Een open kluizenaarsbestaan
Leo Pleysier bundelde een aantal losse aantekeningen tot een geheel waarin geen personage, maar hijzelf midden in beeld staat. Een portret van de schrijver in de observatiehut van waaruit hij het leven daarbuiten aanschouwt.
Leo Pleysier
De dieven zijn al gaan slapen
De Bezige Bij, Amsterdam, 166 p.,
17,50 euro.
Hij schrijft alsof hij krabbels maakt, zonder te weten waar het hem zal brengen. Na een tijd doemt er een thema, een oriëntatie, een samenhang uit op, op een moment "waarop alles ineens begint te trillen en te zingen en te klingelen. En hoe dan op verschillende plaatsen in de tekst het licht op groen springt bij de overgangen. Overal blijken er nu richtingaanwijzers te staan, ineens ontdek ik waar ik mee bezig geweest ben en waar ik naartoe moet." Dan begint ook het snoeiwerk, met het oog op een gave vorm en een homogene samenhang. Al dat snippergoed, de schaafkrullen, korte observaties en bewustzijnsmomenten die wel op registratie aandrongen maar nooit ontkiemd zijn, heeft Leo Pleysier nu samengebracht in een bundel miscellaneous proza. Een keuze uit meer dan twintig jaar dat hij zulke sprokkels neerschrijft. Om toch enige orde en overzicht aan te brengen kon hij kiezen voor een chronologische of een thematische sortering.
De chronologische zou de lezer een zicht hebben gegeven op de groei van zijn kijk op de wereld. Een zicht op een evolutie, op wat mensen - of het bloedeigen ik - in een zeker verleden zo helemaal anders bezighield dan nu, kan tot wijsheid of bezinning voeren, of ook tot relativering of meewarigheid. Eén keer haalt Pleysier het volle effect van zo'n overspanning in tijd binnen, als hij tien jaar na de dood van Daniël Robberechts opsomt hoeveel er ondertussen veranderd is, in Vlaanderen en in de wereld, waar Robberechts van zou opkijken. "Zoveel, dat hij de wereld zelfs amper nog zou herkennen als hij nu terugkwam." En hij die het traject wel uitgezeten heeft, mist Robberechts' "dwarse en scherpzinnige commentaar" daarop, als tegenwicht, als intellectueel verzet, als dijk. Dat geeft aanleiding tot een roerende en liefdevolle aanhankelijkheidsverklaring in tien woorden: "Tien jaar stilte. Tien jaar eenzaamheid. Tien jaar onuitstaanbaar lawijt." In zo'n chronologische opstelling was dan wellicht ook duidelijker geworden dat hoe meer het werk van Pleysier van verstilling doordrongen raakte, des te meer hij allergisch werd voor dat lawijt. Hoe meer wit er tussen de regels van zijn teksten kwam te zitten, hoe sterker zijn bezwaren klonken tegen overbodige, onnodige, ongewenste taal. Met een chronologische aanpak waren deze losse parels gemakkelijker op een parallel circuit te situeren geweest ter hoogte van de opeenvolgende boeken.
Gerangschikt volgens thema krijgen ze natuurlijk een tijdeloze waarde en staan ze meer in dienst van het eigentijdse beeld van de schrijver. Hij die in zijn boeken meer en meer het woord had afgestaan aan zijn moeder, zijn zus of zijn tante non, hij die in zijn jongste boek Volgend jaar in Berchem (2000) in de drukke samenspraak van een bende broers en zussen met partners er helemaal het zwijgen toe deed, staat nu zelf midden in beeld en neemt het woord weer voor zichzelf. Over zijn gezin heeft hij het, zijn kinderen en kleinkinderen, over zijn opvallende Rietveldachtige huis en hoe hij de ruimte en wonen daarin ervaart. En natuurlijk over de thema's die ook uit zijn werk bekend zijn: lezen en schrijven, mensen, stemmen, taal, spreken en zwijgen.
Toch komt er een andere Leo Pleysier uit de tekst naar voren. Niet de schrijver die helemaal opgaat in een tekst en zelf nauwelijks nog aanwezig is. Wel de man achter de teksten, met zijn gevoeligheden en hebbelijkheden. De tot hiertoe vermoede, nu bevestigde persoonlijkheid. De Pleysier die bereid is zich te laten zien. Zoals aan de fotograaf van de Volkskrant helemaal aan het begin, die wacht tot hij Pleysier op zichzelf kan betrappen, maar merkt dat dit hem alleen maar meer onwennig en terughoudend maakt. Zich wel willen laten zien, maar dan op zijn voorwaarden. Twee journalisten van de Vara die komen meten of hij wel vlot en telegeniek genoeg is, stuurt hij prompt de laan uit.
Met de fragmenten en snippers die aangereikt worden, kun je een min of meer afgerond geheel samenstellen. Leo Pleysier. Een sensitieve natuur die al in zijn jeugd vervreemdt van het weinig verheffende leven op het platteland, waar het onbewogen brutaliseren van dieren bij hoort. Die op zijn twintigste breekt met zijn vader "en met alles wat hij vertegenwoordigde". Die verwonderd maar instemmend aankijkt tegen de verscheidenheid in de wereld, de tegenstellingen, de mogelijkheden, de aberraties. Die met veel empathie ook de banaalste, de meest onhandig geuite gevoeligheden van mensen erkent.
Die onveranderlijk minzaam en placide lijkt, maar ook kan "zwijgen uit woede". Die de droom van zijn jeugd heeft waargemaakt zich volledig aan het schrijven te kunnen wijden en zich met zijn taal opzij van de stroom van het leven in een open kluizenaarsbestaan heeft afgezonderd.
De taal en Pleysier. In deze teksten krijgt ze van hem een pakkend eerbetoon. Veel meer dan als een instrument ziet hij ze als een medium met een sterke, overweldigende sensualiteit, een organisme dat hem de gelegenheid biedt zichzelf te overtreffen. "Taal overstijgt mij. Taal neemt het over van mij." Alsof de schrijver het medium is, klaarstaand om te capteren en te concretiseren wat anders definitief dreigt te vervluchtigen. "Taal die uitpuilt, die barst van de memorie van mensen die er niet meer zijn." De lezer mag daar misschien dankbaar om zijn, voor zichzelf ziet Pleysier zijn taalgevoeligheid als een handicap. Ze remt hem in de omgang, zegt hij, hij wordt gemakkelijk gebruuskeerd door onbedachtzame sprekers.
Van dit sensitivisme in deze teksten gaat een grote, aansprekende verinnerlijking uit. Pleysier beroert de snaar van het intimisme dat iedereen binnenin koestert maar dat meestentijds door "het mondiale gekwek" overstemd wordt. Zijn bijzondere opmerkzaamheid dankt hij aan de verstilling, de vertraging die hij in zijn schrijversleven heeft ingevoerd, het leven in verruimde tijd dat hem tot een bevoorrecht waarnemer maakt. Dit levert verleidelijk proza op dat de lezer meelokt naar een beschutte observatiehut van waaruit de schrijver in relatieve gelijkmoedigheid de wereld in het oog houdt. Toch geen te verregaande afzondering? Een bestaan waarin de kluizenaar stilaan de voeling met de wereld is kwijtgeraakt? Of hij zich dan geen kamerplant voelt worden? "Een beetje wel ja, af en toe. Maar zo onaangenaam is dat nog niet hoor. Lekker binnen. Lekker warm. In de zon, achter het glas. Gerust gelaten. En op tijd water en roze korrel."
Hier komt een andere Pleysier naar voren: de man achter de teksten, met zijn gevoeligheden en hebbelijkheden. De Pleysier die bereid is zich te laten zien.
il/pr/03 a
Ik heb altijd alles gezien en alles gehoord. Niets ontgaat me van wat vlak bij of rondom mij is, tenminste dat denk ik. Ik ben altijd en overal op mijn qui vive. Waarom dat zo is (en waar ik het vandaan heb) weet ik niet, maar het alarm is permanent,'' schrijft Leo Pleysier in zijn jongste boek, De dieven zijn al gaan slapen. Het is een van de vele getuigenissen van de hypersensibiliteit van de auteur.
In zijn familiekroniek bleef de ik-figuur of de verteller discreet op de achtergrond. Nu brengt Pleysier een kroniek van zichzelf, fragmentarisch en heel associatief op het eerste gezicht, strak gecomponeerd bij nadere lezing. De auteur bepaalt zijn plaats ten opzichte van zijn familie, zijn omgeving, zijn werk en zijn moedertaal. Wat vroeger in de vele witregels slechts werd gesuggereerd over verteller en auteur, wordt nu explicieter gemaakt.
Het centrum van dit alles is de werkkamer van deze Kempense heremiet. Het motto van het boek is een citaat van Pavese uit Leven als ambacht : ,,R. heeft je gezegd dat je een materie bewerkt die versplintert.'' Die versplintering levert een veelkleurig beeld op. Pleysier refereert in dit boek vaak aan eigen en andermans werk. De dood van de schrijver Daniel Robberechts is nog niet verwerkt, de dialoog werd te vlug afgebroken en dat brengt eenzaamheid mee.
Pleysiers stamboom is ons bekend uit zijn familiekroniek, in De dieven zijn al gaan slapen wordt zijn ,,nest'' nog uitgebreid met schoonfamilie en kinderen. Zijn kroost zorgt ervoor dat de grenzen worden verruimd. De auteur heeft nu een multicultureel gezin. Pleysiers sociaal engagement wordt niet expliciet verwoord in het boek, maar valt voortdurend tussen de regels te lezen. Wanneer zijn zoon en diens Ghanese vrouw met vertraging in België aankomen, noteert de auteur: ,,De reden voor dat alles: Iberia wilde geen Ghanezen meer meenemen naar Europa.'' De winnaar van de Arkprijs van het Vrije Woord (1984) registreert nog steeds onrecht. Hij doet dat op een uiterst subtiele, maar zeer doeltreffende manier.
Dit boek gaat ook over grenzen, over leegloop én invasie. De aanwezigheid van anderen veroorzaakt soms een niet-gewenste bezetting van de zintuigen en het hoofd van de schrijver. De familie betekent, behalve nabijheid, ook een voortdurend gevecht voor soevereiniteit. Om ,,onder een stolp'', ver van de werkelijkheid te kunnen leven, moet voortdurend worden gewaakt over het isolement. Om te kunnen schrijven ver van het gedruis van de wereld moeten er grenzen worden gesteld. Het is een obsessie voor Pleysier. Bij zijn poging om zichzelf ruimtelijk te situeren, botsen we op een van zijn vertrouwde thema's: de tegenstelling stad-platteland. Door op een boogscheut van zijn ouderlijk huis in een nieuw, ,,modern'' huis te gaan wonen, neemt hij opzettelijk afstand van zijn verleden: de veehouderij, de dieren, de vaak afwezige en soms gewelddadige vader-patriarch.
PLEYSIER houdt van de heldere, overzichtelijke architectuur van zijn woning, voor hem geen overbodige krullen en ornamenten. Mankementen aan zijn huis ervaart hij als bijzonder pijnlijk. ,,Ik merk dat ik dit huis geregeld ervaar als uitbreiding van mijn eigen lichaam.'' Maar Pleysier ziet onmiddellijk de ambiguïteit in van dergelijke gevoelens: ,,De gebrekkelijkheid, de voorlopigheid, de hachelijkheid van gelijk welk onderdak, van gelijk welk onderkomen. Wat zal ik dan in godsnaam hier eens zitten opscheppen over dat huis van ons?'' Bovendien voelt deze auteur zich meestal een buitenstaander, een thuisloze die toevallig een dak boven zijn hoofd heeft: ,,Zie hem daar zitten in zijn huis: de man die (soms denkt dat hij) thuis is waar hij niet meer thuis is.''
Pleysier heeft het verder ook over mensen en hun resonerende stemmen, hun geschiedenissen en tragedies, de illusie van de landelijke rust. De plaatselijke verhalen ontstijgen de anekdotiek en worden representatief voor een grotere wereld, precies door de taal waarin ze worden verteld en omdat ze worden omringd door bredere gedachten. De auteur is een meester in het (h)erkennen van het algemene in het particuliere.
Schrijven, spreken, stilte, het onuitsprekelijke en de ,,taal die uitpuilt, die barst van de memorie van mensen die er niet meer zijn,'' taal die slimmer is dan de auteur, taal waarover wordt gereflecteerd, het zijn de eigenlijke onderwerpen van dit boek.
Zoals altijd doorspekt Pleysier het Nederlands met omgangstaal, dialect, woorden waarvan hij vindt dat ze moeten worden gered. Dat is niet nieuw, maar het blijft een mooie, zelfbewuste, aparte taal. De dieven zijn al gaan slapen geeft de lezer een beeld van de schrijver, maar er blijven nog genoeg witregels over. Pleysier geeft zichzelf niet helemaal bloot en dat is goed zo.
LEO PLEYSIER, De dieven zijn al gaan slapen,
De Bezige Bij, Amsterdam, 166 blz., 16,50 euro.
Marc Holthof
il/pr/16 a
Alleen al omwille van die magie kan Leo Pleysier bij mij niet veel fout doen. Toch verraste hij niet echt meer de voorbije jaren. Het ritme van de woorden, de angsten en verlangens van zijn personages, de dubbelzinnige verhouding van de verteller met zijn streek en zijn familieleden, ik ken ze als mijn eigen broer en zus na de traag lekkende ('gesijpel en gedruppel' noemt Pleysier het) moedertaal in 'Wit is altijd schoon', de onstuitbaar pratende zus in 'De kast', het zwijgende tante nonneke in 'De gele rivier is bevrozen', en - als polyfoon orgelpunt - de stemmen van de hele familie op een nieuwjaarsfeest in 'Volgend jaar in Berchem' - met in hun midden de dreigende vader waar Pleysier zo veel jaren omheen gelopen was. Elk boek is ook vormelijk een subtiele variatie op een wereld waarin spreken en zwijgen de toon voeren.
Meestal zwijgt de verteller in die boeken. Hij is de stille toehoorder van stemmen. Elke roman had bijgevolg min of meer een leeg epicentrum. Die opzet veranderde Leo Pleysier in zijn nieuwe boek 'De dieven zijn al gaan slapen'. De verteller durft deze keer zelf het woord te nemen en rechtstreeks zijn eigen blik op de wereld te verwoorden in een autobiografisch portret in fragmenten. Alhoewel, is zelf het woord nemen een kwestie van durf? Heeft de stilzwijgende verteller een koudwatervrees overwonnen of is de cirkel gewoon rond en keert Leo Pleysier terug in een eigen traditie? Want voor zijn orale boeken publiceerde Pleysier wel degelijk romans waarin een verteller zelf het woord nam, zij het heel vaak aarzelend en vragend. De titel van het boek waarmee Leo Pleysier drie van die romans enkele jaren geleden bundelde, kan niet duidelijker: 'Waar was ik weer?'
Aarzeling
'De dieven zijn al gaan slapen' lijkt een synthese van de voorbije, orale jaren en van wat daarvoor lag. Leo Pleysier vertelt weer rechtstreeks over zichzelf, maar het zwijgen van de voorbije jaren heeft onmiskenbaar sporen achtergelaten. De dramatische kracht en de poëzie van het zwijgen omringt dit autobiografische beeld van een mens. Lees de aarzelende manier waarop Leo Pleysier zijn eigen boeken aftast, als een kind dat zijn eigen weg heeft gevolgd: 'Het thema van de vertraging dat mijzelf nu pas opvalt in 'Zwart van het volk'.' Of zijn aarzeling om zichzelf te begrenzen in een opvatting over literatuur: 'Hoe zou ik ooit ferme, ondubbelzinnige beweringen over mijn werk kunnen maken, wetende dat alles zo weifelend, zo zoekend en op de tast tot stand is gekomen.' De overpeinzingen in dit boek - zonder aanduiding 'roman' - zijn heel kort: vaak niet langer dan enkele zinnen, bijna nooit langer dan een hele pagina.
Zeven hoofdstukken telt dit zelfportret, en de titels ervan lezen als een samenvatting van alle thema's uit de boeken van Leo Pleysier: 'De ogen, de oren, de haren, de vingers, de tanden, de tenen', 'Jong en oud', 'Huis en tuin', 'Mensen en stemmen', 'Schrijven en lezen', 'Spreken en zwijgen', 'Het onuitsprekelijke'. Al is Leo Pleysier al jaren zo maniakaal met deze thema's bezig, 'De dieven zijn al gaan slapen' straalt veel berusting uit. Het lijkt de rust van een schrijver die tevreden is over hoe hij leeft en schrijft. En ook zal blijven leven en schrijven, want 'ze blijft wel intact na al die tijd: mijn onverminderde begeerte om een adembenemend mooi fragment, een verbluffend knappe tekst, een volmaakt boek te schrijven. Kortom mijn goesting, die maar niet overgaat, om een absoluut meesterwerk te maken'.
Leo Pleysier verhaalt in anekdotes en loslopende gedachten over zijn gezin ('Iedereen is er. Wij zijn volledig. Ons ploegje is compleet'), zijn huis, zijn dorp, zijn boeken, en meer en meer ook over zijn eigen sterfelijkheid. Een oude man overlijdt met in zijn handen het plaatselijke zoekertjesblad waaruit hij net voorlas aan zijn vrouw: enkele regels krijgt het voorval, en in één laatste zin van de paragraaf trekt Leo Pleysier het voorval open tot een allegorie over de verveling: 'En het was altijd al zo'n treurig blaadje, die Kempenklok.' Grandioos vind ik ze, die terloopse zinnen waarin zich het leven ontvouwt. De stukken moeten het niet hebben van een intellectuele diepzinnigheid, wel van het gevoel die de anekdotiek oproept. En daarbij vraag ik me meteen ook af of de stukken sterk genoeg zijn om bij iedereen voldoende van dat gevoel op te roepen. De stukjes zweven in het luchtledige rond, en veel gedachten missen echt wel inhoud, zoals deze paragraaf met enkel een zin: 'Vrij Nederland is een serie begonnen: voor of tegen wonen op het platteland.' Dergelijke te gemakkelijke passages heb ik te veel gevonden in dit boek.
Intiem
Ik miste in 'De dieven zijn al gaan slapen' ook de knappe opbouw die de vorige boeken van Leo Pleysier bijna onzichtbaar op gang hielden. Pleysier haalt zelf in dit boek aan hoe zijn boeken zijn opgebouwd uit tegenstellingen. Ik ben een absolute fan van die subtiliteit. Het geeft je als lezer de mogelijkheid een eigen verhaal te lezen binnen het verhaal. Elke tegenstelling is een wegwijzer voor de lezer naar een volgend verband, en ieder schrijft zijn eigen boek. De eerste passage uit 'De dieven zijn al gaan slapen' belooft dat dit boek dezelfde weg zal volgen. Een fotograaf van de Volkskrant komt de schrijver fotograferen, en die wil niet: 'Alsof jouw camera alle leven uit mijn ogen wegzuigt.' De gebeurtenis wordt een metafoor voor hoe de schrijver observeert maar eigenlijk minder onschuldig is dan zijn afstand tegenover het geobserveerde suggereert. Maar dat soort passages ben ik in de roman te weinig tegengekomen. Het boek biedt een vertederende kijk op de werkelijkheid achter voorbije boeken, maar overstijgt ze te weinig.
Leo Pleysier schrijft misschien wel de meest intieme boeken die in het Nederlands geschreven worden. Het ritme van de zinnen doet over alles wat verteld wordt een nederige rust dalen. Ook 'De dieven zijn al gaan slapen' was omwille van die poëzie een plezier om te lezen. Maar het blijft te veel bij die ontwapenende charme hangen. Het is vooral een boek waarin Leo Pleysier zichzelf blootgeeft, en dat iets te direct naar mijn zin.
Leo Pleysier
'De dieven zijn al gaan slapen', 2003,
Amsterdam, De Bezige Bij, 166 blz.,
ISBN 90-234-1074-2.
rt/aa/26 m
RIJKEVORSEL
Het werk gaat over wonen, opgroeiende kinderen, fotografie, liefdesverdriet, Afrika, nagelbijten, tuinieren, spreken en zwijgen, lezen en schrijven. Slechts een greep uit het fascinerende boek dat ook kan worden gelezen als een beknopte autobiografie van een schrijver. Het mozaïek van ,,brokstukken, scherven en splinters'' (van een wolkenhemel tot steenafval) levert een beeld op van een bestaan dat volgens de auteur ,,gelijkmoedig als intens wil zijn''.
Het oeuvre van Leo Pleysier, geboren en getogen in Rijkevorsel, is erg bijzonder. Zo schreef hij onder meer over zijn geboortestreek een autografisch drieluik, dat in 1990 gebundeld verscheen onder de titel Waar was ik weer? . Voor Wit is altijd schoon , een ontroerend moederportret, werd hij genomineerd voor de AKO-literatuurprijs 1989 en bekroond met de F. Bordewijkprijs 1990 en Dirk Martensprijs 1991. Voor De gele rivier is bevrozen kreeg hij de Libris-nominatie 1994, de literaire prijs van de Vlaamse provinciën 1994 en de driejaarlijkse Belgische Staatsprijs voor proza 1996.
,,Al van kindsbeen heb ik het gevoel dat ik ook op het minste alert moet zijn en dat ik mijn post geen seconde mag of kan verlaten. Dodelijk vermoeiend is het. Belang heb ik er ook niet bij, integendeel. En toch zou ik het niet anders willen'', meent Pleysier.
MSR ■
Frank Hellemans
il/pr/02 a
LITERAIRE FLANDRIEN BODEMSCHATTEN
Leo Pleysier, 'De dieven zijn al gaan slapen', De Bezige Bij, Amsterdam, 166 blz., euro 16, 50.
Leo Pleysier, Koecks generatiegenoot, is ook een literaire flandrien die met een grote verbetenheid de intensiteit van het leven in al zijn tegendraadse schoonheid probeert vast te houden. Maar Pleysier gaat niet op zoek naar een groter, laat staan mondainer kader om zijn zoektocht naar het war(m)e leven in te plaatsen. Pleysier vindt de waarheid dichtbij huis te Rijkevorsel. InDe dieven zijn al gaan slapen reflecteert hij over zijn schrijverschap in korte fragmenten. Pleysier is bekend geworden als de chroniqueur van zijn familie. Drie jaar geleden bekroonde hij zijn vijfdelige cyclus, die begon met het onvolprezen
Wit is altijd schoon (1989), met Volgend jaar in Berchem (2000). In deze notities peilt hij via dagboekachtige aantekeningen naar de roots van zijn schrijverschap. Hij geeft volmondig toe dat hij een familieschrijver geworden is, maar niet zomaar een positivist die reclame wil maken voor familiale verbondenheid. Pleysier: '
La famiglia. Steeds weer (en al van jongsaf aan) het gevecht dat je moet voeren voor het verwerven (en nadien bewaren) van je persoonlijke soevereiniteit. Maar ik zou de warmte die die hoop mensen (soms) afgeeft toch ook niet graag missen.'
Pleysier heeft een hekel aan drukdoenerij, zeker in de media, en houdt van het authentieke geluid van de nabije, menselijke stem: 'Hoe een stem warmte geeft soms, hoe ze erotiseert.' Altijd is er bij Pleysier dat voorbehoud ('soms') of zijn er die bemerkingen tussen haakjes. Maar toch spreekt Pleysier hier eindelijk uit waar het bij zijn stemmendictees om gaat. Hij wil zichzelf vergeten in het geroezemoes van klanken rondom hem. Hij wil een en al oor worden en in zekere zin terugkeren naar de embryonale warmte van de moederschoot. Pleysier staat open voor kritiek op zijn schrijverspositie. Gaat iemand die zich wekenlang isoleert van de buitenwereld en zich in zijn huis te Rijkevorsel als het ware ingraaft, zich na een tijdje geen kamerplant voelen? Antwoord van een monkelende Pleysier: 'Een beetje wel ja, af en toe. Maar zo onaangenaam is dat nog niet hoor. Lekker binnen. Lekker warm. In de zon, achter het glas. Met rust gelaten. Geïmmobiliseerd. En op tijd water en roze korrel.'
Pleysier vertelt mondjesmaat over zijn persoonlijke biografie. Hoe hij in tegenstelling tot zijn moeder-boerin met zijn vader-veeverkoper inderdaad niet kon opschieten. Als hij wordt gebeten door de hond, geeft de vader hem de schuld en kraakt hij enkele dagen later ongenadig de rug van het dier waardoor de zoon zich nog schuldiger gaat voelen. Pleysier vertelt ook over het eigen kroost dat uitzwermt en hoe hij met zijn Leen tot een modus vivendi komt waarbij ieder het territorium van de ander respecteert. Geleidelijk aan daalt hij via toevallige bemerkingen af in het labyrint van zijn verbeelding. Soms wordt hij wakker met zelfgebrouwen, surrealistisch aandoende woorden in de mond (keppla, sfervatovina, jupinandi). Maar meestal spitst hij de oren voor kleine voorvallen in de buurt (het geluid van een truweel dat tegen bakstenen tikt) of voor interessante invallen die hem tot bij de kern van zijn schrijverschap brengen: 'Aardse prozaschrijver die ik ten slotte geworden ben. Down to earth.' Die aardsheid blijft hem bezighouden: 'Is dat mijn afkomst die doorwerkt?' In zijn vroege proza ging Pleysier nog wild tekeer tegen de bekrompenheid van de familieroman, maar nu wil hij zich niet langer verzetten: 'Het kan mij niet (meer) schelen. Als dat zo is, dan is dat maar zo. Een aardse schrijver wil ik voor het volle pond ook zijn. En dan maar zien hoe hoog ik, met mijn knielaarzen aan, nog in de hemel kan opstijgen.'
Een van Pleysiers langere aantekeningen gaat over de verdwenen steenbakkerijen langs het kanaal Dessel-Schoten. De manier waarop hij terugdenkt aan zijn kinderlijke indrukken van die zwoegende en bakkende steenarbeiders is lichtjes erotisch angehaucht en doet een beetje denken aan de SM-wereld van die andere literaire steenbakker: 'Stof. Asse. Walmende hitte. De huid van de vingertoppen die flinterdun wordt en die pijn begint te doen. Een geblutste blikken drinkbus gevuld met koude koffie die tussendoor even aan de mond wordt gezet. Hoe houden mensen zoiets vol?' Ondertussen zijn Pleysier en Koeck zelf aardemakers geworden die uit woorden van klei intense verhalen proberen te boetseren. Terwijl Pleysier schaaft aan introverte constructies, houdt Koeck meer van het extraverte, grote gebaar. Maar allebei komen ze op voor de aardse eerlijkheid van zinnelijke ervaringen, zoals die in hun geboortedorp van vroeger te vinden waren, en waar ze ieder op hun manier weer naar op zoek gaan.
Walter van den Broeck, eveneens een generatiegenoot van Pleysier en Koeck, voert al langer dan vandaag een kruistocht voor de literaire verdiensten van de traditionele Vlaamse familieroman. In zijn cultuurkritisch pamflet
Op gelijke voet maakt hij het soms te bont. Het is al te makkelijk om de modernistische stadsroman te reduceren tot een dorpsroman die zich in de stad afbeeldt. Maar vaker slaat Van den Broeck spijkers met koppen, zeker wanneer hij het belang van de vroegere Vlaamse familieroman en dus van het geboortedorp van weleer beklemtoont: 'Je kunt een jongen wel uit een dorp halen, maar het dorp niet uit die jongen.' Ook al is die laatste opmerking een boutade, zoals Van den Broeck onderstreept, toch zijn Koeck en Pleysier perfecte voorbeelden van het productieve potentieel dat van 'het dorp in de jongen' kan uitgaan. Beide auteurs zijn, zoals Van den Broeck, op een punt gekomen dat ze de natuurlijke rijkdom van hun bodemschatten niet langer wegmoffelen of ontkennen, maar voluit uitspelen. Misschien dat Van den Broeck in zijn polemiek tegen de culturele, stedelijke elite de kracht van die dorpse literaire traditie te zeer verheerlijkt. Koeck en Pleysier gaan zich liever niet te buiten aan propaganda voor de eigen zaak. Ze hebben zelf nog te veel te vertellen en ze beseffen trouwens dat hun literaire traditie het tegendeel niet uitsluit.
Pleysier beseft dat meer dan wie ook, want hij noteert hoe de traditionele verteller aangewezen is op de modernistische stedelijke verteltrant. Hij gebruikt in die oefening tot zelfverheldering een typologie van zeven begrippenparen waarbij het zevengesternte van het aardse, dorpse schrijven weliswaar steeds het laatste woord krijgt. Pleysier: 'Ik vind het aantrekkelijk om met tegenstellingen te werken (en te spelen). ver - nabij / stad - platteland / koud - warm / vreemd - vertrouwd / schrift - spraak / hoog in de lucht - diep onder de grond / individu - groep.' Het vraagt weinig verbeelding om hier een ander modieus begrippenpaar aan toe te voegen: globaal - lokaal. Meer dan ooit bewegen het leven en de kunst zich tussen beide bakens. Bij een overdosis van het ene, wordt om een tegenwicht van het andere geroepen. Vandaag slaat de pendel uit in de richting van het dorp. De terugkeer van de traditionalisten is een antwoord op het overaanbod van globale verplichtingen. Koeck en Pleysier putten kracht uit hun liefde voor het nabije om de fascinatie voor het vreemde uit te drukken.
31/12/2003
<4>De openingsscène van De dieven zijn al gaan slapen is erg programmatisch. Pleysier heeft een fotograaf van 'De Volkskrant' op bezoek en die wijst hem erop dat hij nors, lelijk, ja zelfs 'beschadigd' kijkt. Pleysier beaamt, want: "Zet mij voor een camera en het lijkt wel alsof er ineens een dichte mist over mij komt neergedaald". Die mist voor even laten optrekken: dat moet de bedoeling zijn geweest van de aantekeningen die Pleysier nu bijeenbracht in zijn roman. Hij geeft daarbij prijs wat hij wil prijsgeven. Steeds weer lijkt het erop dat hij de lezer wil zeggen; tot hier, en niet verder. 'Tot hier' dit wil zeggen tot op het punt waar de anekdote die wordt verteld, de uitspraak die wordt genoteerd iets toevoegt aan zijn oeuvre. Ook de titel past perfect in dit opzet: 'De dieven zijn al gaan slapen' is een uitspraak van zijn jongste zoon Simon, toen die eens op een avond bij het voorbijrijden van de strafinrichting van Merksplas opmerkte dat alle lichten gedoofd waren. Schijnbaar achteloos staat de uitspraak genoteerd in de eerste afdeling van de roman. Pas aan het slot openbaart zich ook de volledige draagwijdte ervan: Pleysier laat niet toe dat wie dan ook, dus ook niet de lezer, aan de haal gaat met zijn leven. "Het alarm is permanent" schrijft hij aan het slot van die eerste afdeling: "Ik heb altijd alles gezien en alles gehoord. Niets ontgaat me van wat vlak bij of rondom mij is, tenminste dat denk ik toch. Ik ben altijd en overal op mijn qui-vive. [...] Al van kindsbeen heb ik het gevoel dat ik ook op het minste alert moet zijn en dat ik mijn post geen seconde mag of kan verlaten".
<4>De dieven zijn al gaan slapen is ingenieus opgebouwd: handig voert Pleysier de lezer via een aantal thema's (de zelfanalyse aan de hand van de zintuigen in de eerste afdeling, zijn relatie met 'jong en oud', zijn woning en daarbij in eerste plaats dan zijn tuin...) om te komen tot datgene waar het hem echt om te doen is: hoe hij gefascineerd is door 'mensen en stemmen', het substraat voor zijn 'schrijven en lezen', dat voor hem gaandeweg is geëvolueerd tot een 'spreken en zwijgen' en hem uiteindelijk confronteert met 'het onuitsprekelijke'.
In afdeling drie beschrijft Pleysier hoe de woning die hij samen met zijn vrouw Leen heeft laten bouwen, niet echt een voordeur heeft. Je komt er binnen van opzij. Pleysier heeft er zelf ook voor gekozen even opzij te gaan staan: de ideale positie om te observeren en van daaruit te noteren. Erbij horen en tezelfdertijd afstand bewaren. Zo bv. als het om 'la famiglia' gaat: "steeds weer (en al van jongs af aan) het gevecht dat je moet voeren voor het verwerven (en nadien bewaren) van je persoonlijke souvereiniteit. Maar ik zou de warmte die die hoop mensen (soms) afgeeft toch ook niet graag missen". Een warmte die Pleysier ook (en als schrijver misschien wel in de eerste plaats) vindt in de woorden die hij smaakt, proeft, genietend meeneemt: woorden als 'een vaderons' bv., of 'geelogen', 'vergeetwoorden' zoals hij ze zelf noemt, maar die hij hier, op het moment dat hij ze noteert, verder laat leven. Of, vanuit het tegenlicht dan genomen: "Hoe zo'n achtergebleven vliegtuigstreep opzwelt tot een dichte, katoenachtige streng die door de hemelwinden gekamd en gerafeld wordt tot ze helemaal doorzichtig is en ten slotte verdwijnt". Schrijven tegen het definitieve verdwijnen.
Voor het overige: ze passeren de revue, al die personen die Pleysier al in zijn vorige romans aan het woord heeft gelaten: zijn vader, tantenon in China, zijn broer in Afrika, maar ook de volkse figuren die hij tegen het lijf loopt (de prachtige liefdesbrieven o.m. van Sylvie aan haar Patrick). Wat zij zeggen, verzwijgen, denken. Het leidt Pleysier tot de kern van zijn zelfportret: het schrijven en lezen.
<4>Pleysier positioneert zich in de taal. Waarom hij bv., in tegenstelling tot de meesten van zijn Vlaamse collega's die verkiezen enkel en alleen nog standaard Nederlands te schrijven, kiest voor een Nederlands waar "nog rek in zit": niet om pittoresk te klinken, maar "omdat het taallandschap dat mij omringt zo rijk geschakeerd is dat ik mijzelf een idioot zou vinden wanneer ik daar als schrijver niet zou op inspelen". Even indringend heeft Pleysier over het schrijfproces zelf: het weifelen, het zoekend aftasten van het woord, tot dan eindelijk het moment komt waarop alles in elkaar past, het moment "waarop alles ineens begint te trillen en te zingen en te klingelen". Even verder heeft Pleysier het over "het weefsel van stemmen" dat hij heeft gemaakt in zijn eerder verschenen romans. Stemmen die hij hoort, "het litteken van de moedertaal", maar dan vooral van binnenuit. Pleysier schermt zich af voor het mondiale gekwek dat met geen pen te beschrijven is, maar koestert des te sterker de stem die opklinkt in zijn binnenste: "Er is iets kostbaars en kwetsbaars binnen in mij dat tegen de [pratende, kletsende] buitenwereld [al zwijgend] beschermd moet worden".
Aan het slot van De dieven zijn al gaan slapen vertelt Pleysier een belangrijke anekdote. Hij moet een jongetje van een jaar of vijf geweest zijn toen zijn moeder en zijn zus vlak boven zijn hoofd een groot wit laken vouwden. "Het kan niet anders", schrijft hij nu zovele jaren later, "dan dat ik het werk hinder, maar blijkbaar vinden zowel mijn moeder als mijn zus dat niet erg. Ik pas bij hun bezigheden". Het schrijven van Pleysier: de buitenstaander die hij geworden is, voor even weer erbij laten horen. [Jooris Van Hulle]
Dr. Theo Hoogbergen
De titel van deze uit zeven novellen bestaande bundel is ontleend aan een passage (pag. 43) waarin dieven op de grens van Ivoorkunst en Ghana een paspoort stelen. Daar zijn ze blijkbaar nog niet gaan slapen. De zeven korte stukken bevatten herinneringen aan allerlei voorvallen uit Pleysiers leven: een soort autobiografie, maar dan meer in de vorm van een kleurrijk mozaïek. Kleuterschool en jeugd als 'gruwelijke verveling, resultaat van kinderlijke machteloosheid' en puberteit, de 'periode van algehele onderworpenheid en afhankelijkheid'. Maar ook het ontwakend schrijversschap, zijn herinnering aan Gerard Walschap, die al vroeg afscheid nam van het Vlaamse kerkelijke leven, wonen op het platteland, liefdeservaringen, eerste schrijfproeven, het spel met woorden. Boeiende brokstukken en fragmenten, een autobiografisch mozaiëk van de bekende Vlaamse auteur (1945). Paperback; vrij kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.