De tijd zelf : drieluik
Harry Mulisch
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Querido, 2002 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : NEDERLAND 943 MATH |
31/12/2003
<4>De 19e-eeuwse academische schilderkunst toont opvallend veel naakt. De preutse burger zag daar geen graten in. Het naakt werd nl. getoond en meteen verhuld. Die bijzonder aantrekkelijke nimf droeg haar naam, Elektra of Elektriciteit, als een sluier over haar mooie vormen. Zo wordt het blanke vlees een metafoor en is de deugdzaamheid gered. De voorplatten van De gemaskerde eeuw en De eeuw van Schnitzlers worden beide gesierd door naakte vrouwen in een beeldhouwersatelier, de eerste een volstrekt onerotisch model, de tweede een voltooid beeld. Dat marmeren beeld gaat echter over in een levende vrouw die... haar schepper omhelst en kust. Verzinnebeeldt dit schilderij de onhoudbaarheid van de metafoortheorie en zelfs van de burgerlijke moraal?
Nemen we de seksuele moraal. Tegenstrijdig is zijn wezen: onthouding van erotiek en sublimatie enerzijds en de aandrang der ontembare lusten van het tussenbeense anderzijds. De burger zette zichzelf het masker van de deugdzaamheid op, maar kan toch de donkere kantjes niet verhullen. Het ideaal vecht tegen de realiteit. Dat masker intrigeert literatuurwetenschapster Mathijsen, ze wil het met de Nederlandse 19e-eeuwse literatuur zachthandig opzijschuiven en zo de contradicties van deze eeuw onthullen. Gays historische werk gaat breder en overschouwt de hele cultuur van het 19e-eeuwse Europa. Gays en Mathijsens thema's zijn vergelijkbaar, zo bv. dat van de contradicties.
Daaraan is op het gebied van bv. de seksualiteit geen gebrek. In Stefan Zweigs autobiografie Die Welt von gestern las ik destijds tot mijn niet geringe verbazing dat er in het Wenen van zijn jeugd meer hoerenkoten dan bakkerijen waren. Een andere Wener, Arthur Schnitzler, de 'bevoorrechte getuige' en gids voor Peter Gay, beschrijft in Jeugd in Wenen (Atlas, 2000)) hoe hij van het ene bed het andere induikt. Preutse 19e-eeuwers? Ook de talloze anekdotes en feiten die Gay en Mathijsen hieromtrent citeren, wijzen erop dat de burgerman een tamelijk losse seksuele moraal hanteerde. Seks voor het huwelijk? Uit den boze, althans met je aanstaande. Vele vaders raadden hun zoons dan maar aan om hun voorhuwelijkse lusten alvast te koelen op de rijkelijk voorhanden zijnde dames van plezier. Is de echtgenote zwanger, ziek of niet tevredenstellend? Een hoertje of minnares brengt raad. Geen wonder dus dat achtenswaardige burgers als De Maupassant, Baudelaire of Nietzsche 'sief' (syfilis) opliepen. Angst voor sief was een overtuigender argument voor onthouding dan moralistisch gepreek, ook voor Schnitzler, die zich dan maar concentreert op maagdjes. Kan het dan nog verbazen dat de Nederlandse overheid begin 19e eeuw prostitutie als maatschappelijk verschijnsel erkende en er medische controle op liet uitoefenen? Dat daarop reactie kwam, is al even evident. Mathijsen: "De hele burgerij lijkt zich op een gegeven moment met de prostitutie bezig te houden: met redden, beschermen, regelen of juist afschaffen van regels."
De nogal losse moraal voor de man meent Peter Gay trouwens fel te moeten relativeren: "De onbevredigde echtgenoot die het slechte pad opgaat, was natuurlijk geen onbekende figuur in de 19e eeuw. Maar de meest betrouwbare remedie was vaak: meer en betere seks binnen het huwelijk". Zeker, vele vrouwen zullen wel opgesloten geweest zijn in een opgedrongen passiviteit. De vrouw wacht, ondergaat, lijdt in stilte. Maar Gay ergert zich mateloos aan de overdrijvingen genre 'passief dus frigide'. Gay kijkt verder dan wat de bellettrie ons heeft overgeleverd en brengt 'onofficiële' documenten in het veld, die het voordeel hebben niet uitsluitend door mannen geschreven te zijn: brieven bv., of dagboeken van anonieme vrouwen. En daaruit spreekt onvervalste passie en wellust.
A propos, wellust: beide auteurs besteden opvallend veel aandacht aan de edele kunst der zelfbevlekking. Daarover heerste in de 19e eeuw nl. een onvervalste en opmerkelijke hysterie. De afkeuring was unaniem, de tegenmaatregelen draconisch (genitaliënkooitjes, permanente lakencontrole, koude douches etc.). Deze hysterie verklaren, is peilen naar de diepere psychologie van de Victoriaan. Mathijsen meent dat de afwijzing ontstaat uit de te individualistische opstelling van de onanist: hij onttrekt zich al aftrekkend aan het harmoniemodel van het burgerlijke gezin. Gay plaatst deze angstpsychose -- onanie zou verantwoordelijk zijn voor hypochondrie, tering of nog: krankzinnigheid -- in het bredere kader van de angst die de 19e-eeuwse burger beheerste.
Ziekte en dood loerden immers voortdurend om de hoek en de medische wetenschap stond nog lang zo goed als machteloos. Mathijsen levert een knap staaltje van haar schrijverskwaliteiten bij haar relaas over de verwoestende cholera-epidemieën in Nederland. Tienduizenden wachtten bang en machteloos af tot magere hein ook bij hen zou aankloppen. Dokters hadden geen verhaal. Mathijsen: "Waar de negentiende-eeuwer ook triomfeerde, hoeveel hij ook zijn omgeving kon veranderen, hoeveel vooruitgang hij ook bewerkstelligde, tenslotte bleef hij toch een pion van de dood."
Peter Gay gaat op zoek naar diepere oorzaken voor de neuroses van deze eeuw. In het begin van de eeuw zei John Stuart Mill al dat hij leefde in een "tijd van overgang". De spoorwegen, de evolutietheorie van Darwin, de opkomst van de massapolitiek: alomvattende verandering is het ordewoord. Deze veranderingen, de onwennigheid en nervositeit die ze met zich brengen, verklaren waarom er een "internationale vrijhandel in angst" ontstaat.
Troost en zekerheid vond de burger in de arbeid. Niet het Griekse 'ken uzelf', maar 'ken de arbeid die ge kunt verrichten' hangt boven de voordeur van de burgerman. Tijdgenoten als Zola of Ibsen hekelden dit ijzeren arbeidsethos, maar Gay merkt fijntjes op dat deze burgers net zo goed keihard werkten. Het lijkt wel of alle burgers in de greep zijn van een nooit aflatende drang om vooruit te komen en zo hun maatschappij vooruit te stuwen. Dat deze "sabbatloze jacht op rijkdom" (Mill) ook nare kantjes had, weten we uit talloze publicaties en films. De schaamteloze uitbuiting van de arbeidersklasse kon jarenlang doorgaan omdat de regeringen extreem laks waren, meent Mathijsen. Maar ook -- zo voegt Peter Gay eraan toe -- omdat de burger de meest 'fantasierijke rationalisaties' (maskers, zou Mathijsen zeggen) bedachten voor bv. kinderarbeid. Gay wordt ironisch als hij een 'lyrisch' verslag van een fabrieksbezoek citeert: "Deze "levendige elfjes" zagen hun werk als een "sport" [...]. Je vraagt je af waarom die elfjes niet in rijen voor de fabriekspoort stonden te smeken om te worden aangenomen." Het is weer een voorbeeld over hoe de burger zichzelf een masker moest opzetten om de onoverbrugbare kloof te verwerken tussen ideaal (een vooruitstrevende maatschappij met een plaats voor iedereen) en de weerbarstige realiteit van de kinderarbeid.
Dat masker nam vaak de vorm aan van liefdadigheid. "De 19e eeuw is de eeuw van de liefdadigheidsuitgaven", schrijft Mathijsen en wijdt een verhelderend hoofdstukje aan geëngageerde schrijvers. Vóór de Tachtigers met hun ivoren-toren-kunstopvatting, stelden de dichters zich in dienst van hun maatschappij. Dat begint met gelegenheidsgedichten: een overstroming stond garant voor dichterlijke oproepen tot liefdadigheid. Een schrijver als Jacob van Lennep blijkt een ongelooflijke invloed gehad te hebben op zijn tijd. Hij was niet alleen de uitgever van een berooide Multatuli, maar hij zorgde ervoor dat Amsterdam van waterleidingen werd voorzien. De dichter als loodgieter. Zoals gezegd, de elite stortte zich op liefdadigheid. Gay beweert dat ze dat deden om hun slechte geweten te sussen. Mathijsen ziet het net ietsje anders en vindt erin een uitdrukking van het burgerlijke streven naar verbetering.
Een andere uitlaatklep voor de angsten van de burger was de agressie. De burger een agressieve barbaar achter een mooie façade? Ja en nee. Zeker: lieverdjes waren de Victorianen niet. Het carcan van de matigheid leidde ook tot excessen. Lijfstraffen waren legio, het neerslaan van de Parijse Commune in 1871 was een groot bloedbad, de doodstraf een volksspektakel en voor de minste diefstal zat je jaren in de cel. Toch woedden in heel Europa discussies over de doodstraf en het gevangeniswezen. Gevolg: eerst werd het schavot aan het oog onttrokken, vervolgens werd de doodstraf (o.a. in Nederland) afgeschaft. Dezelfde tendens kende de discussie over het gevangeniswezen: de burger eiste en verkreeg humanisering. Verder vond hij dat je misdaad het beste bestrijdt met meer en betere scholing. Daarin vertonen de discussies die onze voorouders voerden verrassende gelijkenissen met hedendaagse kwesties en opvattingen.
Peter Gay en Marita Mathijsen wijzen zo geregeld op continuïteiten tussen de 19e en 20e eeuw. De idealen die de burger toen koesterde werden in de vorige eeuw grotendeels gerealiseerd. Over de breuk van 1914 heen gaan sommige ontwikkelingen voort. Maar van de 19e eeuw hebben we ook bv. de dubbele moraal overgenomen, en nog steeds maskeren we bedrog en schande. Hoe meer clichés beide auteurs ontmaskeren, hoe meer deze vreemde eeuw haar vreemdheid verliest. Mathijsen doet dat op zachtaardige manier, Gay soms zichtbaar opgewonden over de kortzichtigheid van nakomelingen van de Victoriaan. Het resultaat is een fikse bijstelling van ons zicht op deze fascinerende eeuw. [Kris Lauwerys]
J.P.A. van Ballegoijen de Jong
Het masker van de geheimhouding verstikte het leven van de mensen in de 19de eeuw. Tegelijkertijd ging er achter dat masker een grote betrokkenheid schuil bij het welzijn van de maatschappij. Dit is kortweg het centrale thema in een omvangrijk werk, waarin de hoogleraar aan de UvA en columniste van NRC Handelsblad, andermaal licht werpt op de mentaliteit van onze voorouders aan de hand van de literatuur. Het is een poging om aan te tonen dat het verlichte streven naar emancipatie en humanisering gepaard ging met verborgen seksuele uitspattingen, misbruik van macht en hypocriete burgermoraal. Het boek bestaat uit 3 delen: seksualiteit, realiteit en idealen. Aan bod komen begrippen als prostitutie, zelfbevrediging (of "de éénhandige zonde"), ziekte en dood, zelfmoord, misdaad en straf, drankzucht, verheerlijking van het gezin en liefdadigheid. De 19e-eeuwse citaten uit meer dan 270 bronnen zijn "herspeld en hertaald", wat het lezen ervan vereenvoudigt. Een aardig, tamelijk breedsprakig aaneengebreid essay, dat evenwel wat vrijblijvend voortkabbelt en niet geheel verstoken is van zelfgenoegzame eruditie. Geen register, wel een lijst van de 42 illustraties, bestaande uit litho's, tekeningen, prenten en boekomslagen en gravures uit binnen- en buitenland.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.