Heideggers kinderen : Hannah Arendt, Karl Löwith, Hans Jonas en Herbert Marcuse
Richard Wolin (Auteur)
Beschikbaarheid en plaats in de bibliotheek
ARhus - De Munt magazijn
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Atlas, 2003 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 157.2 WOLI |
Besprekingen
31/12/2003
Tot verbijstering van velen sloot de in wijde kring gerespecteerde filosoof Martin Heidegger zich in 1933 aan bij de nazipartij. Hij aanvaardde het rectoraat van de universiteit van Freiburg en maakte met veel retorische bombast propaganda voor het nieuwe regime. Zo beëindigde hij ooit een toespraak met de woorden: "Laat je niet leiden door ideeën en doctrines. De Führer is de enige Duitse realiteit, en haar wet".
Hoe kon een denker van formaat zo'n onzin uitkramen? Hoe kon Heidegger, al was het maar voor een jaar, partij kiezen voor een racistisch, totalitair en destructief regime als dat van Hitler en zijn trawanten. Het zijn vragen die vele denkers hebben beziggehouden en nog steeds bezighouden. De Amerikaanse filosofieprofessor Richard Wolin bv., die met Heideggers kinderen al zijn derde boek over deze kwestie heeft geschreven. Ditmaal bespreekt hij de controversie rond Heidegger door in te gaan op de denkwereld van vier van diens leerlingen, nota bene alle van joodse afkomst: Hannah Arendt, Karl Löwith, Hans Jonas en Herbert Marcuse.
Wolins besprekingen getuigen van kennis van zaken en zijn geschreven in een heldere en aangenaam leesbare stijl. Daarom is het des te treuriger dat dit boek op een soms erg kwalijke manier tendentieus is. Vooral in het stuk over Hannah Arendt zijn vooringenomenheid en insinuaties schering en inslag. Oordeelt u zelf: "Zouden die banden [tussen Arendt en Heidegger] -- op mysterieuze en onbewuste wijze -- haar er misschien toe hebben gebracht om in haar boek over Eichmann zulke lasterlijke beweringen over joden te doen? Zouden zulke beweringen bedoeld kunnen zijn om de magiër van Messkirch vrij te pleiten van de misdaden die hij in naam van een regime dat de joden wilde uitroeien had begaan, door te insinueren dat die joden in sommige opzichten niet beter waren dan de nazi's?" Het is duidelijk wat Wolin ons op deze vragen wil laten antwoorden. Door een mengeling van verdachtmakingen en een onverantwoord psychologisme probeert hij aan te tonen dat Arendts afhankelijkheid van Heidegger en de Duitse cultuur haar denken op kwalijke wijze heeft geïnfecteerd. Wat Wolin als het ziekelijke van de Duitse Geist en zijn vertegenwoordigers beschouwt, nl. een rechts-conservatief geïnspireerd wantrouwen t.o.v. de (politieke) moderniteit, schuift hij ook Arendt onverminderd in de schoenen. Dat is om twee redenen onaanvaardbaar. Ten eerste omdat Wolin door een gewiekste citatenkeuze de overeenkomsten tussen beide denkers overdrijft, terwijl hij de manifeste verschillen minimaliseert of gewoon negeert. Nergens maakt hij bv. duidelijk hoezeer Arendts werk gelezen kan worden als een onaflatende kritiek op het gebrek aan pluraliteit in de filosofie van haar voormalig mentor. Een enkel woord daarover zou de voorgespiegelde quasi-identiteit van hun beider politieke denken immers al snel kunnen ondermijnen en dat past duidelijk niet binnen Wolins plan. Een tweede, misschien nog belangrijker punt van kritiek is dat deze simplistische gelijkstelling gebeurt vanuit normen die op geen enkel moment ter discussie worden gesteld. Vooral de idee van democratie wordt als onaantastbaar voorgesteld. Als Arendt bv. vragen stelt bij de politieke capaciteiten van een deel van de bevolking, kan dat voor Wolin niet anders dan een erfenis zijn van de totalitaire en regressieve ideeën van de 'nazi' Heidegger. Dat Arendts voorbehoud t.o.v. een maximaal doorgevoerde democratie van gans andere aard is dan dat van haar leermeester, wil deze superdemocraat gewoon niet zien.
Voor Wolin is elke kanttekening bij vooruitgang en democratie een blasfemie. Nochtans leren zowel de geschiedenis als de actualiteit ons dat een blind vertrouwen in technologie of volkswil zeer kwalijke gevolgen kan hebben. Arendt, Jonas, Löwith en Marcuse hebben allen van dichtbij meegemaakt hoe de nazipartij in Weimar-Duitsland op democratische wijze aan de macht kwam. Zij zijn er zich dan ook maar al te goed van bewust hoe gemakkelijk een democratie in haar tegendeel kan veranderen. Wolin komt aan deze paradox niet toe. Voor hem is democratie een dogma, geen vorm van politiek die zichzelf voortdurend moet bevragen en zonodig herbepalen. Vanuit zijn ongefundeerd gelijk wrijft hij denkers als Arendt, Jonas, Löwith en Marcuse aan dat ze vragen stellen bij wat voor hem onbevraagbaar is. Door al hun kritische bemerkingen bij moderniteit en democratie terug te voeren tot het inderdaad dikwijls onverkwikkelijke voorbeeld van Heideggers politieke denken, maakt hij hun analyses dikwijls onterecht verdacht.
En toch is Wolins boek het lezen waard. De grote relevantie ervan ligt in de openbaring van de dikwijls veronachtzaamde historisch-politieke dimensie van Heideggers filosofie. Hoe intrigerend tekstimmanente interpretaties van diens revolutionaire ideeën ook kunnen zijn, de lezer van dit boek kan er nog veel minder dan vroeger omheen dat het tegelijk de ideeën zijn van een verdwaasd provincialist, van een regelrechte kleinburger met naïeve maar geenszins onschuldige groot-Duitse politieke dromen. Het is de verdienste van Wolin dat hij ons deze ongemakkelijke waarheid onder de neus heeft gehouden. Had hij het daarbij gehouden, het zou een degelijke en aanbevelenswaardige studie zijn geweest. In zijn geheel genomen is Heideggers kinderen echter een fanatische aanklacht van een dogmatisch democraat die wat politieke kortzichtigheid betreft dichter bij Heidegger staat dan hij zelf ooit zou willen weten. [Koen Van Baelen]
Prof. dr. F.J. Heggen
Wolin (City University, New York) poogt na eerdere publicaties over de Duitse filosoof Heidegger (1889-1976) vat te krijgen op dienst intellectuele erfenis. Daartoe onderzoekt hij hoe beroemde leerlingen van joodse origine, maar ontkomen aan Auschwitz, omgingen met de erfenis van hun charismatische leermeester: Hannah Arendt, Karl Löwith, Hans Jonas en Herbert Marcuse. De affiniteit van Heidegger met het nazidom staat buiten kijf: het is geen incident geweest in zijn leven. Zonder het radicale antisemitisme te onderschrijven, heeft hij Hitler gezien als de charismatische leider die de mensheid kon verlossen van het heersend nihilisme. Arendt reageert zwak; ze verdedigt haar geliefde meester op een manier die aan blinde volgzaamheid grenst. Löwith bespeurt een overeenkomst tussen de nationaal-socialistische geest en het existentiële radicalisme van Heideggers filosofie. Ook Jonas gaat de confrontatie met Heidegger niet uit de weg en analyseert het inhoudsloze karakter van diens 'Entschlossenheit' waar het nemen van beslissingen op zichzelf hoogste deugd wordt. Marcuse zag vanaf het begin de beperkingen van Heidegger en onderkende als eerste de innerlijke affiniteit met het nazisme. Een interessante en gedegen studie. Voor filosofisch ingevoerde lezers. Paperback; kleine druk.
Suggesties
Krijg een e-mail wanneer dit item beschikbaar is
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.