Suikerspin
Erik Vlaminck
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Wereldbibliotheek, cop. 2003 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 11426 |
Erik Vissers
i /un/19 j
We maken kennis met Angélique wanneer ze, duwend aan een winkelkarretje vol oude lorren, in de vuilnisbak van een hamburgertent een cheeseburger vindt waar maar één keer in gebeten is. ,,Voor spijs en drank, voor 't dagelijks brood, wij danken u, o Heer,'' mompelt ze onwillekeurig.
Angélique was in een vroeger leven een non die naar Belgisch Congo werd uitgestuurd, maar die na een smadelijk voorval naar haar vaderland moest terugkeren. Drieënzestig is ze intussen en volledig afhankelijk van de welzijnswerkers in het opvanghuis. Met hun zogenaamde professionaliteit en hun stompzinnigheid wekken ze alleen maar Angéliques misprijzen op.
Vlaminck schetst op aangrijpende wijze een wrang-humoristische portret van een prettig gestoorde, knorrige vrouw die haar greep op het leven verloren heeft. Tegen beter weten in schrijft ze elke dag brieven aan overleden mensen (,,Dat kost me nog veel geld ook''), kankert ze op alles en iedereen in haar omgeving en laakt ze elke vorm van moderniteit: ,,Lunchpakketten. Wij spraken over brooddozen. Wij hadden geen Engels nodig om boterhammen te eten.''
Als ze aan haar religieuze verleden terugdenkt, grijpt ze spontaan naar de pillen. Vooral kardinaal Van Roey moet het ontgelden: ,,Die zou ik bij gelegenheid ook eens een brief moeten schrijven, die propere kardinaal Van Roey. Volgens mij heeft hij nooit geweten wat hij had moeten weten.'' Christus is een vuile smeerlap die in Zijn almacht mensen laat creperen van kanker. Voor Angélique is één ding duidelijk: de Kerk en haar oversten hebben haar de dieperik ingeduwd: ,,Dat katholieke gedoe is niet goed voor mij. Dat is het nooit geweest.''
Zeventien keer werd ze tijdens de Congolese onafhankelijkheidsstrijd verkracht. De kerkelijke autoriteiten zorgden voor een discrete abortus. In het opvanghuis vat ze sympathie op voor Nancy, een zwangere mulattin die aan de drugs is. Had haar kind nog geleefd, dan was het ook een mulat geweest, vandaar misschien haar bizarre affiniteit met Nancy. Haar medeleven wordt echter verkeerd begrepen, zodat het verhaal een dramatisch einde kent.
Angélique is het droeve verhaal van een persoonlijk drama, en tegelijk een scherpe aanklacht tegen verstikkende machtsstructuren. In zijn vertrouwde stijl maakt Vlaminck van Angélique een vrouw van vlees en bloed, die met haar laconieke en sarcastische opmerkingen sympathiek overkomt.
Marc Holthof
2/ei/21 m
Voor de lezer van de gemiddelde Vlaamse literatuur zal het verhaal van 'Angélique' alvast niet ongewoon klinken. Een naïef katholiek meisje wordt non, trekt naar 'de Congo', ontdekt dat missionarissen niet echt heilig zijn en dat kolonisten niet echt het beste voorhebben met 'de negers'. Bij de opstand van 1960 wordt Angélique 17 keer verkracht: '17 is een priemgetal. Priemgetallen zijn niet te delen.' Haar oversten dwingen haar het kind af te staan. Ze krijgt het niet eens te zien. Ze treedt uit, haat wat ze vroeger aanbad, en belandt na een leven vol problemen in een opvangcentrum. Daar ontmoet ze een halfbloed, Nancy, aan de drugs, maar blijkbaar niet aan de pil, want ze is zwanger. Het meisje ziet een moeder in de ondertussen 63 jaar oude ex-non, en misschien is ze ook wel het kind dat Angélique - Elza heet ze nu - heeft moeten afstaan. Helpen doet dat allemaal niet, want Nancy springt onder de trein. Ze vreest dat ze haar kind niet mag houden, een vrees die Elza haar heeft aangepraat. 'Ik ben ervaringsdeskundige', zegt Elza cynisch, en aan het eind lijkt het erop dat ze vooral op het vlak van de schuldervaring een deskundige zal worden.
Symboliek
Zoals ik al zei, deze novelle is door en door Vlaams. Het gaat over 'onze Robert' - broer van Elza en gestorven aan kanker - 'ons Mieke en ons Lieve', zusters van de betuttelende maatschappelijk werkster, Hilde. Er wordt gesproken over 'de papklas' en 'seffens', en natuurlijk is er weer plaats voor het communiefeest met het bekende menu: 'Kippensoep, kaaskroketten, ossentong in maderasaus en dame blanche.' Tijdens dat feest verschijnt Elza nog als zuster Angélique in het wit, maar als ze zegt dat niet langer in het klooster is, slaat haar moeder haar in het gezicht, zodat de maderasaus haar kleed bezoedelt. De witte dame bezoedeld door het rode bloed.
De symboliek van het voorval ontgaat geen mens. Vlaminck heeft hier, net als Pleysier, zo'n beetje een specialiteit van gemaakt. Of het nu om gewone voorvallen gaat, of grote drama's, ze hangen aan elkaar vast door enkele terugkerende elementen, symbolen die het kleine groter maken dan het lijkt. En net als Pleysier - die in 'De gele rivier is bevrozen' ook een missienon ten tonele voerde - is Vlaminck zuinig met die symbolen. Voor hem geen barokke overdaad, geen woekering van betekenissen. Daarvoor moet de lezer eerder naar Claus, die met 'De verzoeking' ook al een getormenteerde non aan het woord liet. Vlaminck werkt soberder. Enkele herhalingen volstaan. Zo is er de vuile smaak in de mond, die heel wat onaangename voorvallen van Elza met elkaar verbindt. Of het puntje van de uitgestoken tong, dat haar broer verbindt met Nancy. Of het schaamrood, dat telkens geassocieerd wordt met schijn en heiligheid, of beter met de versmelting van die twee.
Op die manier worden heel wat gebeurtenissen uit het leven van Elza met elkaar verbonden. Dat is juist haar verhaal, associatief maar nooit ontregelend. Alles blijft hier begrijpelijk, de ikverteller wijst de oorzaken aan. Zo is Elza's afkeer voor kinderen niet alleen te wijten aan het kind dat ze moest afstaan, maar ook aan de geboorte van haar zuster Francine, die ze met stijgende walging heeft meegemaakt: 'En toen, op dat eigenste moment, heb ik beslist dat ik later in het klooster zou gaan. Dat het mij niet zou overkomen.' Als ze droomt, zijn alle elementen uit die droom voor de lezer perfect herkenbaar. Zo droomt ze van haar bevalling, en daarbij ziet ze Hilde, een pater die haar bepotelde in de Congo en een ketel met ossentong in maderasaus. Stuk voor stuk beelden die in de rest van het verhaal een duidelijke plaats en betekenis hebben.
In de wereld van Elza - en van Vlamincks literair werk - heeft alles zijn plaats en zijn verklaring. Dat heeft te maken met een wereldbeeld dat soms dicht in de buurt komt van het sociale determinisme. Een mens is blijkbaar de optelsom van zijn voorvaderen. Dat bleek uit de cyclus van gewone Vlaamse mensen; het blijkt ook uit deze novelle over marginalen. Als Nancy zegt dat ze haar kind naar een papklas wil sturen, zodat het niet in een tehuis of een instelling terecht zal komen, bedenkt Elza: 'Ik heb gezwegen want ik wist, zo zeker als twee plus twee vier is, dat haar kind in een tehuis of een instelling terecht zou komen. Ik wist dat daar geen weg naast zou zijn.'
Taal
Zoals Pleysier, bedient Vlamick ziet niet alleen van de wonderschone Vlaamse taal, hij thematiseert ze ook. Misschien minder uitgesproken en uitgediept dan Pleysier, maar toch even onmiskenbaar. Angélique-alias-Elza ergert zich aan 'een Hollands woord' als 'leuk', misschien omdat dat een bezoedeling is zoals de maderasaus. Ook Engelse woorden als 'lunchpakketten' en 'matchen' (in de betekenis van 'passen') irriteren haar. Ze krijgt het op haar heupen van het taaltje dat Hilde, als icoon van de hulpverlening, gebruikt. Alles is hier omfloerst en verbloemend, en dat herinnert haar aan de taal die in dit boek telkens opnieuw opduikt: die van de religie, de schijnheiligheid. Het opvangcentrum is als een klooster, Hilde als een moeder-overste. En woorden dienen om dingen te verzwijgen.
Als Angélique verkracht wordt, moet dat volgens haar oversten geheim blijven. Negeren is niet genoeg, het moet heilige proporties krijgen. Het Hoogste Gezag in Mechelen - de kardinaal - vraagt haar: 'Is er iets schoner dan martelares te mogen zijn?' En zij weet: 'Het Hoogste Gezag had veel dure woorden in de voorraad.' Zijzelf krijgt een 'absoluut spreekverbod' opgelegd, dat ze met dit verhaal echter overtreedt. Haar verhaal is dan ook een afrekening, waaruit een ongebreidelde haat spreekt voor het kruis - uiteraard ook in symbolische zin.
Ondanks die haat, weegt de katholieke taal zwaar op het verslag van Angélique. Voortdurend duiken fragmenten op uit de catechismus, de bijbel of een gebed. Meestal drijven die boven in pijnlijke situaties, waar ze als cynisch commentaar functioneren. Als Elza bloed in haar mond proeft, zegt ze: 'Voor spijs en drank, voor 't dagelijks brood, wij danken u, o Heer.' Als ze een beroep moet doen op het Leger des Heils, stelt ze vast: 'Het Leger zit overal. In de hemel, op de aarde, en op alle plaatsen.' En wanneer haar kind van haar weggenomen wordt, bedenkt ze: 'De Heer geeft en de Heer neemt.'
Dat alles kan bezwaarlijk origineel genoemd worden. Zowel de thema's (seks, religie, Congo, familie) als de verteltechnieken (de ik-figuur die de oorsprong van haar ellende aanwijst) zijn oude bekenden in de Vlaamse romantraditie. Wie van een boek vernieuwing verwacht, of op zijn minst verrassing en ontregeling, zal het verhaal van Angélique misschien al te herkenbaar vinden. Maar ook zo iemand zal bezwaarlijk naast het vakmanschap van Vlaminck kunnen kijken. Het verhaal is goed opgebouwd, het is best spannend en de sobere aaneenknoping van fragmenten via symbolen maakt van de lezer een puzzelaar met een overzichtelijke opdracht. Groots of meeslepend is het niet, maar misschien past ook dat perfect bij het Vlaamse leven zoals Vlaminck dat penseelt, in kleine miniaturen, met de kleuren van vanille-ijs en maderasaus.
us/ug/20 a
Erik Vlaminck is sinds Quatertemperdagen (1992) al bezig met zijn grootschalige romanfeuilleton over het Vlaanderen van zijn grootouders langs vader- en moederszijde. Voorlopig schuift hij het finale zesde deel nog even voor zich uit. Ondertussen produceert hij haast jaarlijks een speels intermezzo, tussen de bedrijven van het grote werk in. Vorig jaar was dat
Brieven van dikke Freddy, een burleske verzameling epistels van een arme dakloze, die zich tot allerlei officiële instanties richtte met weerspannige aanmerkingen op het sociale beleid. En nu is dat Angélique, een novelle over een oude non die in een alleenspraak herinneringen ophaalt aan haar Congolese tijd.
Vlaminck is, zoals Claes, een auteur die aan mentaliteitsgeschiedenis doet. In zijn breed opgezette familieroman spit hij het Vlaamse volksleven van de voorbije eeuw uit. In zijn miniaturen zet hij marginalen, zoals dikke Freddy, of excentriekelingen, zoals deze zuster Angélique, in een ruimer tijdskader.
Claes beschrijft hoe het een meisje na een auto-ongeval vergaat in het katholieke Vlaanderen van de jaren '50. Vlaminck reconstrueert in fragmenten het leven van een non die in de jaren '50 naar Congo trok, om er later, in de jaren '60, na de Congolese onafhankelijkheid geschonden uit terug te keren.
De verteltoon is bij Vlaminck echter heel anders dan bij Claes. Vlaminck laat de kleine lieden zélf hun verhaal doen in een directe, kleurrijke taal, terwijl Claes in een uitgepuurde, klinische stijl het noodlot afstandelijk zijn gang laat gaan. Onverbloemd spuien Vlamincks personages hun mening over het onrecht dat hun werd aangedaan, zonder echter daarom luidruchtig oproer te gaan prediken tegen de bestaande machten. De wereld is nu eenmaal zoals hij is.
Angélique beseft dat die wereld door mannen wordt bestierd. In Congo werd ze verkracht door opstandelingen, maar ook binnen de kerk zwaaien de mannen de plak op een vaak weinig verheven manier. Vandaar haar hilarische uithaal naar het crucifix aan de muur van het opvangtehuis: 'Ik zal hem eens met zijn gezicht naar de muur hangen, die Christus aan zijn kruis. Dan is het afgelopen met mij altijd uit te lachen.' Ook de sociale assistente waar ze mee te maken heeft, krijgt het vaak te verduren in haar bureaucratisch voorgeprogrammeerde hulpvaardigheid: 'Gewichtig doen en zelf vergaan van de zenuwen. (...) Sociale assistenten, sociale accidenten.' En over zichzelf in de sociale instelling maakt ze zich geen illusies: 'Zet een eik in een bloempot. En zowel de eik als de bloempot gaan kapot.'
Niet Angélique gaat echter kapot, maar een meisje dat ze op haar manier probeert te helpen. Ook bij Vlaminck verdwijnt het vrouwelijke hoofdpersonage op het einde van de vertelling haast geruisloos in het decor. Een nieuw, beter leven tegemoet? Tja, Vlaamse vrouwen zijn blijkbaar keien in het verwerken van verdriet.
F.H. ■
31/12/2003
Met haar kloosternaam heette ze Angélique, nu draagt ze haar wereldlijke naam Elza: de hoofdfiguur uit Angélique van Erik Vlaminck is, nadat ze het klooster en de kerk adieu heeft gezegd, in een opvangtehuis terechtgekomen. Daar blikt ze terug op haar leven: hoe ze in het toenmalige Belgisch-Kongo zieltjes ging winnen, daar door de priesters-missionarissen werd misbruikt (zo werd een doodzonde een dagelijkse zonde: als je die maar genoeg beging) en bij de onafhankelijkheid in 1960 door een groep dronken soldaten werd verkracht. Ze schrijft brieven aan overleden vrienden en kennissen van haar, om zo toch nog enigszins greep te krijgen op wat haar leven definitief heeft gedesoriënteerd. In het tehuis maakt ze via de maatschappelijke werkster Hilde kennis met de toch wel geborneerde reglementering waaraan de bewoonsters worden onderworpen. Heel wat dieper gaat het contact met het zwarte heroïnehoertje Nancy, die hoogzwanger is en later zelfmoord pleegt.
Inspiratie voor het aangrijpende levensverhaal van soeur Angélique vond Erik Vlaminck, zoals hij het zelf noteert in de flaptekst, "in die ene herinnering: die mysterieuze vrouw die, toen ik acht of negen jaar oud was, een kamer huurde in ons ouderlijk huis". Pas toen hij zovele jaren later via een aantal omwegen vernam dat het om een uitgetreden non ging, kon de verbeelding aan het werk worden gezet. Vlaminck evoceert in een sobere taal die vaak heel Vlaams is gekleurd, een stuk geschiedenis, toen "Vlaanderen zijn zonen (en dochters) uitzond" tot meerdere glorie van God en de Kerk, en anderzijds gebukt ging onder een bekrompen en vaak huichelachtige mentaliteit van de kerkelijke oversten. De manier waarop Angélique behandeld wordt bij haar terugkeer uit Kongo, hoe het kind dat ze ter wereld brengt van haar wordt afgenomen en hoe, ten slotte, zonder dat het letterlijk wordt gezegd, Nancy wel eens dit kind kan zijn geweest: Erik Vlaminck roept het allemaal even krachtig en overtuigend op, zo beheerst en afgemeten gaan fictie en realiteit hier samen. Een pareltje van een novelle. [Jooris Van Hulle]
il/pr/29 a
«Mijn ouders hadden een studiootje aan hun huis gebouwd, voor als mijn grootmoeder hulpbehoevend werd», vertelt Erik Vlaminck. «Toen ik een jaar of negen was woonde er een vreemde vrouw. Mijn moeder stuurde me soms met soep naar Maria, en dan zat ze vaak te wenen. Dat maakte indruk op mij als kleine jongen. Later hoorde ik dat Maria een uitgetreden non was.» Uit die kleine herinnering onspint zich het verhaal van zuster Angélique, die aan de rand van de maatschappij belandt als ze terugkomt uit Congo, verkracht en zwanger. «In archieven stuit ik vaak op Congo-histories. Nonnen die verkracht waren tijdens de onafhankelijkheidsstrijd zijn toen zwanger teruggekeerd. Zij moesten van hun oversten bevallen en hun kind afstaan», zegt Vlaminck.
Het verhaal van Angélique is tragisch, maar dat neemt niet weg dat er ook gelachen mag worden. Met de rake cynische opmerkingen van de verbitterde Angélique is een glimlach nooit ver weg. Even groeit de hoop dat er een band ontstaat tussen haar en Nancy, een jonge halfbloed die hoogzwanger is. Maar snel blijkt dat Angélique zelf te gestoord is om Nancy steun te bieden. En dus laat Vlaminck het noodlot toeslaan.
De kleine kelder van de Groene Waterman leent zich uitstekend voor de intimistische monoloog. «Er was eerst de toneeltekst. Daar ben ik mee aan het prutsen gegaan en spelenderwijs had ik uiteindelijk twee teksten.» Maar én de monoloog zien én het boek lezen lijkt wat te veel van het goede. Eerst de voorstelling en dan de novellle is in elk geval meer aan te raden dan omgekeerd. De spitsvondigheid en de verrassingen zijn eraf als je alles al gelezen hebt en veel extra's brengt de voorstelling niet met zich mee. De minimalistische novelle komt krachtiger over en zuigt je echt mee in de gedachtenwereld van Angélique.
Vlaminck heeft de smaak trouwens goed te pakken: samen met actrice en dichter Geertrui Daem en zanger Filip Defleurquin plant hij nog een theaterproductie tegen volgende winter in de Groene Waterman. «We gaan het zelf maken en spelen. Dat wordt dan meteen mijn debuut als acteur.»
Erik Vlaminck was elf jaar straathoekwerker in de thuislozenzorg en werkte ook in een psychiatrische instelling. Hij weet dus waarover hij het heeft. «Ik zie in België hoe langer hoe meer daklozen op straat. Het verhaal van die mensen intrigeert mij. Ik heb één dakloze vrouw eruit gelicht om haar verhaal te vertellen, dat natuurlijk fictief is maar evengoed echt waar zou kunnen zijn.»
Angélique wil niet met zich laten sollen maar uiteindelijk komt het erop neer dat andere mensen haar leven in handen nemen: eerst 'Het Opperste Gezag' van het klooster die haar dwingt haar kind af te staan, dan Hilde uit het opvangcentrum die haar een serviceflat wil aansmeren. «Als mensen in de hulpverlening terechtkomen, wordt er over hun hoofden heen beslist. Je kan die mensen beter zelf laten beslissen», meent Vlaminck.
«Het is trouwens echt waar dat er veel Hildes maatschappelijk assistent zijn. Toen ik op een studiedag over thuislozen moest spreken in verband met mijn boek 'Dikke Freddy' stonden er 90 deelnemers op de lijst: twintig daarvan heetten Hilde.»
Redactie
In een opvanghuis voor vrouwen ontmoeten psychiatrisch gestoorde, door het leven getraumatiseerde mensen elkaar. Een drieënzestigjarige vrouw Angélique is hoofdpersoon. Ze is als non in de toen nog Belgische Congo werkzaam geweest tijdens bloedige burgeroorlogen daar. Als jong meisje is zij om heel merkwaardige redenen in het klooster getreden. Toen zij in het begin van de jaren zestig uittrad, was die beslissing onbegrepen en ook onaanvaardbaar voor haar ouders en haar kloosteroverste. Zij herkent stukken van haar problematiek in een meisje dat verslaafd is aan drugs en hoogzwanger. Beelden van en herinneringen aan die beklemmende tijd binnen het katholicisme van Vlaanderen en haar eigen ervaringen hebben haar de greep op het leven doen verliezen. Ook de leiding van het opvanghuis dringt niet door tot de problematiek van beide vrouwen, hoewel deze van goede wil is. Novelle over dit dramatische gegeven met snelle wisselingen van tijd en plaats. De Vlaamse schrijver (1954, zelf werkzaam geweest in de psychiatrie) heeft al een royaal aantal goed ontvangen romans op zijn naam. Paperback; vrij kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.