Gestameld liedboek : moedergetijden
Erwin Mortier
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Cossee, cop. 2003 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 2259 |
31/12/2003
In Pleidooi voor de zonde, zijn verzamelde kranten- en tijdschriftenartikelen, schrijft Erwin Mortier over het koningshuis, de kerk, België, de politiek, cultuur, het schrijven én zichzelf. Hij verkaart in het slotartikel zelf geen liefhebber te zijn van essays: "Het genre herleidt de wereld tot een oerwoud vol lianen waarmee de scherpzinnige geest zijn intellectuele trapezekunst kan vertonen." Van intellectuele hoogdraverij en argumentatieve acrobatiek kan je hem inderdaad niet beschuldigen, daarvoor zijn zijn zelfrelativering en -inzicht te zeer ontwikkeld: "Kunnen wij nog aan onze clownerieën ontsnappen, de grime van ons smoel afkrabben en, al is het maar voor even, ontsteld in onze eigen ogen kijken? Ik weet het niet."Ondanks die bescheiden opstelling grossiert Mortier in Pleidooi voor de zonde nochtans volop, soms scherpzinnig en meestal vol overtuiging in meningen, opinies en standpunten. In deze bundel beschouwingen die eerder in de krant 'De Morgen' en de literaire tijdschriften 'Optima' en 'Dietsche Warande en Belfort' verschenen, levert hij naar aanleiding van politieke en maatschappelijke gebeurtenissen vanuit onderbuik en bovenkamer commentaar op de meest uiteenlopende onderwerpen. Geen unisono stemgeluid bij hem bovendien, wel een afwisselend cynisch, sarcastisch, ironisch, schamper, stekelig, scherp, baldadig, mild of mededogend "dansen om een kern van ernst". En ook al is er volgens de stukjespleger "geen opinie meer die niet gecoiffeerd is" en zijn de stukjes nogal ongelijk van kwaliteit, toch slaagt hij er over het algemeen wel in om zijn ergernis, wrevel, woede en verwondering, eigenzinnig en in een beeldende, heldere en rijke taal te beitelen.
Gemakshalve is het boek thematisch onderverdeeld in drie delen. In 'Altaar en troon' worden de monarchie en het katholicisme aan een therapeutisch onderzoek onderworpen; de beschouwingen in 'Het land, zijn volk, zijn leiders' leggen vooral de vinger op de wonde van ons politiek bestel, maar hebben het tegelijkertijd over de voedselindustrie, het homohuwelijk, de vluchtelingenstroom, het verzuilde onderwijs en Big Brother; in 'Kunst en springstoffen' tot slot scherpt Mortier zijn pen aan de affaire-Schafthuizen, de aanslagen in Amerika, het cultuurbeleid in Antwerpen en Vlaanderen, de globalisering en het schrijven.
Het openingsstukje zet meteen de toon: de uit Vlaamse klei getrokken schrijver beschimpt en omarmt ons paradoxaal en surrealistische koninkrijkje in een parodiërende Tafelrede ter ere van het huwelijk van Prins Filip en Jonkvrouw Mathilde. Terwijl dit soms grappige, soms rake, maar steeds met een nostalgische liefde doordrongen stukje proza nog enigszins literair overtuigt, doet het volgende artikel dat veel minder. De sappige en goed vertelde anekdotes over de Britse koninklijke familie klinken ongetwijfeld cynischer dan die van de royaltymagazines en -programma's doen, toch blijven de stukken te veel aan de oppervlakte dobberen om echt te bekoren. Nuchterder en meer beschouwend is Mortier in 'Dolorius Causa', waar ook al de monarchie ter discussie staat. Het kritisch in vraag stellen van onze rituele staatsvorm gebeurt hier bijtend en zalvend tegelijkertijd. Als de sulferdampen van zijn antiroyalistische aanvallen zijn weggetrokken, reikt Mortier begripvol de hand: "Kunnen wij, Belgen, met andere woorden, in plaats van erom te janken of te grinniken niet op zijn minst de beschaafdheid opbrengen om onze monarchie erudiet ter discussie te stellen en onze eigen illusies tegen het licht te houden? Het lijken mij ideale onderwerpen voor een volgende al of niet prinselijke toespraak."
In zijn stukjes over de katholieke kerk toont hij zich ondanks zijn vlijmscherpe formuleringen duidelijk thuis in de materie. De auteur laat in zijn artikel over het celibaat en homoseksualiteit anekdote, kerkgeschiedenis en onderbouwde kritiek bevlogen, vrolijk en wrang met elkaar botsen. Mortier, 'agnost en wel' schiet met scherp op het oude en het nieuwe instituut. Niettegenstaande de soms van vitriool lekkende passages, blijft hij al te uitdrukkelijke meningen voortdurend nuanceren en relativeren. Niet uit politieke correctheid, maar uit een soort nostalgisch mededogen en dankzij de zinnelijke esthetiek die het katholicisme soms weet uit te stralen: "Het valt me nu meer op dan vroeger hoe 'tipsy' het katholicisme in wezen is. De mens is een genotsdier. Hoezeer Rome de lusten van het lijf altijd heeft willen overstijgen, ook in haar eigen doctrines kruipt ons vernuftige mensenbloed waar het niet gaan kan."
In het tweede deel laat hij zijn in mooi Nederlands gegoten licht vooral schijnen op politieke thema's. Daarbij krijgt vooral CD&V en haar vroegere en huidige imperium een veeg uit de pan. Het "zachtroze imago" van de verkrampte "verlepte bruid", zoals Mortier de christen-democratie in één pennentrek aanklaagt, zint hem niet, maar echt veel heil verwacht hij evenmin van de VLD of andere partijen: "Er dienen met andere woorden nog een boel zaken te worden opgeruimd die behoren tot een België dat stilaan in de fossielenkast thuishoort, voordat de conflicten van morgen, de brandstof van een politiek die deze naam waardig is, zichtbaar kunnen worden. Op dit ogenblik is het dusdanig dringen rond het politieke centrum dat paars voor de gematigde optimist die nog altijd onder mijn cynisme schuilgaat, de kleur is van iemand die in het gedrang lijkt te stikken." Zijn politiek pessimisme geldt niet alleen voor de eenheidsworst die de democratie dreigt te verstikken, maar ook voor concrete dossiers die te laat, of helemaal niet van grond lijken te komen. Als hij de ontzuiling, euthanasie, het homohuwelijk en het migrantenstemrecht aankaart, hoor je de verontwaardiging heftig echoën en lees je hoe deze 'Belgo-Vlaam' onze (politieke) samenleving kritisch wantrouwt.
Dat kritische wantrouwen tegenover de samenleving treft ook het derde deel, waarin Mortier voornamelijk zijn visie op kunst, cultuur en het schrijven en hun plaats in de/zijn wereld blootlegt. Hij huivert bij de gedachte aan een politiek en commercieel geëxploiteerde cultuur: "Cultuur is de maatschappelijke ambulance geworden die met loeiende sirene en zwaailichten de burger door het sociaal-politieke vacuüm naar de museale spoedopname raast, waar hij na een stoot zuurstof, wat hartmassage en een lepel postmoderne zingeving als een nieuw mens van de brancard mag herrijzen. Ik vind dat veel gevraagd. Ik geloof daar niet in." Naar aanleiding van de aanslagen van 11 september propageert hij "de lach in zijn meest subversieve gedaante, zonder ontzag voor wie of wat dan ook." In plaats van "het gebral van de propaganda, het opportunistische genot van het intellect dat maar wat graag zijn gesofisticeerde analyses ten beste geeft" heeft deze doemtijd volgens hem behoefte aan "schelmenromans of bedaarde kluchten: stekelig, gevat, messcherp of baldadig". Misschien een idee voor een volgende roman.
Ook voor de globalisering kent Erwin Mortier weinig genade: "Globalisering [...] betekent voor mij de door geen enkele vorm van grenzen getemperde alchemie van het geld en de markt, die zich naar eigen goeddunken door de vrijgemaakte ruimte beweegt en als destijds Adam aan de dingen een naam en een waarde geeft." Tegenover de alchemie van het geld en de markt plaatst hij wars van enige pretentie de kunst. Hij staat trouwens even huiverachtig tegenover het huidige discours, waarbij de nutsfactor steeds meer afknibbelt van de essentie van de cultuur: "kunst moet het onvindbare huisvesten." In het slotessay met als ironische ondertitel 'Literaire pretenties' schurkt de scribent zich liefdevol, gepassioneerd en met overtuiging tegen het geschreven woord aan. Dit is geen poëtica maar een persoonlijke liefdesverklaring voor zijn letteren. In de plaats van de literaire polemiek aan te zwengelen predikt hij tolerantie, zolang vanuit de taal zelf tegen de verknechting wordt gevochten: "Het kan me geen barst schelen of een schrijver aan het sampelen slaat, een spinnenweb van intertekstualiteit aan elkaar breit, een klassieke vormentaal nastreeft, poëtica's verwerpt, van binnenuit opblaast of nieuwe ontwerpt. Zolang hij in zijn taal verzet biedt tegen alles wat ons wil dichttimmeren of bijsnoeien tot we in heldere maar krappe definities passen, ben ik een tevreden mens."
Of Pleidooi voor de zonde ook voor tevreden lezers zorgt, is natuurlijk een andere kwestie. De minder geslaagde stukjes, zoals de parodiërende lofrede op Gerard Reve en enkele vlakke en saaiere koningsartikelen, worden in ieder geval overtuigend gecompenseerd door de meeste andere beschouwingen. Mortiers besef van zijn eigen nietigheid -- "Dat we stof zijn op Gods asem" -- stelt hem in staat om met een gezonde dosis bescheidenheid de behandelde kwesties te benaderen. Dat weerhoudt hem er echter niet van om afwisselend pittig, gevat, giftig, nuchter, analyserend, empathisch en analyserend commentaar te leveren op het theater van het leven. De dynamiek tussen wrevel, woede en mededogen zorgt voor eigenzinnige probleemstellingen, afwijkende standpunten en gedreven opiniestukken. Maar bovenal creëert de taalsensitiviteit een meerwaarde aan de teksten. Zijn voorkeur voor het weidse gebaar en de soms somptueuze volzinnen staan bijna nooit in de weg van de helderheid en de gekartelde scherpte van zijn discours. Integendeel. Al hoort een enkele 'artikel' misschien eerder thuis in zijn poëtisch proza dan in deze verzamelde beschouwingen. Mortier eigent zich met succes steeds meer literaire domeinen toe, maar blijft bovenal integer en is het eigen falen indachtig: "Ik wens zodoende mijn betoog te besluiten met de nuchtere mededeling dat schrijven voor mij, in deze tijd van chips, cybersex [sic] en genocide, nog altijd verbonden blijft met zingen rond een graf, met janken naar de sterren, en met de microscopische tragiek achter een broodkorst en twee gestolen eieren." [Jan Bettens]
Drs. Cees van der Pluijm
De beschouwingen lezen van romancier en dichter Erwin Mortier is geen straf. Je schiet om de haverklap in de lach vanwege de rake formuleringen, de scherpzinnige humor en de verrassende perspectieven. Mortier behandelt zowel de monarchie als het homohuwelijk, de (Vlaamse) politiek zowel als de literatuur, de kerk en Big Brother. Hij zou het onechte kind van Gerard Reve en Gerrit Komrij kunnen zijn, ware het niet dat hij over zo een eigen stijl beschikt en over een eigen serieuze toon die onder alle boosheid en humor schuilgaat. Alleen qua ondeugendheid lijkt hij schatplichtig aan de oude meesters. Mortiers boek is qua omslag en letter mooi uitgegeven, maar verdient toch beter dan een gelijmde bundel te zijn die voor gebonden moet doorgaan. Maar een groot stilist, met humor, smaak en visie, blijft hij ook ondanks dat. Normale druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.