Unieke objecten : architectuur en filosofie
Jean Baudrillard
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Klement, cop. 2002 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 127 BAUD |
31/12/2006
Jean Baudrillard is één van die Franse denkers die, ondanks een typisch Franse opaciteit, cultstatus verwierven in het intellectuele pantheon van de continentale filosofie ? én dankzij diezelfde opaciteit in de Verenigde Staten. Als socioloog staat hij tussen Pierre Bourdieu en Michel Foucault: hij is nl. filosofischer dan de eerste, en sociologischer dan de tweede. Enig populisme is hem vreemd. Hij behoort tot die selecte club waarvan men nooit zal weten of ze nu ernstig genomen moeten worden of niet. Is zijn denken authentiek of een simulacrum ? één van zijn kerntermen ? en in dat laatste geval, is dat dan consequent of goedkoop? Het simulacrum gaat, zoals alle grote themata uit de 20e eeuwse filosofie, terug op Heidegger, die constateerde hoe de wereld opging in haar beelden. Alleen, beweert Baudrillard, toont het denken een weerstand tegen die trend, met name in de teloorgang van de (garantie op) objectiviteit. De goegemeente gelooft nog steeds dat ze in haar denken en doen met de dingen zelf te maken te hebben.
Deze publicatie brengt de vertaling van drie teksten, gebald en ondoordringbaar als gewoonlijk. In het eerste essay ontmaskert de auteur andermaal een menselijke illusie, een vitale deze keer. De twee grote fasen in de seksuele revolutie van de 20e eeuw koppelden respectievelijk seks los van voortplanting (door anticonceptie) en nu voortplanting los van seks (door procreatieve technieken, klonering inbegrepen). Dit wordt aan de oppervlakte als emancipatief bejubeld, maar is in wezen een catastrofe. Het doet de ware revolutie immers teniet, waarvoor de evolutie millennia lang heeft gestreden: individualiteit werd betaald met sterfelijkheid, sterfelijkheid met seksualiteit. Door de moderne cultuur zullen echter seks en sterven een virtuele illusie worden, een koopbare kick. Door onze bekwaamheid tot sterven te verwaarlozen, verliezen we onherroepelijk onze individualiteit. We worden identieke pionnen op een technologisch veld. We moeten niet rekenen op de cultuur om onze individualiteit te garanderen, want de boven beschreven 'involutie' is net een culturele vector! Ook moraliteit gaat deze tendens niet afremmen, omdat moraal evenzeer een product is van de cultuur die de involutie aanzwengelt. Het denken voorbij de moraal vermag hier iets aan te doen, alleen al omdat het niet kan ingewisseld, verruild, vervangen worden. Ook het leven kan niet verhandeld worden ? ook al lijkt men tegenwoordig het leven te willen reduceren tot een waarde waarover onderhandeld kan worden. Haar kostbaarheid zit echter niet in haar (ruil)waarde en kan ook niet gedistilleerd worden uit eender welk ethisch model. Er bestaat voor het leven en het denken geen equivalent.
Het tweede essay bekijkt 'Y2K', de uitstap uit het tweede millennium, en bereidt het derde, meer filosofische essay voor. In het ogenblik van de 'overgang' verdwijnt de hele tijd, stelt de auteur. Het verleden wordt totaal herinnerd, opgeslagen in virtuele informatiedragers en ontneemt op die manier, door haar transparantie, de toekomst elke kans. Er werd aan het einde van de 20e eeuw nog louter afgeteld. Deze implosie is het symptoom van het opgeven van de tijd. Om de geschiedenis te laten eindigen is echter een geschiedenis nodig, en net dat aftellen toont dat die er al niet meer was. Geschiedenis was het proces van het actualiseren van het virtuele en dat proces is nu omgekeerd. Ideeën worden niet langer gerealiseerd in een politieke of sociale scène, maar elke scène wordt obsceen, groeit buiten het denken door tot het stadium van virtuele hyperrealisatie. Er vindt een extase van het sociale plaats. Hetzelfde ziet men met de geschiedenis gebeuren: het heden wordt in real time meer heden dan het heden, of met het seksuele, pornografie is seksueler dan het seksuele. Het reële wordt m.a.w. hyperreëel en doordat het virtuele de realiteit te vlug af is, betekent dat hyperreële dat niets nog plaatsvindt. Daarom hebben we nog maar één kans: de vroeger geopperde illusies herproblematiseren en de wereld in spanning houden, haar haar raadselachtigheid teruggeven. Deze theorie heeft zich vlug vertaald naar de media onder de naam: mediatisering van de werkelijkheid. Een typevoorbeeld was het proces van O.J. Simpson. Niemand weet tot de dag van vandaag wát er precies is gebeurd. Maar kranten en tv-stations over de hele wereld overschreven het feit X met hun eigen werkelijkheid, waarin ? als bij de quantumfabel over de kat van Schrödinger ? Simpson voor de ene helft van de wereld schuldig was en voor de andere niet.
Het derde essay, 'De moord op het Reële', handelt over de nakende ex-terminatie. Geen symbolische moord, zoals die op God bij Nietzsche of die op de mens bij Foucault, of een fysieke als bij de nazi's, maar een werkelijke, d.w.z. van de werkelijkheid zelf. Er zal zelfs geen lijk meer zijn: de werkelijkheid verdwijnt zonder spoor. Er is geen valide referent, geen objectieve determinatie meer (vandaar 'ex-terminatie'). Dit is de onvermijdelijke en radicale consequentie van het opheffen van de objectiviteit. De realiteit wordt virtueel gerealiseerd, zodat er geen afstand meer bestaat waarbinnen ideeën en voorstellingen een plaats opeisen. Er is bijna geen 'ander' meer, geen geschiedenis en geen kritiek, geen enkele symbolische functie heeft nog een eigen plaats en impact. Het reële bezwijkt onder een teveel aan realiteit en de taal verdwijnt achter een massale communicatie en informatie die elke werkelijkheid consumeert. Niets kan nog afwezig zijn aan zichzelf, er is geen illusie meer. Nochtans ligt net in deze onmogelijkheid de paradoxale uitweg uit deze dreigende metafysiek van een 'Niets'. Immers, de ex-terminatie is het gevolg, in de zin van afwikkeling, van een operatie die net eigen is aan de rationaliteit, met name de reductie. Het denken heeft nu als taak, niet langer binnen de reductie te denken ? om zo de realiteit te realiseren ? maar naar de rest te zoeken, aan te knopen bij het niet-rationaliseerbare en niet-realiseerbare. We moeten oog krijgen voor het object in zoverre dat het zich niét langer schikt naar het (kennende) subject, maar zich opwerpt als mysterie. Het object dat terugkeert is dus geen klassiek object, maar is het reële dat de kenner provoceert. Het denken moet de wereld raadselachtiger maken, besluit Baudrillard weerom. Aan de basis herkennen we de notie van Heidegger, dat de technologie, de realisatie van de metafysica, tegelijk het toppunt van én de uitweg uit die metafysica is. Baudrillard gaat echter verder dan velen, waar hij de 'oplossing' niet zoekt in de marge, in de cesuur, in het onzegbare, maar in een bijna volkomen alteriteit, in een totaal ander denken. De vraag is of hij de levenskansen de hardnekkigheid of zelfs de noodzaak van een metafysica niet al te vlug naast zich legt.
De drie teksten samen bevatten amper 55 pagina's, maar de stijl noopt tot traag lezen en herlezen, tot werken in de tekst. Baudrillard vindt relatief weinig uit, hij durft alleen de implicaties van Heideggers denken radicaler door te trekken dan anderen. Daardoor alleen al loont lectuur van zijn werk de moeite.
Meganck, Erik
[Erik Meganck]
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.