Gestameld liedboek : moedergetijden
Erwin Mortier
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Cossee, cop. 2002 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : MORT |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Cossee, cop. 2002 |
VOLWASSENEN : ROMANS : MORT |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Cossee, cop. 2002 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 5301 |
Martine Cuyt
i /un/22 j
Het verhaal begint in een vrij overzichtelijk en betrekkelijk zorgeloos dorp. Joris Alderweireldt - of Elkerlyc - woont bij zijn tante en oom, de tweelingsbroer van zijn overleden vader. Zijn moeder doet de verkeerde dingen in Spanje. Aan het eind van het verhaal is het dorp vervangen door de stad en de jongen volwassen, de moeder is terug en oom en tante zijn verdwenen. Al keert Joris na drie weken stad ziek terug naar het dorp en zijn 'echte' familie. Precies op het moment dat het graf van zijn vader wordt geruimd.
Mortier beschrijft de innerlijke en geleidelijke groei van het hoofdpersonage in zijn omgeving poëtisch en gevoelig. Hij is meesterlijk in het gedetailleerd en genuanceerd beschrijven van (verleden) landschappen en mensen en vooral van foto's. De letterlijke beelden uit het verleden bewaart Joris onder zijn bed, voorheen dat van zijn vader en diens broer.
De jongen is een eiland en dat eiland weet Mortier haarfijn in beeld te brengen. Hij schetst het portret van de kunstenaar als jonge man, het lijden van de jonge Erwin, correctie: Joris. Tja, je ziet Mortier zo zitten schrijven aan dat schoolopstel of genieten van een woord als Ziggurat.
De structuur zit geheel snor, je leest het boek zuinig en gulzig tegelijk. Het enige wat een paar keer stoort, is de soms te gezwollen taal. Er hangen nogal eens gevoelens in de lucht of in de bomen.
Met Erwin Mortier heeft de Nederlandse literatuur er - na Eric De Kuyper - een chroniqueur van het leven in Vlaanderen bij. De gloednieuwe uitgeverij Cossee mag blij zijn met deze eerste Vlaming in het fonds.
Jos Borré
i /un/19 j
Derde roman van Erwin Mortier
Ruggelings het verleden in
Met Marcel en Mijn tweede huid liet Erwin Mortier zich gelden als een van de meest succesrijke Vlaamse auteurs.
In Sluitertijd keert hij opnieuw terug naar een vervlogen tijd.
Helemaal op het einde van de nieuwe, derde roman van Erwin Mortier is de jonge hoofdpersoon beschaamd omdat hij, ziek en keer op keer drijfnat van het zweet, zijn lakens moet laten verversen. Zijn tante en stiefmoeder neemt hem in de armen en zegt vergoelijkend: "Wat eruit moet, moet eruit." Er spreken liefde en begrip uit de uitspraak, hij verdrijft de onrust en de schaamte van het ene ogenblik op het andere. Zo gewoon, ogenschijnlijk. Maar net daar, in die laatste zin van het boek, klinkt hij als een gongslag die eindeloos blijft nagalmen. Want hij slaat ook op de verplichte ontruiming van het kerkhof bij het dorpscentrum, waar de rust van de overleden vader van de jongen verstoord wordt. En - ik wil het graag zo interpreteren - op de wil van de verteller om in dit verhaal de onbestemde kwade woekering, het donkere en duistere uit te zweten. Om ermee te leren leven. Hij heeft zelf altijd de anderen ter verantwoording willen roepen, zegt hij veel later als hij terugblikt, "tekst en uitleg geëist", bijvoorbeeld over de omstandigheden rond de dood van de vader. Maar hij heeft zich gemilderd. "Ik sta zelf vol duistere passages die ik maar al te gretig oversla wanneer ik in mezelf begin te bladeren."
Erwin Mortier debuteerde in 1999 met het ruim bekroonde en veel vertaalde Marcel en wierp zich in geen tijd op tot een van de meest succesrijke Vlaamse auteurs. Zijn tweede roman Mijn tweede huid (2000) bevestigde zijn talent, maar maakte ook duidelijk dat hij dreigde in een smalle bedding te verzeilen. Opnieuw was zijn hoofdpersoon een gevoelig, ongerept kind opgroeiend tussen grijze oude mensen die een lastig verleden torsen. Dit kon en mocht geen stramien worden. En kijk, in Sluitertijd kiest hij voor de derde keer eenzelfde uitgangssituatie, maar de titel suggereert (en Mortier bevestigt het ook in een interview) dat dit nu wel het laatste boek van deze aard is. Overigens wijkt het in toon en gegeven wel wat af van de twee voorgaande boeken, het heeft genoeg eigen spankracht om een aparte plaats naast de andere in te nemen. En vooral is het afscheid er veel nadrukkelijker in verwerkt, het afscheid van een jeugd, een periode in de Vlaamse levenscultuur, van een levenswijze, van een verleden.
Sluitertijd dompelt de lezer weer rijkelijk onder in beelden, taferelen en stillevens uit een tijd toen de wereld niet verder reikte dan het besloten leven in de familie en in het dorp. In dit boek stapt het hoofdpersonage daar aan het eind wel uit weg, maar een 'tijd nadien' lijkt er in de wereld van Erwin Mortiers boeken (nog) niet te bestaan. Ondertussen kijkt de (veel later) schrijvende ik erop terug aan de hand van talrijke foto's, de enige restanten, de overgebleven stille getuigen. Met behulp daarvan probeert hij een verleden op te bouwen, de elementen die zijn identiteit hebben opgeleverd te traceren. Het eerste deel van het boek bestaat overwegend uit verkapte beschrijvingen van stills, foto's. Om te beginnen die uit zijn prilste jeugd, toen hij als peuter aan de hand van zijn vader liep, "langs weiden onder populierenlommer door zomers die groener lijken en trager dan ze waren".
Die vader "laat vlinders opschrikken op de bloesem van de scheerling, en samen met mijn verwondering hangen ze roerloos in de lucht". Ongeschondener kan niet.
"Het is de stilte van de wereld toen hij er nog was en ik nog niet", zegt de verteller dan, bedoelend dat hij zelf geen bewuste herinneringen aan deze tijd en dus aan zijn vader heeft. Vervolgens maakt hij een sprong naar de zomer waarin hij twaalf wordt en zijn plechtige communie doet, naar het feest bij die gelegenheid. De "laatste zomer" voor hij, op aandringen van zijn moeder, in de stad naar de middelbare school zal gaan. Hoe hij in die tijd, om zich een houding te geven, de poses van zijn vader imiteert. Zijn vader is dan al jaren begraven. Zijn moeder, die eigenlijk onder haar stand was getrouwd en neerkijkt op dit dorpse leven, verblijft al jaren in Spanje. Ze stuurt hem voor de gelegenheid een cadeau met een brief die hij opbergt in het valies vol ansichten, brieven en foto's onder zijn bed. Van zijn verleden zijn alleen wat verwijzingen over, zijn identiteit lijkt te bestaan uit vage overblijfselen, losse trekken van een weggegumde herkomst.
Na de dood van zijn vader is Joris toevertrouwd aan diens tweelingbroer Werner en zijn vrouw Laura. Schatten van mensen die een pittig en weldoend leven leiden, maar het moeilijk hebben met de antwoorden op zijn onuitgesproken vragen. Zijn zwijgzaamheid, zijn stille registratie van zijn omgeving geeft de toon aan in dit boek, vooral in deze beginnende en wat lang uitgevallen reconstructie van taferelen "met immense stilte". Slechts heel langzaam, heel onopvallend sluipt er een dramatisch gegeven in deze verstilde, gezapige wereld. En zoals altijd bij Mortier vangt de jongen iets op dat half buiten zijn begripsvermogen valt, maar wat de lezer naast hem wel begrijpt. Het kerkhof moet worden ontruimd, wat moet er met de resten van zijn vader gebeuren?
Naast deze heel sensitivistische, poëtische, ijle sfeerschepping van een kindertijd met een hoog Gilliams-gehalte, dient zich ook een ander soort boek aan. In haar winkel krijgt tante Laura het bezoek van een oude studiegenote, ondertussen gouvernante van het dochtertje van het kasteel. Franssprekend en hautain neerkijkend op het dorpsvolkje, dat gelukkig wel wordt geprezen omdat het "zijn plaats nog kent". Het kleine kreng slingert Joris bij gelegenheid de zorgvuldig weggemoffelde roddel over zijn vader in het gezicht. Dat hij, de timide, vernederde halve wees dit uitgerekend van haar moet horen. Op grond van dit gegeven bouwt Erwin Mortier een sociale component in zijn roman in, heel herkenbaar te situeren in de geschiedenis van het Vlaamse plattelandsleven.
Maar wat onmiskenbaar het scherpst in de herinnering achterblijft is het beeld van de stille, schuwe Joris, "een van ernst doortrokken joch", om zijn naïviteit het voorwerp van hoon, spot en superioriteit, twee keer het slachtoffer van het arrogante nufje van het kasteel, door zijn onhandigheid gedoemd om apart te staan. Verhangen aan de woorden als hij is, met de magische kracht die ze kunnen hebben, slaagt hij er later in die schijnbaar weinig bewogen, maar met een verstild drama beladen jeugd magistraal in beeld te brengen. Onder dit schijnbaar placide leven is deze jongen doordrongen van huiver en verrukking, lusteloosheid en hunker naar verklaring en verheldering van de wereld, die hij vindt (maar niet begrijpt) in de boeken die zijn onderwijzer hem uitleent, ambivalent in de innige koestering door zijn gewillige pleegouders en zijn onbestemde mistevredenheid.
En dan zet Mortier op het einde met een ingreep in de structuur het boek helemaal naar zijn hand. Voordat Joris weggaat brengt hij Mysteries der Natuur Ontrafeld terug naar de onderwijzer. De man is filmamateur en hij projecteert op een laken tegen het bord nog eens een oude opname waar plotseling Joris' vader in voorkomt. Het duurt even voor ze door hebben dat de film achterstevoren op de spoel zit. Eigenlijk moet de lezer dus de handeling omkeren, maar kijk eens wat een effect dit geeft. "Hij bukte zich en liep met zijn handen op zijn dijen ruggelings op het donkere gat in de spoordijk toe. Nog één keer zwaaide hij, toen boog hij door zijn knieën, keek een laatste keer verwonderd in het rond alsof hij de wereld nooit meer terug zou zien, en ging in het donker op." Voorgoed opgeslokt door het verleden.
Joris keert nog geregeld terug naar het dorp en hij beschrijft hoe hij uiteindelijk zijn oom en tante hielp sterven en begraven. De weemoed die hij daarmee oproept, straalt functioneel af op het allerlaatste tafereel, dat Mortier effectvol uit zijn chronologisch verband gehaald heeft. Wachtend op het transport van de resten naar het nieuwe kerkhof zoeken de pastoor en de doodgraver voor het slechte weer onderdak in de keuken van Joris' oom en tante. Buiten hun aandacht, bij de deur van de winkel, naast een paar beslijkte laarzen, treft Joris, door zijn onverklaarde ziekte al erg bewogen, een kleine kist aan die hem finaal confronteert met zijn afwezige vader.
Sluitertijd mag dan haast onwelvoeglijk sterk op de twee vorige romans lijken, omdat het zeker niet de minste is, zal dat Mortier gewillig worden vergeven. Dwingend traag, met bewonderenswaardig veel geduld en fijnzinnigheid brengt hij een geladen wereld in beeld gedirigeerd door latente emoties en onderhuidse zinderingen van het gemoed. Hij appelleert met dit boek rechtstreeks aan de meest oorspronkelijke emotionele ervaring van de lezer, met een combinatie van talent en gevoeligheid die weinigen in die mate gegeven is. Literatuur zoals hij die schrijft, zo authentiek herkenbaar en fijngevoelig in de bewogenheid en zo kunstig en raak in de vormgeving, sluit heel dicht aan bij de oorspronkelijke opzet van het genre. En bij wat een ruim publiek nog altijd in de eerste plaats van literatuur verwacht.
Erwin Mortier
Sluitertijd, Cossee, Amsterdam, 192 p., 18,90 euro.
Dwingend traag, met bewonderenswaardig veel geduld en fijnzinnigheid brengt Mortier een
geladen wereld in beeld gedirigeerd door latente emoties en
onderhuidse zinderingen van het gemoed.
31/12/2002
<4>Foto's, en op zeker moment ook bewegende beelden, spelen een belangrijke rol in Erwin Mortiers Sluitertijd, de roman die samen met Marcel (Li 1999, p. 91) en Mijn tweede huid (Li 2000, p. 611) een knap opgebouwde en literair sterk doorwrochte trilogie vormt. Net als in de vorige romans speelt Mortier een fascinerend spel met de tijd, het spanningsveld tussen het weten en interpreteren van de volwassene die terugblikt en het als kind ondergaan van 'de dingen die gebeuren'. Op zeker moment vraagt de auteur zich bij monde van zijn ikfiguur af: "Waarom verbranden we altijd brieven wanneer we de geschiedenis willen herschrijven of er gaten in schroeien, en waarom gooien we zo zelden foto's weg? Al die taferelen, feesten, uitjes, doordeweekse kiekjes, al die schilfers licht die de sluiter met een droge klik van de tijd heeft afgesneden?"
De openingszin van de zin is programmatisch: "Er zijn nog foto's uit die tijd". Snel blijkt dat Mortier de lezer hier op het verkeerde been zet: 'die tijd' is de tijd dat de vader van ikfiguur Joris Alderweireldt er nog was, maar waaraan hij zelf geen bewuste herinneringen heeft: "ook al ben ik daar wel, ik besta nog niet". Toch zal de gestorven vaderfiguur in zijn afwezigheid juist nadrukkelijk aanwezig zijn. Mortier maakt een sprong in de tijd: we volgen Joris Alderweireldt in de zomer dat hij twaalf geworden is en zijn communie heeft gedaan. Een zomer waarin Joris, nu zovele jaren later terugblikkend op die tijd, bijna aan den lijve heeft ervaren hoe dingen op hem afkomen waar hij geen vat op heeft: "het bracht mijn cirkels in de war". Joris is, na de dood van zijn vader en nadat zijn moeder naar Spanje is vertrokken met haar nieuwe geliefde, opgevangen door zijn oom, de tweelingbroer van zijn vader, en zijn tante. Die zomer van zijn communie worden bressen geslagen in de cirkel waarin hij zich heeft teruggetrokken en waarin hij, lezend in de boeken die zijn onderwijzer hem ter beschikking stelt, een eigen, andere wereld bijeendroomt. De arrogante dochter van een dienster op het kasteel, met wie zijn oom en tante nog geregeld contacten onderhouden, confronteert hem brutaal met zijn afkomst (zij slingert hem op zeker moment in het gelaat dat zijn vader zich heeft dood gedronken) en met de seksualiteit. Die vaderfiguur komt nog meer centraal te staan als Joris er achter komt dat diens graf omwille van niet-passend in een dorpscentrum, verwijderd moet worden. Dat de heren van 't kasteel wel ten eeuwigen dage mogen rusten op het oorspronkelijke kerkhof, is een handig meegenomen verhaalgegeven dat Mortier toelaat in de marge van zijn roman ook een sociale component in te bouwen.
Mortiers' proza blijft fascineren. Het heeft iets van een middeleeuwse miniatuur: fijnzinnig, sensitief, met aandacht details die vaak pas bladzijden verder hun plaats opeisen binnen het geheel. [Jooris Van Hulle]
Marita de Sterck
De Vlaamse auteur (1965) tekent hier een sfeervol gedetailleerd beeld van het dorp waarin de kleine Joris opgroeit bij zijn tante en oom, tweelingbroer van zijn gestorven vader. Het verhaal start bij het begin van de zomer, als wordt aangekondigd dat de begraafplaats geruimd zal worden en ook Joris' vader zal moeten 'verhuizen', en eindigt met de ruiming van het graf. Tussen kermis, circus en processies door gaat het gewone leven verder, maar aan het eind van de hete zomer duikt de moeder van Joris onverwacht op en hangt ook voor Joris een verhuizing in de lucht. Met het nieuwe schooljaar zal hij het paradijs verruilen voor de onbekende stad. Met ingehouden humor en oog voor tekenende details beschrijft Mortier deze cruciale episode uit het leven van Joris. Een vlotte, toegankelijke roman die een breed publiek kan boeien. Gebonden; normale druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.