De generaal in zijn labyrint : roman
Gabriel García Márquez
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Meulenhoff, cop. 2003 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : GARC |
31/12/2003
<4>Eerst was er de debuutroman Afval en dorre bladeren, die laat in de jaren '50 en na een hortende beginfase zijn weg vond naar een uitgever. In de daaropvolgende decennia tot de jaren '90 verschenen andere wervelende romans zoals Honderd jaar eenzaamheid, De herfst van de patriarch, Liefde in tijden van cholera, De generaal in zijn labyrint, om er maar enkele op de voorgrond te plaatsen. Tussendoor, in 1982, de Nobelprijs voor Literatuur. Een flinke tijd later -- we schrijven dan al 1997 -- worden de fans vergast op een volumineuze biografie over de meester, in overleg met hem samengesteld door de Colombiaans-Spaanse auteur Dasso Saldívar ; een biografie evenwel die afgesloten werd kort na de publicatie in 1967 van 's mans eerste succesroman, Honderd jaar eenzaamheid. En nu, nog eens vijf jaar later, komt, in een al even volumineuze autobiografie, de 75-jarige García Márquez zelf aan het woord.
Noem het autobiografie, maar het woord 'memoires' is hier ruim zo goed op zijn plaats. Want het gaat de auteur er niet zo zeer om een hommage te brengen aan het eigen leven, zeg maar het eigen verleden te rechtvaardigen, maar wel om zo breed en diep mogelijk in zijn vroege herinneringen te duiken en daaruit verhaalstof te putten waarvan hijzelf de draaispil, of tenminste toch betrokken partij was. Net zoals zijn biograaf Dasso Saldívar vangt García Marquez zijn relaas aan bij de reis die hij in 1950 met zijn moeder maakte naar Aracataca, het dorp waar hij geboren was en de eerste acht jaren van zijn leven had gewoond. Die reis, zo heeft hij altijd volgehouden, is van beslissende betekenis geweest voor zijn leven als literator. Tot dan toe had de 23-jarige zomaar wat aangemodderd : zijn studies had hij verwaarloosd, hij leidde een half zwerversbestaan, met thuis lag hij geregeld overhoop. Alleen het schrijven van krantencolumns en een poging tot roman hielden hem staande. De confrontatie met het dorp van zijn prille jeugd deed hem aan den lijve ondervinden, zo bekent hij, "dat het boek dat ik had proberen te schrijven louter een hoogdravend bedenksel was dat op geen enkele manier steunde op een poëtische waarheid". Hij legde zijn probeersel Het huis opzij en begon te schrijven aan Afval en dorre bladeren.
Maar het afwerken en gepubliceerd krijgen van deze eerste roman zou nog jaren duren. Intussen zette hij zijn bohémien-leven ongestoord verder, net zoals voordien, hoewel iets meer getemperd vanwege het doel dat hem voortaan voor ogen stond. Over het leven dat hij leidde vóór het onthullende bezoek aan Aracataca, en dat de huiselijke maar soms ook prangende maatschappelijke gebeurtenissen meebracht die later in zijn romans zouden worden ingebed, krijgen we de auteur aan het woord zoals hij over heel de wereld geboekstaafd staat: als verteller. Over zijn tantes en ooms, zijn hachelijke schooljaren, zijn frivole escapades, zijn studiejaren in de hoofdstad ; maar evenzeer over de politieke moorden, de massaslachtingen en de corruptie die toentertijd Colombia overspoelden ; daarbij zeker niet te vergeten de bogotazo (1948), het hallucinante volksoproer in de hoofdstad waarbij duizenden doden vielen, en waar de auteur omzeggens op de eerste rij stond.
Ten gevolge van deze aangrijpende gebeurtenissen keert García Márquez terug naar de Caribische kust, waar zijn roots liggen. In Cartagena, waar hij terechtkomt, bloedt zijn al niet zo grote studieijver helemaal dood, en groeit omgekeerd evenredig zijn literaire bezetenheid. Die periode schildert de auteur af als een voortdurende strijd om zijn pennenvruchten in deze of gene krant geplaatst te krijgen, zich in het lokale literaire wereldje binnen te wurmen, en een antwoord te vinden op zijn steeds acute geldgebrek. Het treedt allemaal perfect uit de verf: het dandy-achtig imago waarmee het krantenvolk zich omgeeft, de hardnekkige pogingen om een literair tijdschrift, 'Crónica', in het leven te roepen en vervolgens in leven te houden, de furieuze ijver waarmee gejaagd wordt op publiceerbaar materiaal. Aan deze uitgesponnen periode komt een einde in 1955, als de krant waarvoor hij werkt de nu 28-jarige naar Genève stuurt om de bijeenkomst van de Grote Vier te verslaan. Colombia zal hem niet gauw terugzien.
Het vertrek naar Europa betekent meteen het einde van García Márquez' memoires. Althans voorlopig, want het is moeilijk denkbaar dat een verteller van zijn slag de vijftig jaren die daar nog op volgen in de toekomst onbesproken laat -- als hem de tijd gegund wordt. Alvast heeft het huidige (laten we het erop wagen) 'eerste' deel de grondstof blootgelegd waaruit de grote romans van de afgelopen decennia werden geboetseerd. Die grondstof is de beleefde realiteit van elke dag. Toegegeven dat zulke realiteit in een land als Colombia en zeker in een middeleeuws gat als Aracataca, "dat aardse paradijs van nostalgie en verlatenheid", een stuk aangrijpender en/of opwindender is dan pakweg in Destelbergen of Beveren-Waas. Maar wie aan die omstandigheid te veel aandacht zou besteden zit op het foute spoor. Want niet de spankracht van de gebeurtenissen die aan de bron liggen zijn bepalend, maar wel de emotionele lading waarmee die zijn geïnjecteerd. Dat was precies het inzicht waar García Márquez op stootte in 1950 bij de terugkeer naar zijn geboortedorp. Hij besefte dat voor het epos waarvan hij droomde alleen zijn eigen familie model kon staan, "een familie die nooit hoofdrolspeler of zelfs maar slachtoffer van iets is geweest, maar slechts nutteloze getuige en slachtoffer van alles". Die grondstof, dat werd hem duidelijk, had enkel een lading nodig, "de emotionele lading die ik zonder het te weten met me meedroeg en die onaangeroerd op me had liggen wachten in het huis van mijn grootouders". Beide samen, grondstof en lading, staan garant voor gedegen literair werk. Met daarbij natuurlijk: de gave om ze ongedwongen verhalend in elkaar te verwerken. Dat García Márquez die gave bezit, heeft men al vele jaren lang kunnen constateren. Zijn memoires brengen daarvan een nieuw bewijs. [Hugo Van Hoecke]
Redactie
Toen Gabriel García Márquez (Colombia, 1927), winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur 1982, in 1999 hoorde dat hij lymfklierkanker had, sloot hij zich op in zijn werkkamer en zette zich aan het schrijven als nooit tevoren. Het resultaat is dit monumentale boek, het eerste deel van zijn memoires, waarin 'Gabo' vertelt over zijn jeugd, zijn familie, zijn land, de vele vrouwen in zijn leven en zijn jaren als journalist en beginnend schrijver tot 1955, het jaar waarin hij naar Europa afreisde. De oudste uit een groot gezin uit een klein Colombiaans stadje, ging hij rechten studeren, maar verruilde die studie al gauw voor de journalistiek. Het motto dat hij deze boeiende autobiografie meegaf, maakt duidelijk hoe je deze memoires dient te lezen: 'Het leven is niet het leven dat je hebt geleefd, maar dat je je herinnert en hoe je het je herinnert om het te vertellen'. Wat waar is en wat aangepast is omdat het een beter verhaal oplevert, zal wel nooit helemaal duidelijk worden. Een heerlijk en belangwekkend boek en een goudmijn voor alle Márquez-liefhebbers die er veel in zullen ontdekken wat als bron en inspiratie heeft gediend voor zijn romans en verhalen. Met verklarende woorden- en namenlijst. Paperbackeditie; vrij kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.