Pieter Daens, of Hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht
Louis Paul Boon
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Borgerhoff & Lamberigts, 2019 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : BOON |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Querido, 1992 |
VOLWASSENEN : ROMANS : BOON |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Manteau, 1946 |
Woord Volwassenen Romans : BOON |
2 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Querido, 2002 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 3999 |
Magazijn |
Querido, 1992 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 1290 |
Marc Holthof
em/ec/18 d
De omvang van deze nieuwe uitgave is te danken aan een groep literatuurwetenschappers die onder leiding van Boon-biograaf Kris Humbeeck de verschillende edities van 'Mijn kleine oorlog' bij elkaar hebben gebracht. Het boek bevat drieënhalve versies van de tekst, die allemaal zeer de moeite waard zijn. Om ze in hun ontstaanscontext te kunnen plaatsen, is het verstandig het 150 bladzijden tellende nawoord van Humbeeck eerst te lezen. Dat kost geen moeite, want het is zo goed geschreven dat je de haast hallucinante hoeveelheid informatie even vlot verwerkt als bij de lectuur van een spannend verhaal.
Drieënhalf
Voor 'Mijn kleine oorlog' in 1947 als boek verscheen, had Louis Paul Boon de meeste hoofdstukjes al afzonderlijk gepubliceerd in het weekblad 'Zondagspost'. Tussen december 1944 en augustus 1945 verschenen 33 stukjes in dat tijdschrift, dat door Boons uitgever Manteau bedoeld was als een progressief blad voor politiek en cultuur. Dat vormt de eerste versie van 'Mijn kleine oorlog'.
Bij het schrijven van die stukjes maakte Boon gebruik van een pak aantekeningen waaraan hij in de lente van 1944 begonnen was. Die aantekeningen, 145 in totaal, beslaan de eerste dertig bladzijden van de nieuwe editie. Ze worden hier voor het eerst gepubliceerd en vormen zo'n beetje een halve versie van 'Mijn kleine oorlog'. Het gaat om aanzetten en invallen die Boon in een schoolschriftje neerschreef onder de titel 'Vertellingen over den oorlog'.
Hoewel Boon als krijgsgevangene de oorlog van dichtbij had meegemaakt, had hij er in zijn eerste romans - 'De voorstad groeit' en 'Abel Gholaerts' - niet over geschreven. Die boeken vormden een merkwaardige combinatie van miserabilisme en romantiek, wanhoop en idealisme. Als hij in 1944 over de oorlog schrijft, voert hij de spanning tussen die polen nog op. Enerzijds moest zijn oorlogsboek alle schone schijn doorprikken en de realiteit tonen als de 'merde' die ze was. Anderzijds moest het de stroom van stront proberen te keren door de lezers wakker te schudden. De Apocalyps en de verlossing zouden hier hand in hand gaan; de schrijver zou defaitist én visionair zijn.
Zoals Humbeeck laat zien, vertoonde Boons visionaire idealisme niet alleen 'linkse' maar ook christelijke trekken en werd hij geïnspireerd door de utopische literatuuropvattingen van auteurs als Romain Rolland en de vroege Henri Barbusse. In 'Mijn kleine oorlog' herinnert de verteller zich trouwens met enige weemoed de jongeren 'die gedweept hebben met R. Rolland, het geweten van Europa'. Op basis van zijn aantekeningen wou Boon een bijbel van de oorlog maken. Als samenvatting kan zijn voorlaatste aantekening gelden: 'Dit zijn de gebeden en de vloeken van den kleinen man tegenover den grooten oorlog. Dit zijn de gezangen, dit (is een) waarachtigen bijbel - dit is Heilige Schrift.'
Zuiver christelijk is Boons Schrift natuurlijk niet. Daarvoor is zijn ontluisterende visie te scherp, zijn stijl te bruuskerend. Rolland ontmoet Céline in deze 'Vertellingen over de oorlog'. En de zangen uit Boons omschrijving verwijzen allicht naar 'Les Chants de Maldoror', een surrealistische bijbel van geweld, geschreven door De Lautréamont, en aangehaald door Boon aan het begin van 'De Kapellekensbaan': 'Kunt gij surrealistisch-erotisch-debieler doen dan de zangen van maldoror zijn?'
Na de oerversie van de 'Vertellingen' en de eerste gepubliceerde versie van 'Zondagspost', volgen in deze werkeditie de twee officiële drukken van 'Mijn kleine oorlog': de Vlaamse editie uit 1947, gepubliceerd door Manteau, en de Nederlandse, gefatsoeneerde editie uit 1960, als Salamander-pocket gepubliceerd door Querido. Humbeeck laat zien dat die fatsoenering er niet zozeer kwam op verzoek van Boons uitgever als wel op Boons eigen initiatief. De auteur paste zijn taal aan, al is het resultaat vaak schijn-Hollands; hij schrapte een aantal stukken - waaronder heel wat idealiserende fragmenten - en hij voegde twee nieuwe hoofdstukken toe, waardoor de beroemde eindzin van 1947 ('Schop de menschen tot zij een geweten krijgen') nu gerelativeerd werd door een nieuw einde: 'Wat heeft het alles voor zin?'
In zijn onderzoek van de kritische receptie laat Humbeeck zien dat de 1947-versie door de idealiserende, overwegend katholieke pers afgebrand werd. De vrijzinnige pers omarmde het boek vanwege de authentieke toon, het kloppende hart en de maatschappijkritiek, maar zelden of nooit vanwege de literaire vorm. Daarvoor is het wachten op de jaren zeventig en op schrijvers als Michiels, Polet en De Wispelaere, die 'Mijn kleine oorlog' als opstap naar het romanexperiment zien.
Humbeeck stelt met iets van verbazing vast dat de versie van 1960 een enorm succes werd. 'Ik vind de taal van die versie soms houterig en vaak minder plastisch dan in de eerste druk uit 1947. De Zondagspost-versie is wel plastisch, maar mist de samenhang en de grotendeels chronologische ordening van de editie 1947. Ook de cursieve fragmenten aan het eind van de hoofdstukjes ontbreken in 'Zondagspost'. Die zijn nochtans erg interessant, niet alleen vanwege de veelzeggende anekdotes maar ook vanwege de soms expliciete uitspraken over literatuur in het algemeen en over dit boek in het bijzonder.
Als ik moet kiezen, opteer ik voor de versie van 1947 (weliswaar aangevuld met de twee nieuwe eindhoofdstukken van 1960). Ze staat het dichtst bij de stijl en de ordening van 'De Kapellekensbaan', met ontsporende zinnen, klanknabootsingen, onorthodoxe spelling en eindeloos stromende zinnen die nauwelijks in alinea's onderverdeeld worden. Kortom: meer 'een zee, een plas, iets dat op niets trekt'. Die schijnbare vloedgolf past beter bij de vertelstructuur: het boek toont een stoet van figuren die vaak zelf mondeling aan het woord komen. De ongekuiste stijl van 1947 sluit perfect aan bij de orale vertelstijl van de zogenaamd gewone man, die Boon hier letterlijk en figuurlijk een stem wou geven. 'Het schoonste woord is het woord van het volk, een getroffen vlieger die een uur na de andere vliegers komt afgezeild, is een vlieger die met krukken gaat.'
Ik wil niet insinueren dat Boon in de tweede versie zijn kritische scherpte verloren heeft. Het is met Boon als met Reinaert en boontje in 'De Kapellekensbaan': ze trekken zich wat terug uit het publieke strijdgewoel, maar blijven kritisch toekijken. 'Daarom opteerde de nieuwe Reinaert voor sluwheid en zwoer hij publiekelijk het schoppen af', zegt Humbeeck. En hij citeert Boon: 'Ik ben dezelfde gebleven en ik wil de mensen een geweten schoppen, maar ge kunt niet blijven schoppen want uw schoenen gaan er op de duur bij verslijten.'
Bitter gestemd?
Ik spreek over kiezen, maar gelukkig is dat hier niet nodig. Humbeeck heeft met deze editie niet dé versie van 'Mijn kleine oorlog' willen bij elkaar scharrelen. Hij presenteert de verschillende versies in hun oorspronkelijke staat, met een minimum aan editoriale correcties. Door de vergelijkende lijst aan het eind, kan elke lezer zelf zien wat er van elk fragment en hoofdstuk geworden is in de verschillende versies. Zo kun je de lotgevallen van elk stuk afzonderlijk volgen. Of je kunt de verschillende versies als geheel na elkaar lezen. Beide leesmethoden verhogen de rijkdom en de resonanties van alle onderdelen, die steeds nieuwe verbindingen lijken aan te gaan.
Uiteraard wekken de 'Vertellingen' meer dan de andere versies de indruk van een ongeslepen diamant. Het is alsof Boon met zichzelf overlegt hoe zijn oorlogsboek eruit zal moeten zien. Hij vraagt zich af of hij de ikvorm zal hanteren, en hij somt gebeurtenissen op die hij niet mag vergeten te vermelden in zijn boek. Tegen zichzelf praat Boon plat Boons, bijvoorbeeld: 'En van Vidts die de beesten kopen moet en millioen(en) verdient en slechte beesten koopt, en ik weet niet hoeveel koeien schamoteert, zoodat er geen eten is voor de menschen, en die de kanker heeft aan zijn pismachien en op de straat staat met een catchoe darm uit zijn spriet.'
In de boekversies wordt de dialoog-met-zichzelf verdrongen door de ikverteller die over en met andere figuren praat, of die die figuren aan het woord laat. Maar aan het begin en het eind spreekt ook hier de ik tot zichzelf. Aan het begin gaat het om een kort gesprek vol twijfel aan de zin van een boek over de oorlog: 'Ge schrijft uw 'kleine oorlog'/ ge zoudt liever een ander boek schrijven - groot schoon woelig juist.' Aan het eind wordt getoond hoezeer de ikfiguur zich identificeert met alle gewone mensen die hij een stem heeft gegeven: 'Als ik in dit boek altijd 'ik' zegde dan was dat zoomaar een manier van voorstellen, dat 'ik' beteekende veel meer gij - gij arme kleine vertrapte gehoonde bespuwde en met beloften gepaaide kleine man die niet den moed had of te dom waart om recht te staan en kus mijn klooten te schreeuwen.'
Er is hier geen idealisering van de kleine man. Die steelt en bedriegt evengoed als de grote man - alleen op kleinere schaal. Het is overal en altijd ieder voor zich. Ook de ikfiguur is geen held, 'ach ziet ge, weeral te klein van formaat'. 'België is maar een dorp,' zegt hij, en hij beseft 'dat ik in kleinheid bijlange niet moet onderdoen'. Het gaat per slot van rekening om een kleine oorlog. Of beter: om een zogenaamd grote oorlog die laat zien hoe klein de mens wel is, hoe futiel zijn grote idealen, hoe schamel zijn dromen. 'En ik? och ik zat aan mijn vingernagelen te knauwen en naar alles te kijken en probeerde mijn gedachten tegen te houden op hun weg naar het zothuis, zouden ze ginder nu ook al bommen smijten dacht ik.'
In zijn kleine oorlog smijt Boon bommen op de valse grootheid in al haar waangedaanten: de rijke burgers die zwart zijn en na de bevrijding ineens wit worden; de idealiserende literatuurliefhebbers die alleen fatsoenlijke boekjes willen lezen; de esthetiserende intellectuelen die de gewone werkelijkheid niet verdragen; de christenen die eigenliefde voor naastenliefde verslijten. Maar bij al dat geweld blijft de ikfiguur een 'sentimenteele lummel', met veel begrip voor het lelijke en het kleine in de mens. Hij blijft een dromer, ook al weet hij beter; hij koestert veel van wat hij aanvalt en van wat hij aangevallen ziet worden. En ook dat is de kleine oorlog van Boon: een strijd tussen verbittering en idealisme, ontluistering en vertedering, 'want de hardste strijd in het leven is de strijd om niet bitter te moeten worden'. Dat we deze strijd nu in verschillende versies kunnen volgen, maakt de veelkantigheid van Boon nog duidelijker. Laat in ieder geval déze oorlog niet aan u voorbijgaan.
31/12/2003
Je hebt Boon met de korte beentjes en Boon het genie. De eerste is de schrijver van interessante, maar niet echt baanbrekende werken als Abel Gholaerts of wat mij betreft ook Vergeten straat. Over de mijlpalen die de tweede Boon schreef, bestaat nu wel stilaan unanimiteit: De Kapellekensbaan, De paradijsvogel bv. Ook Mijn kleine oorlog, dat zonet in een 14e druk verscheen, kan je daarbij rekenen.
In deze editie zijn alle in druk verschenen versies van het werk opgenomen. Plus Boons notities voor een 'Oorlogsbijbel', Vertellingen over den oorlog. Daarnaast vind je zijn Zondagspost-kroniek uit 1945, de eerste druk van Mijn kleine oorlog uit 1947 en de tweede, herziene en uitgebreide druk uit 1960. En daarbovenop: een essay, waarin Boon-promotor en meningsvormer Kris Humbeeck nog eens rustig de tijd neemt om de ontstaansgeschiedenis en receptie van Mijn kleine oorlog uiteen te zetten.
Met Humbeecks Boon-opvattingen kon je al uitgebreid kennismaken in de nawoorden bij zowat alle nieuwe Boon-edities en in Onder de giftige rook van Chipka. Overtuigender dan ooit weet Humbeeck in dit essay de mythe van Boon als 'tedere anarchist' en romanticus te ontkrachten. Humbeeck haalt daartoe breed uit. Met de voorliggende versies in de hand gaat hij uitgebreid in op Boons levensbeschouwelijke en poëticale ontwikkelingen. Nog eens zet Humbeeck uiteen waarom je de beroemde "laatste roep: schop de mensen tot zij een geweten krijgen" net niet als een motto voor het hele oeuvre van Boon, maar als een laatste restant van zijn door Barbusse geïnspireerde idealisme moet lezen. Veelbetekenend vindt Humbeeck de toevoeging van nog een stukje aan de druk van 1960. Het idealisme van de 'laatste roep' is nu geheel uit de tijd, een vertegenwoordigster van de eigentijdse jeugd, Ondine, (zie De Kapellekensbaan) spreekt nu het nieuwe slotakkoord uit: "Wat heeft het alles voor zin". Humbeeck toont aan dat ook deze woorden niet als de onmachtsuiting van een geresigneerde Boon moeten worden gezien, maar juist als een waarschuwing aan de incorporatie van zijn hoop, de jongeren. Verder lezen we nog het grotendeels al bekende verhaal over de receptie en de belabberde verkoopscijfers van Boons vroege werken, het gemarchandeer met het manuscript tussen Manteau en De Arbeiderspers, Boons gekokketeer met zijn bitterheid daarover en het uiteindelijke, late succes. [Kris Lauwerys]
Hans Renders
Willem Elsschot schreef het al bij de eerste druk van dit bekende boek van de Vlaamse schrijver (1912-1979): 'Ruw, brutaal, ongeschoold, soms plat, maar dat alles is bewust en gewild, met goede, ja met edele bedoelingen'. Kris Humbeeck en vijf anderen tekenen voor deze teksteditie van 'Mijn kleine Oorlog', het verhaal van de Tweede Wereldoorlog gezien door de ogen van 'den kleinen man', de inwoners van een klein Vlaams dorpje. Het is anti-soldatesk en geschreven om 'de angst uit zijn ziel' te drijven. Boon bleef aan dit verhaal sleutelen, nadat het in afleveringen in Zondagspost had gestaan. De eerste druk uit 1947 en daarna die uit 1960 samen met de weekbladversie worden nu integraal gepubliceerd in deze 14de druk. Met een duidelijke biografische toelichting, een tekstverantwoording en prachtige foto's van Boon en andere dienstplichtigen. De vormgeving sluit aan bij de teksteditie van 'De voorstad groeit' uit 2000. Gebonden; kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.