Het lag aan mijn opvoeding dat ik geen moeite had om Marokkaanse jongens van Molenbeek te accepteren
Pol Hoste
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Prometheus, 2003 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : HOST |
31/12/2003
In het voorjaar van 2002 verbleef Pol Hoste drie maanden in Montréal, waar hij contacten had met lokale auteurs. Hij bezocht er universiteiten, bibliotheken en musea en schreef verder zijn carnets vol. Kort na zijn terugkeer kreeg hij in juni 2002 de Arkprijs van het Vrije Woord omdat hij "jarenlang zonder toegevingen aan de smaak van het grote publiek en daarom vaak ook zonder de verdiende waardering, hardnekkig en naar eigen inzicht het artistieke woord hanteert" zoals men kon horen in de radio-uitzending van 'Het Vrije Woord' (17.06.'02). En nu is Montréal verschenen, een vervolg op De lucht naar Mirabel (Prometheus, 1999), waarin de ikverteller ook al Passant genoemd werd, en zijn vriendin Traveller. In Montréal spreekt de verteller de auteur zelfs eens aan als 'Geachte heer Hoste' en vraagt hem of hij geen mogelijkheid ziet om op een andere manier te schrijven. Een andere manier is bv. een roman waarin wel een intrige aanwezig is met een spanningslijn en een dramatisch verloop dat de lezer kan volgen van het begin tot het einde.
Pol Hoste is zich bewust van de negatieve of onverschillige receptie van zijn schrijfproject door de lezer. In het eerste hoofdstuk van Montréal zit de ikverteller in de luchthaven van Zaventem op het vliegtuig te wachten en voert er een ironisch gesprek met een meneer die hem ronduit een luiaard noemt, een zeveraar die de mensen blaaskens wijsmaakt met al zijn geschrijf. Pol Hoste heeft in 2002 voor een groep jongeren van Maghrebijnse origine uit Brusselse jeugdhuizen een theatertekst geschreven, La vie commence à Molenbeek (KVS/De bottelarij, Brussel, 2003), waarin de geëngageerde auteur naar zichzelf en zijn schrijfwerk kijkt door te proberen zich in de gedachtewereld van Marokkaanse jongeren te verplaatsen. Dat doet hij o.m. in drie teksten die hij 'liederen' noemt. De jongeren staan wantrouwend tegen iemand die niet werkt, maar alleen thuis zit en dingen schrijft die wel voor veel uitleg en analyse vatbaar zijn, maar die niemand leest. Waartoe dienen die woorden als anderen er niet van moeten hebben en je er de kost niet mee verdient?
In een dialoog (Lied 3) probeert de schrijver zijn jonge toehoorder uit te leggen dat schrijven tijd nemen is om naar de wereld te kijken, iets wat mensen die werken niet kunnen doen. En is schrijven dan niet werken? vraagt de auteur. In de ogen van de Marokkaanse jongere (die de ogen van Pol Hoste zijn die in dat personage de visie van de man in de straat op 'moeilijke' kunst en literatuur projecteert) word je niet betaald om naar de wereld te kijken maar om te werken. "Daarbij, niks anders doen dan naar de wereld kijken, dat zou vlug vervelen. In ieder geval, ik werk liever. Ik ben geen luierik, ik".
Mijn slotsom is dat de auteur beseft dat weinigen op zijn tegendraadse, eigenzinnige, springerige teksten zitten te wachten -- op zijn zolder liggen zijn onverkochte boeken opgestapeld -- maar dat het geen reden is om ze ongeschreven of ongepubliceerd te laten. De boeken van Pol Hoste weerspiegelen immers op een bijzondere en in ons taalgebied unieke wijze de complexiteit van ons gefragmenteerde bestaan in een chaotische, multicultureel en transnationaal geworden wereld.
Zoals Daniël Robberechts, wiens dood (in 1992) kort als volgt gememoreerd wordt in Montréal: "Toen de inkt op was, nam hij gif. Het was Hemelvaart", schrijft Pol Hoste taalkritisch proza. Robberechts schreef teksten zonder 'verhaal' waarvan de interpretatie niet naar een vooraf bepaald doel wordt gestuurd. Daardoor krijgt de lezer vrijheid, speelruimte, projectiemogelijkheid voor een schier grenzeloze betekenisgeving, betoogt Paul Claes in zijn nawoord bij de onvoltooid gebleven TOT, nagelaten werk van Robberechts. Hetzelfde kan worden gezegd van de hybride, meertalige teksten die Pol Hoste uit zijn carnets distilleert.
De meertaligheid van het reizende personage Passant zorgt ervoor dat zijn identiteit nooit volledig vastligt. Hij is de ikverteller die Standaard Nederlands schrijft, de taxichauffeur die hem van Gent naar Brussel brengt 'neerlandofoons' laat spreken en Traveller een soort Engels dat nu voor lingua franca doorgaat. Personages gebruiken dialect- en tussentaalvormen. In dialogen wordt van het Nederlands overgeschakeld naar het Engels en het Frans, waarbij de aandacht van de lezer soms expliciet gevestigd wordt op woordspelingen als 'Montréal, mont royal, mon réel, my realm', op het komische effect van letterlijke vertalingen of van kromtaal.
Zoals De lucht naar Mirabel is ook Montréal proza, theater en beeldverhaal tegelijk. Hoste brengt er gebeurtenissen en personages uit zijn jeugd ter sprake die hij in eerder werk ook al vermeld heeft: de communistische vader, Rosa, zijn mentrix die zijn eerste verhaal tot een boek overgeschreven heeft (cf. Een schrijver die geen schrijver is), zijn grootmoeder aan wie hij in Een schoon bestaan reeds een ontroerende hommage heeft gebracht. In Montréal citeert hij haar waarschuwing "Zie dat ge niet valt", omdat hij altijd in de lucht zat te kijken.
Daarop volgen drie relativerende commentaarzinnen: "Af en toe viel ik. Van in de lucht te kijken. In de wolken was het beter dan op aarde". Enige weemoed en evasiedrang kan de auteur niet ontzegd worden die in Montréal cynisch een in eerder werk ook al geuite opmerking herhaalt: "Ik heb veel te danken aan mijn voorbestemming om in concentratiekampen te overleven".
In het laatste hoofdstuk 'Picturesque views' duikt een aantal keren de vraag op "Zullen we het maar oorlog noemen?" In de context mag er dan wel sprake zijn van de Tweede Wereldoorlog (Canadezen die Lokeren bevrijd hebben) of Vietnam, toch interpreteer ik die Heraclitische vraag (volgens deze Griekse wijsgeer was oorlog de vader van al het geschapene en wordt al wat is gekenmerkt door onverenigbare tegenstellingen) als een synthese van Hostes schrijfarbeid. Montréal ontleent zijn kracht aan de dynamische disharmonie die erin heerst, aan de instabiliteit die met stilistisch vaste hand gecreëerd wordt, aan de creativiteit waarmee het individu Passant de confrontatie aangaat en de conflicten met medereizende individuen uit andere samenlevingen en culturen niet uit de weg gaat. Die confrontatie is nooit vrijblijvend en altijd geestig.
In het slothoofdstuk staat volgende bekentenis van Passant: "Ik heb altijd geschreven. Met mijn lichaam, met de benen van de letters, met de stelen van kersen, aan de binnenzijde van mijn bolster." Passant moet daarmee doorgaan. [Joris Gerits]
Wim Fiévez
Opvallende roman met sterk poëtisch getint proza over de Franstalige Canadese stad Montreal en over reizen, volgens de Vlaamse auteur (1947) een gesprek met zichzelf en de omgeving. Het gaat vaak over Vlaanderen, het verleden, de Eerste Wereldoorlog, de katholieke kerk, het communisme, het Gent van Karel V. Montreal is overal en staat voor wat passagiers elkaar vertellen. Taalorgie: Montreal is multicultureel, multilinguaal, een stad zonder grenzen, geen beperkend verleden. Reizen als het verlangen je eigen wereld te overstijgen, iets nieuws te scheppen. Beschrijving en werkelijkheid vallen samen, ieder woord een naam. Anticommunisme, lofprijzing van humaan liberalisme. Verteltechniek: monologue interieur; vertelperspectief vanuit het ik of vanuit pseudoniemen van de schrijver. Rijke en duidelingwekkende vertelling; verfrissend in het hedendaagse spectrum van de literatuur. Paperback; kleine druk. Sluit aan bij 'De vlucht naar Mirabel'* over de vlucht van Schiphol naar Montreal.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.