Over de liefde
Doeschka Meijsing
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Querido, 2002 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MEIJ |
31/12/2002
<4>Haar moeders mysterieuze zwijgzaamheid over het Duitse verleden is eigenlijk de indirecte aanleiding tot de speurtocht langs de krochten van haar geheugen en het labyrint van de overgeleverde verhalen: "Waarom wordt er altijd van alles verzwegen? Waarom is het verleden een landschap waar het verboden toegang is? Ze laten je er niet in toe omdat ze het gebied voor zichzelf willen houden, het zijn valse douaniers. Nee, het zijn immigranten die de deur achter zich dicht hebben gedaan." De feitelijke gegevens waarover ze beschikt, gebruikt ze als kapstokken om haar verbeelding de vrije loop te laten. Ze is zich trouwens terdege bewust van deze 'literaire vervalsing' van het verleden: " zodat het schrijven van een familiegeschiedenis bij voorbaat een verloren zaak was, in het beste geval een zeer eenzijdige, bevooroordeelde kijk op de dingen zou geven, en veel waarschijnlijkheden en verzinsels, omdat de enige die een werkelijk wonderbaarlijk overzicht over alle bijzonderheden had mijn moeder was." De roman is overigens met meer van deze reflecterende en metafictionele becommentariërende stukjes doorspekt.
Doeschka Meijsing gaat niet chronologisch te werk bij het optekenen van de vrouwenkroniek. Ze springt behendig van personage naar personage en dus ook van eind 19e eeuw naar het heden. De fragmentarische en associatieve werking van het geheugen en de verbeelding wordt hier prachtig weerspiegeld in de opbouw van het verhaal. In haar weifelende zoektocht naar haar matriarchaal verleden staan naast zijzelf en haar moeder, Ilna, ook haar grootmoeder Bettina Bory en overgrootmoeder Maria Blumenträger centraal. Die laatste dreef in Asschaffenburg een goeddraaiend hoedenatelier met haar man, 'de goedzak' Carl Bory, ooit hoofdconducteur op de 'grote lijnen', die tijdens de crisisjaren in '20 hun huis verkocht voor een varken. Haar dochter Bettina trouwde in Duitsland met een van oorsprong Nederlandse ingenieur, maar om onduidelijke redenen vertrok het hele gezin -- Ilna en haar broer incluis -- in de jaren '30 naar Nederland. Doeschka Meijsing suggereert wel dat de joodskatholieke afkomst van haar overgrootmoeder er iets mee te maken zou kunnen hebben, maar ook daarover blijft ze in het duister tasten: "Praktisch gezien is er aan het verhaal van hun vertrek geen touw vast te knopen." En zo is deze familiegeschiedenis wel meer van mist doordrongen. De vraag kan dan inderdaad geopperd worden of er met zo weinig glasheldere feiten wel een degelijke en interessante autobiografie kan worden geschreven. Meijsing bewijst met haar roman in ieder geval van wel, al dient gezegd dat het documentaire karakter ondergeschikt blijft aan de literaire toe-eigening van de orale overlevering. Dat neemt niet weg dat 100% chemie er door de prikkelende anekdotes een extra en vooral humoristische dimensie bij krijgt. Het verhaal van 'de arme Pfiffikus' loopt bv. als een leidmotief doorheen de roman. Deze papegaai hoorde initieel toe aan de teruggetrokken overgrootvader en is als imitator en naprater de voor de hand liggende metafoor voor de 'verhalenvertellende ikpersoon'. Vanaf het begin van de roman wordt het papegaaiverhaal door haar moeder trouwens afgedaan als een verzinsel van de schrijvende dochter. Zo tracht zij voortdurend het waarheidsgehalte van het geschrevene te doorprikken met haar relativerende of ontkennende commentaren. Die tegenspraak tussen moeder en dochter levert sprankelende stukjes proza op en kruidt het soms wel erg opulente taalgebruik met de nodige dosis zelfspot. Uit de mond van haar moeder tekent ze bv. de volgende treffende uitspraak op: " 'Je moet altijd oppassen als je kinderen allemaal schrijver zijn [...] ze verdraaien de waarheid, ze verzinnen van alles.'"
Meijsing heeft in 100% chemie een perfect huwelijk gesmeed tussen het enerzijds rijke, weelderige en gevleugelde taalgebruik en de anderzijds dikwijls hilarische anekdotiek. De meeste personages die de revue passeren krijgen van de schrijfster een karakteristiek, maar vooral grappig epitheton mee. Naast tante Else die met haar schoenenimperium de belichaming van het Wirtschaftswunder was, had je o.a. de geëmmerde oom (hij werd geboren in een emmer), de eeuwig om zijn paard treurende verloofde van Elvira en de altijd potloodslijpende opa met zijn eindeloze plannen voor een nooit gebouwd tuinhuis. De overgeleverde verhalen over het verre en minder verre verleden munten echter niet altijd uit in coherentie en het familiekluwen wordt dikwijls verwarrend, vaag of geheel niet ontrafeld en vraagt om een tweede lezing. Maar dat mag de pret niet drukken. De verhalen uit de naoorlogse periode, waarvan Meijsing zelf een bevoorrechte getuige was, behoren tot de hoogtepunten van het boek. Het prikkelende proza spat van de bladzijden wanneer de jaarlijkse calvarietocht van het hele gezin naar het Zuiden wordt herbeleefd. Met een glimlach om de mond lees je hoe ze in de jaren '50 met steeds weer even krakkemikkige vehikels hortend en stotend de Alpen overtrokken om aan het Lagio Maggiore vooral Doeschka's moeder betoverende jeugdherinnering levendig te houden.
De titel van de roman is ook al terug te brengen op een uitspraak van de moeder, die na een item over het menselijk genoom op het nieuws triomfantelijk meldt dat " 'we allemaal voor de volle honderd procent uit chemie bestaan.'" Dat de schrijfster hier geen genoegen mee neemt, mag duidelijk zijn. Zij gaat in haar roman precies op zoek naar de 'ziel' van de verbrokkelende geschiedenis. Of ze die gevonden heeft is niet geheel zeker, maar het literaire bindmiddel is in ieder geval van superieure kwaliteit: "De tijd is een vleugelslag. [...] Soms word je opgeschrikt door een wiekslag, en nog een. Voordat je weet wat er gebeurt ben je uit de veilige positie onder de vleugels getuimeld en begin je aan de val die geen duur heeft en dus geen einde. De geschiedenis behelst louter dat soort valpartijen. [...] Onderwerp van deze vertelling is niet de landing, maar het vallen zelf van een paar personen die dankzij de chemie familie van mij waren of zijn." [Jan Bettens]
Redactie
De ik-figuur in deze autobiografische roman probeert van haar moeder een beeld te krijgen van haar verleden. Maar deze geeft niet thuis. Uit kleine aanwijzingen en het gruis van herinneringen weet de vertelster toch haar familiekroniek te reconstrueren; er duiken beelden op van het hoedenatelier van de Duitse grootmoeder, een scheldende papegaai, een oom die op een emmer werd geboren, een aan breien verslaafde moeder en een tante die in Duitsland een schoenenimperium opzette. Elk hoofdstuk is geschreven vanuit een bepaalde activiteit van een van de familieleden, die het mozaïek van de familiegeschiedenis aanvult. Trefzeker tekent Meijsing (1947) hoe deze familie zich door de cesuren van de twintigste eeuw, zoals Wereldoorlog I, de Weimarrepubliek, Wereldoorlog II en het Wirtschafswunder wist heen te slaan. Meijsing verwerkt op welhaast achteloze wijze in dit verhaal haar formidabele kennis van de cultuurgeschiedenis van Europa, waardoor deze familiekroniek ook tot een kleine kroniek van de 20e eeuw uitgroeit. Een mooi en lezenswaardig verhaal. Paperback; kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.