Andalusisch logboek
Stefan Brijs
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Atlas, 2003 |
VOLW. : NON FICTIE : NEDERLANDS 851 BRIJ |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Atlas, 2003 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : NEDERLANDS 851 BRIJ |
Peter Haex
rt/aa/01 m
Stefan Brijs duikt onder in duistere Vlaamse literatuurgeschiedenis
Voor het Radio 1-programma Het einde van de wereld ging Stefan Brijs op zoek naar de grafmonumenten van grote en minder grote Vlaamse schrijvers. Dat resulteerde in Kruistochten. In de loop van zijn onderzoek kreeg hij lucht van nog meer vergeten Vlaamse schrijvers. "Sommigen waren tijdens hun leven al vergeten. Anderen waren ooit razend populair, maar hun werk bleef niet bekoren."
Theodoor Van Ryswyck bijvoorbeeld was de neef van Jan Van Ryswyck, ooit burgemeester van Antwerpen. "Hij was razend geliefd bij het volk, want hij maakte gedichtjes en liederen waarin hij zich vrolijk maakte over de problemen bij het gerecht, de onderdrukking door de Walen en allerlei economische wantoestanden. Je ziet dat er eigenlijk weinig veranderd is."
Regenput
"Wat ik bij hem waardeer, is dat hij eerlijk is. Zo beschrijft hij hoe hij letterlijk uit het leger gelopen is", lacht Stefan. Met Theodoor liep het niet zo goed af. De man lustte een flink borreltje en stierf op zijn 38ste aan de gevolgen van zijn uitspattingen.
Veel van de kleine schrijvers in Brijs' boek leefden en stierven in erbarmelijke omstandigheden. Gust Van Roosbroeck schopte het dan wel tot professor in New York, sterven deed hij in een ziekenhuis aan de gevolgen van veel te veel drank. Jules Persijn werd dood aangetroffen in een regenput. Of het een ongeluk was of zelfmoord is nooit uitgemaakt.
"Het probleem is dat het werk van die kleine schrijvers volstrekt onbelangrijk is", zegt Stefan. "Het bleek gewoon niet haalbaar om vijf goede gedichten van bijvoorbeeld Caesar Gezelle op te snorren." Caesar was de bittere neef van Guido, die nooit uit de schaduw van zijn oom kon stappen.
Stefan heeft veel materiaal gevonden in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC). "Ook in de Hasseltse bibliotheek heb ik veel boeken gevonden. Het is een maffe sensatie om zo'n boek op te vragen. Soms lijkt het alsof niemand het ooit ter hand heeft genomen."
Ook een boeiend figuur: de Antwerpse dichter, essayist en romancier Victor J. Brunclair. De man was een virulent criticus en ging volop mee in alle modes die door literatuurland waaiden. "Daardoor werd hij onleesbaar. Hij wilde bijvoorbeeld nog radicaler zijn dan de experimenten van Van Ostaijen. In zijn kritieken ging hij zo hard te keer dat niemand hem nog serieus nam." Brunclair heeft niet de kans gehad om zijn eigen stem te vinden, gesteld dat hij daartoe in staat was. Hij stierf in een Duits concentratiekamp.
Oordeel: ***
Dirk Leyman
rt/aa/12 m
Zwanenzang voor kleine garnalen
'Ik vraag mij regelmatig af of mijn werk de tijd zal doorstaan, zo niet, of mijn naam meer dan een voetnoot in een of ander overzicht waard zal zijn', zo prakkezeert Stefan Brijs (°Genk, 1969) in de inleiding tot zijn nieuwe essaybundel De vergeethoek. Het is een kwestie die elke elke min of meer ambitieuze schrijver in een onledig uur wel eens kwelt. Maar de auteur van De verwording, Arend en Villa Keetje Tippel heeft van deze overweging het leidmotief van zijn essayistische zijsprongen gemaakt.
Wroetend in leven en werk van verrimpelde Vlaamse schrijvers zoekt Brijs naar indicaties over de houdbaarheidsdatum van zijn eigen nog jonge oeuvre. Bovenmatig geïntrigeerd toont hij zich door de snelle anonimiteit van destijds soms zo duchtig geroemde pennenvoerders. Waarom werden zij met zulk een spoed door de vergetelheid ingehaald? Was hun oeuvre bij nader inzien toch te onbeduidend? Of is er sprake van toeval, moedwil en misverstand of spijtige verwaarlozing?Brijs deelt zijn zwak voor de kleine garnalen, die en masse door het schepnet van de literatuurgeschiedenis glijden, met zijn mentor Jeroen Brouwers, de pater familias en necro-biograaf van zoveel beduimelde scribenten met een tragisch of suïcidaal levensslot.
Het twintigtal schrijversportretten uit De vergeethoek vormt, aldus Brijs, een logisch uitvloeisel van Kruistochten (1998), zijn doorleefde verzameling queestes naar de laatste rustplaats van halfvergeten Vlaamse schrijvers. Met pathos "de gebundelde krachten van wind en regen" trotserend bezocht Brijs toen negen graftomben, van onder anderen Jan Emiel Daele, Gustaaf Vermeersch, Karel Van de Woestijne, Richard Minne en Georges Hebbelinck. Kruistochten stond stijf van verontwaardiging, maar was mede door die volgehouden grondtoon een soort ijkpunt in een genre dat wel een portie drama kan verdragen. Ter plekke gekomen bleken de graven vaak ten prooi aan schromelijke verwaarlozing en vandalisme of waren ze eenvoudigweg geruimd, voor Brijs evenzoveel symptomen van de schandelijke omgang van "het katholieke Vlaanderen" met zijn schrijvers, een land "waar eren rijmt op creperen". In Brijs' snel volstromende gemoed welden regelmatig woedetranen op. Lang kon hij de funeraire kaalslag niet aanzien. Op het Gentse kerkhof Campo Santo raapte hij met lichte wanhoop een restant van Van de Woestijnes grafmonument bij elkaar of legde hij een witte roos op Jan Emiel Daeles toegetakelde perk.
Tijdens zijn Kruistochten-onderzoek moest Brijs vaststellen dat vergetelheid in de subtielste en oneerlijkste gradaties bestond. Cohorten Vlaamse schrijvers bleken nog veel minder sporen op dodenakkers, in naslagwerken of collectieve geheugens na te laten dan bijvoorbeeld Minne, Daele of Vermeersch. In de voor De vergeethoek samengestelde cortège vindt men dan ook lieden als "de brave criticus" Jules Persijn, poète maudit Prosper Van Langendonck, de tragische Elsschot-adept Kamiel Top, De Boomgaard-dichters André de Ridder, Hugo Van Walden en Firmin Van Hecke, "gevangenisschrijver" Roger Van de Velde en Tijd en Mens-lid Remy C. Van de Kerckhove. Een voor een zijn ze zonder trommels of trompetten aan de rafelranden der literatuur terechtgekomen. Voor hen wou Brijs een papieren amulet maken, in de vorm van een gebald portret, enigszins volgens het door Jeroen Brouwers in De laatste deur uitgevaardigde devies: "Het is goed, de doden met zo groot mogelijke liefde en, kan het tevens zijn, zo groot mogelijke schoonheid te gedenken."
In De vergeethoek heeft Brijs neigingen tot emotionaliteit proberen weg te gummen. De vignetten zijn nuchter en bewust journalistiek van opzet, en net daardoor ook een tikje voorspelbaarder. Over de keuze van de opgevoerde namen kan men van mening verschillen. Hoe lukraak zijn ze Brijs' pantheon binnengewaaid? Hoe vergeten moest je precies zijn? Zijn verantwoording houdt hij eerder vaag. Aan te nemen valt dat de beschikbaarheid van bronnenmateriaal of de verborgen rijkdom van het AMVC-archief mee van tel was. En in de keuze voor een figuur als Alfons Jeurissen zullen wellicht Brijs' eigen Limburgse roots een rol spelen. Op affiniteit met het literaire werk van betrokkenen laat Brijs zich hier zelden voorstaan. Je vraagt je daarom af of weggedeemsterden als Filip de Pillecyn, Emmanuel De Bom, Herwig Hensen, Alfred Hegenscheidt, Albert Van Hoogenbemt, Geo de la Violette en Paul-Gustave Van Hecke het niet ook verdienden uit de dichtgeslibde Vlaamse klei te worden getrokken.
Brijs heeft dat arbitraire gracieus opgevangen door enige thematische of generationele ordening aan te brengen. Zo laat hij een klad Guido Gezelle-epigonen aan ons lezersoog voorbijtrekken. Helaas: van de saaie en idolate levenslopen van een August Cuppens of Jacob Lenaerts kan Brijs' bekoorlijke pen begrijpelijkerwijs niet veel garen spinnen. In het onderdeel 'Verdacht en verguisd' gaat het over schrijvers die hun vingers aan de hittegloed van activisme of collaboratie hebben gebrand. Nadien raken ze voorgoed in het sukkelstraatje, geteisterd door repressie, een zwakke gezondheid of een verstoorde zielenrust. Vreemd genoeg vertonen de levensbeschrijvingen van de dweepzieke Vlaamse bard René De Clercq of "wijwaterpisser" Ernest van der Hallen een zekere plichtmatigheid. Veel verwachtte ik van Brijs' portret van de getourmenteerde Prosper Van Langendonck. Het vluchtig herkauwen van de werdegang van de zwerfzieke Van Nu en Straks-er is vlak en ontgoochelend. Het essay over de doodbrave criticus Jules Persijn (de door katholiek Vlaanderen op handen gedragen professor en recensent die "van een lor een meesterwerk" maakte en "derderangsschrijvers opblies tot auteurs van wereldklasse") lijkt een herhalingsoefening van Jeroen Brouwers' essay uit De laatste deur. Daarin typeerde hij Persijn, die in 1933 dood in een regenput werd aangetroffen, als "een weergaloze babbelkous, verslaafd aan vulgariseren, een genie in het zalven en een filosoof van de uitgeblazen kaars". Brijs voegt er weinig aan toe.
De sterkste portretten in De vergeethoek handelen over de vier karakterieel zo contrasterende redactieleden van De Boomgaard: André de Ridder, Edmond van Offel, Hugo van Walden en Firmin van Hecke. De Boomgaard was een vrijzinnig literair tijdschrift dat tussen 1909 en 1911 verscheen en "een plaats veroverde in de Vlaamse literatuurgeschiedenis, zij het in het curiositeitenkabinet", aldus Brijs. Na lezing van de zes pagina's over André De Ridder (1888-1961) zou men veel meer willen vernemen over deze "zeer vreemde man", zoals P.G. Van Hecke hem karakteriseerde. De Ridder was een entameur met allure, die volop de modieuze kaart van de decadentie en het dandyisme trok en gold als "de grootste Barnum der Vlaamse literaire foor". In zijn boeken, gevuld met "willoze jongmenschen" filosofeerde hij erop los "met de diepgang van een walnoot". Na zijn Boomgaard-avontuur richtte hij in 1920 Het Roode Zeil op, nog zo'n kamikazetijdschrift dat het amper acht nummers uitzong.
Brijs' citaten zijn uiterst wel gekozen en de schalkse tussenwerpsels geven ruim baan aan bevrijdende ironie. Over de gelijkmoedige, karig schrijvende Firmin Van Hecke merkt hij op: "Bij Van Hecke brandde de melancholie als een haardvuur dat regelmatig moest worden opgepookt. Zonder ongeluk kwam hij niet tot schrijven. Er was een voorhamer nodig om verzen uit hem te krijgen." De poëzie van diens mede-Boomgaarder Edmond Van Offel doet je volgens Brijs op zijn best "met het hoofd knikken, alsof je naar een op maat gemaakte kleerkast van spaanplaten staat te kijken". En als Van Offel zijn voorbeelden gaat nabootsen, lijkt het alsof "Guido Gezelle de pen hanteert na twee flessen jenever door zijn keel te hebben gejaagd: pluizelpluimekens warrelwiegen / schuinsche vliegen het ijle door / sneeuwezierkens draaiend dralen / dichte dalen". Duizelig knikken we Van Offel de vergetelheid in.
De merkwaardigste geschiedenis heeft Brijs voor het slotakkoord bewaard. Niet toevallig grijpt hij terug naar de beproefde formule van de grafreis. Voor het VRT-programma Het einde van de wereld kreeg Brijs de gelegenheid om de laatste rustplaats van Gust van Roosbroeck in New York te achterhalen. Van Roosbroeck (1888-1936) behoorde ook al kortstondig tot de kliek van De Boomgaard en publiceerde een paar erg pessimistische verhalen en niet minder droefgeestige gedichten. In 1914 keerde hij Vlaanderen de rug toe en zocht hij zijn geluk in de Verenigde Staten, waar hij uiteindelijk als hoogleraar Franse letterkunde aan de Columbia University in New York carrière maakte. In 1936 zou hij zelfmoord hebben gepleegd door uit het raam te springen, althans dat beweerde Marnix Gijsen ooit tegen Jeroen Brouwers. Dankzij de vasthoudendheid van Brijs, die erop gevlast is "enige splinters" los te hakken "uit de stilte van graniet" rond Van Roosbroeck, wordt uiteindelijk zijn onopvallende graf gelocaliseerd op het Sint-Mary's Cemetery in Yonkers. En passant weet hij de verloren gewaande nalatenschap (de "Roosbroeckboxes") aan de kelder van een Amerikaanse eigenares te ontfutselen en legt hij de hand op diens overlijdensakte, waaruit blijkt dat Van Roosbroeck "gewoon" aan een delirium tremens is gestorven. Geen zelfmoord dus? Brijs beseft dat de vondst "geen paukenslag zal doen weerklinken in Vlaamse literaire kringen" maar hij proeft wel de smaak van een kortstondige mini-overwinning op de vergetelheid.
Meer kun je niet wensen als je met deze minor poets in de weer bent. Ondanks de fluwelen handschoenen waarmee Brijs zijn kleine garnalen pelt, geeft hij immers ruiterlijk toe dat hun literaire voortbrengselen meestal terecht door de tand des tijds zijn aangetast. En dat het af en toe harken was om een levendige zwanenzang te borstelen.
Toverformules voor een literair voorschot op de eeuwigheid bestaan niet, zo leert ons De vergeethoek. Goed schrijven is natuurlijk nuttig. Bij leven gefêteerd worden als een prins der letteren, zoals Jules Persijn, biedt volstrekt geen garantie. Net als luid verkondigde jammerklachten bij je begrafenis, zoals het de nu volstrekt vergeten volksdichter Theodoor Van Rijswijck overkwam: "gansch Neerlands loosde zucht op zucht".
Brijs' vaak tragische portrettengalerij houdt elke ijdele schrijver een spiegel voor en is daarom ook een twintigvoudig antidotum tegen zelfoverschatting.
rt/aa/20 m
Stefan Brijs was vijfentwintig toen hij zich op de zelden geschoffelde, vaak verwilderde paden van het literaire kerkhoftoerisme begaf. Het leverde een boek op, Kruistochten (1998), met acht portretten van Vlaamse schrijvers van wie de auteur vond dat niet alleen hun graf, maar ook hun werk vandaag schandalig verwaarloosd werd.
Op het einde van Kruistochten had Stefan Brijs zijn Jeruzalem duidelijk nog niet bereikt, want in 1999 en 2000 verzorgde hij voor de Standaard der Letteren een vijftiental bijdragen over Vlaamse auteurs van wie hij zich afvroeg hoe die terecht of onterecht in de vergetelheid waren geraakt. Aangevuld met enkele schrijversportretten die hij elders publiceerde, zijn die essays nu tot een boek samengevoegd.Onder de afdeling ,,Verdacht en verguisd'' brengt hij auteurs samen die met elkaar verbonden zijn via het Vlaamse activisme. Flamingantisme en represailles door de Belgische staat drukten hun stempel op het leven en werk van René de Clercq, Alfons Jeurissen, Prosper van Langendonck, Jules Persyn en Ernest van der Hallen.
Stefan Brijs' inlevingsdrang verleidt hem soms tot hyperbolische beschrijvingen. Van de Ekerse douanier Alfons Jeurissen zegt hij: ,,Te voet of per fiets moest hij op zoek naar smokkelaars, stropers en dieven, in weer en wind nachtenlang langs de grens over de heivlakten zwerven en door vennen en moerassen waden. Geen wonder dus dat het deze uitgeputte man aan adem ontbrak om een groot werk te scheppen.''
Brijs brengt in een tweede afdeling Victor Brunclair, Kamiel van Baelen en Kamiel Top samen. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog kwamen zij om in een Duits concentratiekamp. In zijn lijst van geraadpleegde literatuur vermeldt Brijs Geert Buelens' Van Ostaijen tot heden (2001). Blijkbaar heeft Brijs bij de bewerking van zijn krantenstukken de talrijke inzichten in Brunclairs poëzie, beschreven door Buelens, niet meer getoetst aan de visie die hij overnam uit zijn veel oudere bronnen. Dat is jammer, want Brijs' oordeel over Brunclairs eerste dichtbundel zou dan wellicht genuanceerder geklonken hebben dan ,,ongenietbaar'' en vooral bestaande ,,uit gevoelloze, expressionistische gedichten''.
Een derde afdeling heet ,,In de schaduw van Guido Gezelle'' en bevat een portret van Caesar Gezelle, die zelf dichtte in de trant van de meester. Zo godvergeten als Brijs het voorstelt, is de poëzie van Caesar Gezelle niet. In Soms tussen tulpen, een bloemlezing uit 1997 van Hubert van Herreweghen en Willy Spillebeen, is Caesar Gezelle met drie gedichten vertegenwoordigd, evenveel als Alice Nahon, Gaston Burssens en René Verbeeck.
In ,,Afgeknapte levens'' vraagt Brijs aandacht voor schrijvers die jong gestorven zijn: de krankzinnig geworden Theodoor van Ryswyck, Remy C. van de Kerckhove, de dichtende voetballer van Racing Mechelen en medeoprichter van Tijd en Mens (hij reed zich te pletter tegen een stilstaande vrachtwagen), en de aan palfium verslaafde Roger van de Velde (hij haalde na zijn gevangenisstraf de ontwenningskliniek in Amsterdam niet meer).
Een laatste afdeling, met de sprekende titel ,,De vruchten van de boomgaard'', brengt portretten van de redacteurs van het tijdschrift De Boomgaard (1909-1911), een bont gezelschap waartoe zowel de romantische kluizenaar Hugo van Walden (het pseudoniem van Julius Temmerman) en de modernistische literatoren André de Ridder en Gust van Roosbroeck behoorden. Van Roosbroeck emigreerde in 1916 naar Amerika en werd in 1924 hoogleraar Franse letterkunde aan de Columbia University van New York. Naar diens graf ondernam Stefan Brijs in mei 2001 een zoektocht, die hij in de laatste vijfentwintig bladzijden van De vergeethoek gedetailleerd beschrijft. Geen reactie van de bibliothecaresse in de New Yorkse Public Library of van de zwarte analfabete chauffeur die hem naar St. Mary's Cemetery brengt, blijft onvermeld.
Het verzamelen van bewijsmateriaal voor de al dan niet terechte verwaarlozing van ooit gerespecteerde en zelfs bewonderde auteurs heeft Stefan Brijs naar bibliotheken, archieven, antiquariaten en kerkhoven gedreven. Met eenzelfde passie brengt hij over zijn zoektochten verslag uit. Dat er in zijn speurwerk een verborgen agenda zou kunnen zitten, leid ik af uit deze zin van de inleiding: ,,Ik vraag mij regelmatig af of mijn werk de tijd zal doorstaan, zo niet, of mijn naam meer dan een voetnoot in een of ander overzicht waard zal zijn.''
Is schrijvers uit de coulissen van de literatuurgeschiedenis halen voor Brijs een oefening in het bezweren van de vrees zelf ook bestemd te zijn om in de vergeethoek te verdwijnen?
31/12/2003
In Kruistochten (1998) liet Stefan Brijs al eerder zijn aandacht gaan naar min of meer vergeten Vlaamse schrijvers. In De vergeethoek bundelt hij opnieuw stukjes die hij vooral in 'De Standaard' publiceerde. Sommige schrijvers zijn al wat meer vergeten dan andere, de drie Limburgers die zich beziggehouden hebben met het tijdschrift ''t Daghet in den Oosten', bv. zijn wel zeer obscuur. De meeste anderen hebben toch wel hun rol gespeeld in de Vlaamse literatuurgeschiedenis. Brijs plaatst ze overigens in een paar groepjes bijeen. Drie jong gestorven schrijvers: de verslaafde Roger van de Velde, de 19e-eeuwse volksdichter Door van Ryswyck en Remy C. van de Kerckhove, de veelbelovende dichter-voetballer die het tijdschrift 'Tijd en Mens' oprichtte en bezielde. Drie schrijvers die de kampen van de Tweede Wereldoorlog niet overleefden: de expressionist Victor Brunclair en de jonge beloftevolle schrijvers Kamiel Top en Kamiel van Baelen. Vijf schrijvers, onder wie de dichter René de Clercq en de Van Nu en Strakser Prosper van Langendonck, mochten hun activistische sympathieën zwaar betalen. Ten slotte zijn er nog vijf schrijvers van de Boomgaardgeneratie, zo genoemd naar het tijdschrift waaraan zij meewerkten, onder wie André de Ridder en Firmin van Hecke. Ook zij hebben hun stempel gedrukt op het literaire leven in Vlaanderen. De laatste van hen, Gust van Roosbroeck, is het onderwerp van een hele queeste, die Brijs naar New York bracht, waar hij niet alleen na lang zoeken het graf en de juiste doodsoorzaak van Van Roosbroeck vond, maar ook zijn archief, dat ondertussen overgebracht is naar het AMVC-Letterenhuis.
Dit is een schitterend boek, dat ik met ontzettend veel plezier gelezen heb. In een licht ironische stijl schetst Brijs de levens van twintig schrijvers, die geprobeerd hebben om hun plaats in de literatuurgeschiedenis te verwerven. De meesten hebben die plaats niet gekregen, en dat is meestal ook terecht, maar ze waren wel een onderdeel van het literaire netwerk dat zo ingenieus in mekaar zit. Het is de verdienste van Brijs dat hun werk in een context geplaatst wordt, waardoor het toch een waarde krijgt. We komen te weten wat hen gedreven heeft, en wat hen heeft doen falen. En voor de eerste vijf uit het boek, zij die 'fout' waren onder de oorlog, geldt dat ook die fouten wat gerelativeerd of toch minstens gesitueerd worden. Een boek als dit plaatst literatuurgeschiedenis in een ander perspectief. [Johan Vanhecke]
Gerard Oevering
Dit boek is het Vlaamse equivalent van Wim Zaals 'Nooit van gehoord' (1974), een galerij van vergeten schrijvers. 'De vergeethoek' gaat over Vlaamse schrijvers die in Brijs' ogen 'nog meer vergeten zijn' dan die uit de eerder bundel 'Kruistochten'*. Brijs maakt op boeiende wijze duidelijk hoe de tijd de geroemden, de grote namen van weleer genadeloos de vergetelheid binnenleidt. Gestorven en onder grote belangstelling begraven, maar al snel wisten weinigen meer wie de ooit gevierde was geweest. Velen van hen hebben in Nederland de literatuurgeschiedenis niet gehaald, met uitzondering misschien van René de Clercq, Prosper van Langendonck (voor hem een deel in de vermaarde serie BNL (1939) en Remy C. Van de Kerckhove. Twee hartstochten hebben hun leven beheerst: flamingantisme en katholicisme; ze werden ervan verdacht en erom verguisd, voor beide hartstochten streden en stierven ze. Oorspronkelijk geschreven voor de Vlaamse krant De Standaard, aangevuld met zwartwitfoto's en niet eerder verschenen stukken. Goed geschreven en zeer informatief. Paperback; kleine maar vrij ruime druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.