Hotel New Flandres : 60 jaar Vlaamse poëzie 1945-2005
Dirk Van Bastelaere
Dirk Van Bastelaere (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Vantilt, cop. 2001 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 812 BAST |
Bart Meuleman
em/ec/13 d
Dirk van Bastelaere behoort tot de meest ambitieuze categorie in de literatuurgeschiedenis: die van de dichters-essayisten. In hun activiteiten laten ze doordeweekse, in hun ogen vrijblijvende genres als de 'roman' of het 'verhaal' voor wat ze zijn, om zich toe te leggen op de lastige uitersten van het literaire spectrum. In zekere zin is die radicale keuze voor poëzie én essay zoiets als het verenigen van water en vuur, want hun retorische vermogens liggen zeer ver uit elkaar. Van Bastelaere zelf verwoordt het in zijn essaybundel Wwwhhooosshhh ergens als volgt: ,,Een belangrijk verschil tussen critici en dichters is dat de laatsten zich werkelijk alles kunnen permitteren. Van het hooggestemde tot het oliekoekendomme, van delirium tot preek, van meligheid tot hysterie en tot ver buiten al deze perken reikt hun vrijheid. [...] Maar voor een criticus ligt dat wel even anders.'' Die behoort inderdaad, meer dan welke andere schrijvelaar ook, rekenschap te geven. Terwijl de dichter in zijn pogingen het ultieme gedicht te schrijven, wordt aangezogen door het 'zwarte gat van het onnoembare', dat hem beroest en meermaals in de buurt van de wartaal brengt, werkt de kritische essayist zich in het zweet om nauwkeurig verantwoording af te leggen voor zijn interpreterende arbeid. Toch hebben beide genres, of liever, beide strategieën om via de taal de werkelijkheid te herdenken, los van clichés of gangbare beeldvorming, elkaar nodig. In een poëtica zoals die van Van Bastelaere zijn beide strategieën complementair. Gedicht en essay lokken elkaar uit. Illustere voorgangers zijn Mallarmé, Van Ostaijen, T.S. Eliot en Wallace Stevens -- waarmee niet gezegd is dat deze dichters ook dezelfde programma's verdedigden. Overigens was aanvankelijk aangekondigd dat Van Bastelaeres lange gedicht Wwwhhooosshh in deze gelijknamige essaybundel zou worden opgenomen. Het zou zijn poëtica nog beter in de verf gezet hebben, en dit indrukwekkende gedicht meteen in boekvorm beschikbaar hebben gemaakt.
Van Bastelaere is iemand die al zijn wapens op tafel legt -- veel in deze bundel is in een oorlogstaaltje gesteld. In zijn analyses -- van het werk van Pernath, Van Wilderode, Faverey, Gertrude Stein, John Ashbery en Herman Leenders, maar ook in enkele cultuurkritische stukken -- last hij uitgebreide stukken in die de begrippen die hij hanteert, uitvoerig toelichten. Want wat is dat, 'ideologie', 'epistemologie', het 'onnoembare' (of, in het lacaniaans, le Réel )? Dat doet hij niet alleen vanuit een pedagogische bekommernis om de lezer: iemand die haarfijn kan uitleggen hoe zijn vaak ingewikkelde instrumentarium in elkaar steekt, en met dat instrumentarium ook nog eens goed uit de voeten kan, verwerft al doende macht. Die macht heeft Van Bastelaere nodig in zijn strijd tegen de alomtegenwoordige ideologie van de kleinburgerlijkheid, een ideologie die zich weet voor te doen als een natuurlijke staat van zijn. Waar het hem om gaat, is: greep krijgen op wat er voor hem ligt; nagaan in hoeverre een artefact of een gebeuren bepaald is door de heersende 'ideologie', of in hoeverre het die ideologie op de korrel neemt. Met andere woorden: hij wil het totalitaire van de kleinburgerlijke cultuur en literatuur via een even totalitaire cultuur- en literatuurkritiek counteren.
Een evident middel in de strijd is de polemiek. Wwwhhooosshhh steekt meteen van wal met een berucht geworden polemisch stuk tegen de poëzieopvattingen en de (academische) positie van de Leuvense neerlandicus en recensent Hugo Brems, ,,De hidden agenda van de kleinburgerij''. Het stuk toont de kracht en de zwakte van Van Bastelaere als hij er met de botte bijl tegenaan gaat. Brems ziet de recensent, en dus zichzelf, graag als de plichtbewuste tuinier die de wildgroei van de poëzie tot een ordentelijk tuintje snoeit en harkt, een beeld dat Van Bastelaere doet kokhalzen. Die vindt Brems een neobiedermeier, voorbeeld van een gedomesticeerde, door en door verburgerlijkte romantiek -- terwijl Van Bastelaere zelf in wezen een hoogromanticus is. Wat stoort in dit stuk is zeker niet de typering van Brems, die ik maar al te goed kan volgen: de zin voor eenvoud, gezelligheid en het idyllische, de voorkeur voor klassieke vormen, melancholie en zachte humor, het conservatisme (Van Bastelaere haalt er zelfs een keurig schema bij om Brems te kunnen typeren). Ook geloof ik dat de poëzieprofessor invloed heeft op talrijke studenten filologie in Leuven. Problematisch is dat hij vanuit deze ene Brems een apocalyptisch beeld ophangt over poëzieopvattingen in Vlaanderen de komende decennia, dat ontelbare studenten zonder uitzondering geïntoxiceerd zullen geraken door Brems' opvattingen. Met behulp van de Franse socioloog Pierre Bourdieu stelt hij het zo: ,,Via zijn professoren werkt het universitaire systeem (en het onderwijs in het algemeen) regulerend. Het is zo georganiseerd dat een professor Nederlandse literatuur als Hugo Brems zorgt voor de reproductie van geprivilegieerde opvattingen over literatuur en maatschappij. [...] Een leraar onderwijst studenten die op hun beurt leraren worden die studenten onderwijzen enz.'' Wat mij stoort, is het statische, karikaturale wereldbeeld dat achter deze passage schuilgaat. Heel even getoetst aan de realiteit weet ik dat Brems ook de gave bezit om studenten te enthousiasmeren voor poëzie, en dat die studenten niet allemaal klakkeloos reproduceren wat hij hen heeft ingeprent. In dit stuk is met andere woorden geen plaats voor geloof in de individuele receptie, die van een student of die van een lezer. Zodra de analyse in gang is gezet, als een onverbiddelijke, van zichzelf genietende machine, laat ze geen ruimte meer voor een nuance of een tegenwerping. Het laat dit stuk naar het einde toe verkrampen.
Maar ,,De hidden agenda'' is een van de oudste teksten in de bundel. In een veel latere tekst, ,,Vakblad en oorlogsmachine'', over het belang van literaire tijdschiften, ruimt Van Bastelaere net genoeg plaats in voor twijfel, onzekerheid, wat zijn systeemdenken alleen maar ten goede komt. Waarom zijn literaire tijdschriften belangrijk? Eigenlijk zegt Van Bastelaere dat hij het niet helemaal weet. ,,Welke invloed ze [...] uitoefenen is niet meetbaar. Maar ze zijn er. Zwijgzaam en door de grote massa's onopgemerkt. Anoniem worden ze misschien door andere teksten herhaald en herschreven en als dat nu niet het geval is, dan misschien in een onafzienbare tijd.'' Het verschil met het Brems-stuk zit hem in dit 'misschien', in de wijze waarop Van Bastelare een glimp van het blinde in zijn drift introduceert.
Overigens polemiseert hij ook over de polemiek zelf, en wel tegen Stefan Hertmans (in ,,Minima Moralia''), die zich op een onbewaakt moment liet ontvallen dat de polemiek in eerste instantie een libidineuze kwestie is. Hertmans had het over de polemist als ,,verlicht hystericus'' die vastzit aan ,,het object dat hij viseert'', als iemand ,,wiens libido op een streven naar invloed drijft''. Van Bastelaere, in fulminerende stijl, repliceert daarop met een klein epistel over de polemiek als ,,virulente ideologiekritiek''. Nu geloof ik niet dat de waarheid hier in het midden ligt, en dat Hertmans de polemiek als dusdanig met zijn opmerking kan ontzenuwen, maar als kanttekening is dit toch wel op zijn plaats. Vreemd ook dat Van Bastelaere, toch een zelfverklaard lacaniaan, daar alleen maar vertoornd op kan reageren. Hij had de zaak ook laconiek kunnen omkeren: dat wie het polemiseren heeft verleerd, zijn libido kwijt is. Eens kijken wie er dan het beste uitkomt.
Zonder meer belangrijk zijn de grondige analyses die Van Bastelaere wijdt aan enkele zeer uiteenlopende dichters -- wie doet dat nog, behalve Geert Buelens in zijn proefschrift Van Ostaijen tot heden ? Over Pernath bijvoorbeeld, en hoe de 'radicale aanwezigheid van het negatieve' diens latere werk tot een haast ondraaglijke leeservaring maakt. Of waarom Gertrude Stein in Tender Buttons mislukte in haar poging de relatie tussen naamwoorden en de dingen waarnaar ze verwijzen door te knippen. Van Anton van Wilderode, oud-leraar van Van Bastelaere in Sint-Niklaas, leest hij met enige welwillendheid De Vlinderboom . Maar het belangrijkste stuk in deze bundel is ongetwijfeld de herwerkte lezing ,,Stay Back, please'', een zware upgrade van zijn oudere poëticale tekst ,,Rifbouw'' (in het Zeven poëticas-nummer van Yang ). Die eerste poëtica bestond uit een abc van begrippen ('Allegorie', 'Deconstructie', 'Fragment', 'Zelf') en liet zowel qua vorm als qua toon een erg zelfverzekerde dichter aan het woord. Het rif gold daarbij als centraal begrip: ,,Het rif is, onder andere, een metafoor voor de onophoudelijke groei van de tekst en van de betekenissen van de tekst, zodat de interpretatie onbeëindigbaar is.'' Die stelling mocht dan al een en ander losmaken -- zeker in het Vlaanderen van vóór de Val van de Muur -- achter de centrifugale beweging van die 'onbeeïndigbare interpretatie' schuilt ook het gevaar van de vrijblijvendheid. Als een gedicht in principe altijd iets anders kan betekenen, betekent het uiteindelijk en vooral niets meer. ,,Stay back, please'' is een stuk bedachtzamer, en focust helemaal op de vraag wat poëzie nu eigenlijk vermag. De titel verwijst naar het standaardzinnetje dat de Amerikaanse politie gebruikt voor nieuwsgierige mensen die te dicht in de buurt van de plaats van de misdaad komen. Stay back, please. Met behulp van Lacan identificeert Van Bastelaere nu de Poëzie als die plaats van de misdaad, of ook als het Ding, ,,het monsterlijk, slijmerig, zingend Ding'', een allesopslokkend zwart gat dat het subject, als het zich te ver zou wagen, uiteindelijk buiten werking stelt. Zeer ruw samengevat is het dichten dan, aangetrokken door de verlokking van het Ding, een praktijk die toch de levensnoodzakelijke afstand weet te bewaren. ,,We moeten,'' zegt Van Bastelaere, ,,dus gedichten schrijven om ons tegen het goddelijke monster van de Poëzie te beschermen.'' In ,,Stay back, please'' verklaart de dichter zijn arbeid als een centripetale beweging. Hij heeft daarmee het 'gevaar' van de Poëzie veel beter weergegeven.
Paul Demets
ru/eb/13 f
VOORSPELBARE VADERMOORD WESP EN HOMMEL
Vliegtuigen die zich in torens boren: het leek nergens goed voor. Maar naast het dynamiet dat 11 september 2001 onder de politieke en maatschappelijke verhoudingen heeft gelegd, zouden de aanslagen in de Verenigde Staten wel eens voor gensters in de kunst kunnen zorgen. Geen opzichtig vuurwerk van schrijvers, theatermakers of beeldend kunstenaars die nu dringend apocalyptische visioenen moeten vormgeven, mogen we hopen. Maar bijvoorbeeld knetterende letteren, omdat wie schrijft zich ervan bewust wordt dat lezen en schrijven zich nooit op neutraal, klinisch gezuiverd terrein kunnen afspelen: iedereen is op de een of andere manier wel gedetermineerd door historische, sociologische of psychologische factoren. Dat alles vormt een subtekst die we zelf niet kunnen lezen, omdat we er zelf als een personage in figureren.
Uit de ondertitel van Dirk van Bastelaeres essaybundel Wwwhhoooosshhh - Over poëzie en haar wereldse inbedding - blijkt bekommernis om de maatschappelijke relevantie van poëzie. Voor de auteur van essayistische poëzie - de Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor poëzie die Dirk van Bastelaere recent ontving, had in zijn geval net zo goed die voor essay kunnen zijn - is de ideologische benadering cruciaal. In het poëziewereldje, waar men het liefst allerlei opvattingen naast elkaar laat gedijen, hebben sommige essays die in deze bundel opgenomen zijn herhaaldelijk voor controverse gezorgd. Want Dirk van Bastelaere denkt in termen van machtsstrijd, omdat hij het gevecht wil aangaan met de opvattingen die volgens hem in Vlaanderen heersen als het om poëzie gaat: men wil zich vooral kunnen herkennen in de talige wereld van het gedicht.
Hij brengt Roland Barthes, Maurice Blanchot, Julia Kristeva, Paul de Man en Slavoj Zizek in stelling. En er wordt nauwelijks teruggevuurd. Van Bastelaere zit dan ook stevig verschanst. De prijs die hij onlangs ontving van een jury die toch moeilijk kon doorgaan voor een absoluut eenstemmig koor - de Leuvense hoogleraar Hugo Brems naast Jos Joosten, recensent voor
De Standaard der Letteren, bijvoorbeeld - bevestigen hem in die positie.
In het eerste stuk uit de bundel pleegt Van Bastelaere als poëzie-essayist de voorspelbare vadermoord door de opvattingen van Hugo Brems op de korrel te nemen. Het stuk is tien jaar oud en dus enigszins achterhaald, vooral omdat de heersende opvattingen over poëzie in die tijd duidelijk veranderd zijn. Maar het heeft natuurlijk documentaire waarde, omdat het aantoont tegenover welke zelfverklaarde tegenstander Van Bastelaere voor het eerst het mes heeft geslepen.
In Hugo Brems en de hidden agenda van de kleinburgerij toont hij aan de hand van de kenmerken van het biedermeierprofiel zijn stelling aan dat Brems, als icoon van de poëziekritiek in Vlaanderen, er kleinburgerlijke opvattingen over poëzie op na houdt. Diens essaybundels Al wie omziet en De rentmeester van het paradijs demonstreren volgens Van Bastelaere dat Brems de criticus beschouwt als iemand die bedjes aanlegt, wiedt en sproeit. Of als een landmeter die 'lijnen trekt waar geen lijnen te zien zijn'. En hij voegt eraan toe: 'De landmeter heeft maling aan de paradijselijke toestand. Die is chaotisch en dat maakt hem bang.' Angst zou dus de slechte raadsman zijn van de gemiddelde behoudsgezindheid van de Vlaamse poëziecriticus.
Daarnaast stelt iemand als Brems volgens Van Bastelaere de 'levensbetrokkenheid' van de kunst centraal: de taal is een medium om de werkelijkheid te weerspiegelen en het is veeleer hinderlijk als ze te veel aandacht op zichzelf vestigt.
Interessanter zou het geweest zijn om Van Bastelaeres mening te lezen over Brems' veranderde poëzieopvatting, zoals die blijkt uit de essaybundel De dichter is een koe. Ergens in die bundel plaatst Brems een gedicht van Gerrit Kouwenaar, als vertegenwoordiger van de poëtica van het gedicht als ding, en een van Leonard Nolens als vertegenwoordiger van het gedicht als stem, naast elkaar: 'Als ik dan toch een poëtica moet hebben, dan is het er een waarin het gedicht als ding door de stem wordt aangetast en waarin het gedicht als stem stolt tot ding.' Niet bepaald een kleinburgerlijke visie. Maar Van Bastelaere zal ongetwijfeld vinden dat Brems met zulke uitspraken zijn poëticale opvattingen te veel neutraliseert. Van Bastelaere doet het zelf nadrukkelijk niet. De sterkste stukken uit Wwwhhoooosshhh bevinden zich nochtans niet op vijandelijk terrein, maar in het eigen kamp.
De opstellen over Hugues C. Pernath, John Ashbery en Gertrude Stein bieden nieuwe inzichten. Hoe Pernath in zijn gedichten een spookwereld creëert ('Wat in de negaties verschijnt, zijn flitsen van een andere wereld die zich ontledigt in het gedicht. De taal is doorgestreept, maar blijft te lezen.'). Hoe Ashbery in zijn Zelfportret in een bolronde spiegel suggereert dat afzondering van de buitenwereld eigenlijk een te hoge prijs is die men voor de kunst moet betalen. Of hoe Stein in Tender Buttons het onrepresenteerbare in kaart brengt: 'Omdat de dingen zich nooit op dezelfde manier aan ons voordoen, en omdat we zelf nooit dezelfde zijn, omdat, kortom, alles altijd verandert, zijn ook de dingen onrepresenteerbaar.'
Weinig Nederlandstalige dichters van na de Tweede Wereldoorlog hebben zich zo scherp poëticaal uitgesproken als Dirk van Bastelaere. Misschien vreest hij nog altijd dat de kritiek er niet in zal slagen zijn theoretische concepten te verduidelijken. Dat zou dan een negatieve motivatie zijn. Wellicht doet hij het vooral om de radicaliteit van zijn poëtische denken te ondersteunen. En dat verdient respect, want Van Bastelaere loopt op die manier het blijvende risico een dichter genoemd te worden die het theoretische discours als een recept aan de praktijk van zijn poëzie laat voorafgaan, terwijl dat duidelijk niet zo is.
Zijn essay Stay back, please, naar ons gevoel het hart van Wwwhhoooosshhh, toont aan dat essay en poëzie zich noodzakelijk dicht in elkaars buurt bevinden, alleen al omdat poëzie een begrip is waarmee behoedzaam moet worden omgesprongen: 'Als we met een neutrale, niet door het verlangen gestuurde blik naar de poëzie kijken, zien we alleen maar een vlek, een wazige massa, een onoverzichtelijke groep kenmerken die we dan maar genre of teksttype noemen.' Dirk van Bastelaere richt zijn blik liever op de 'Poëzie als een Ding, een centraal tekort dat het schrijven van poëzie structureert en richt'.
31/12/2002
De essays van Dirk van Bastelaere roepen bij sommige recensenten furieuze reacties op: men haalt complexe volzinnen aan om de intellectualistische pretenties ervan aan de kaak te stellen of ze worden simpelweg als "ideologisch gemotiveerde glossolalie" ('Vrij Nederland', 23.2.2002) bestempeld. Stevige kritiek, zo lijkt het, maar eigenlijk wordt hier onder het mom van een kritische evaluatie vooral blijk gegeven van veel onbegrip of -- zo valt te vrezen -- rancune en frustratie. Van Bastelaere ontmaskert in de essaybundel Wwwhhoooosshhh nl. heel wat vooroordelen en clichés die inherent geworden zijn aan een groot deel van de hedendaagse Nederlandstalige poëzie (vandaar de rancune) en doet dit op een overtuigende en theoretisch sterk onderbouwde manier (wat blijkens de sloganeske afweer en het gebrek aan degelijke tegenargumentatie frustrerend werkt). Deze 'kritiek' op de ideologische positie en het intellectualisme van Van Bastelaere is om nog meer redenen eigenaardig en dubieus. De dichter-essayist laat immers zelf niet na om erop te wijzen dat "elk standpunt een parti-pris" is, dat m.a.w. achter elke (poëzie)opvatting noodzakelijkerwijs een ideologie verscholen zit. Het is juist de verdoezeling van die ideologische positie die hij bv. professor-'neobiedermeier' Hugo Brems verwijt. Brems moffelt volgens hem "de 'fabrication perpétuelle de la poésie' weg onder de mythe van een zelfgenoegzame, onmiddellijk (dat wil zeggen, niet aan de hand van bemiddelende theoretische constructies) begrijpelijke poëzie en in de verdringing van de theorie als een discours dat op de historische, ideologische en maatschappelijke gesitueerdheid van de poëzie wijst". Een anti-intellectualistische houding dus, die in haar verheerlijking van toegankelijkheid en herkenbaarheid een kritisch discours blokkeert en getuigt van een kleinburgerlijke en conservatieve mentaliteit. Want het typische bourgeoisgezin "wil poëzie die functioneert als siervoorwerp, als pijnstiller, als pretpark, als een scène waarop het zijn sociaal-economische en 'spirituele' situatie gepresenteerd ziet".
Van Bastelaeres intellectualisme is geen gratuite tentoonspreiding van eruditie. Zijn intellectuele discours -- dat steunt op de theorieën van o.m. Roland Barthes en Julia Kristeva -- is een noodzakelijke voorwaarde om zijn radicale kritiek op de in de literatuur en de maatschappij regerende doxa's te kunnen formuleren. Wwwhhoooosshhh wil dus niet tegemoetkomen aan de eisen en smaken van de communis opinio (dat doen de media al genoeg), en is daarom een uitdaging voor wie de inspanning niet schuwt en van goede wil is (lees: zijn ideologische bepaaldheid onderkent). Van Bastelaere theoretiseert trouwens niet alleen, maar weet zijn theorieën telkens op ingenieuze manieren te illustreren, bv. door in te gaan op eigen werk of -- verrassend -- via een bespreking van enkele gedichten uit Anton van Wilderodes De vlinderboom. En de indrukwekkende lezing van het werk van Hugues C. Pernath maakt duidelijk dat een 'theoretische' aanpak geen afbreuk hoeft te doen aan de intensiteit van de ervaring, en deze zelfs kan versterken.
Behalve de beschouwing over de poëzie van Pernath en een opstel over John Ashberry's Zelfportret in een bolronde spiegel, verschenen de in Wwwhhoooosshhh opgenomen essays al eerder in diverse tijdschriften. Omwille van de in ons taalgebied zelden geziene theoretische kracht en consistentie van Van Bastelaeres denken over poëzie, is deze bundeling echter uitermate belangrijk. Het is een radicaal pleidooi voor poëzie die "gezien haar organisatie, diepgang en poëticale inzichten, sterkere waarheidsaanspraken maakt dan andere". Ook kleinburger Brems blijkt de laatste tijd meer dan Van Bastelaere doet vermoeden, door zulk soort gedichten te worden aangesproken. Of is de bekroning van Hartswedervaren (Li 2001, p. 290), Van Bastelaeres recentste bundel, met de Driejaarlijkse Vlaamse Cultuurprijs voor poëzie, waarbij Brems in de jury zetelde, gewoon weer een laffe neobiedermeierstreek? [Koen Van Baelen]
T. van Deel
Dirk van Bastelaere (1960) betoont zich in zijn eerste essaybundel een gedreven pleitbezorger van een poëzie, de zijne bij voorbeeld, die geen afgeleide is van de werkelijkheid, maar zelf een werkelijkheid (in taal) tot stand brengt. De vooraanstaande Vlaamse criticus Hugo Brems krijgt te horen dat zijn poëziebeschouwingen gedicteerd worden door 'een kleinburgerlijke ideologie'. De dichter Herman Leenders moet ook al een ideologische doorlichting ondergaan en dan blijkt zijn werk (verwerpelijk) conformistisch. Welk onderwerp hij ook bij de kop pakt, het zijn altijd literairtheoretische en ideologiekritische overwegingen die bij Van Bastelaere de boventoon voeren (vandaar dat Barthes, Blanchot, Derrida, Foucault, Kristeva, De Man e.a. zo vaak worden aangehaald). Daarmee gaat een taalgebruik gepaard waarvan, zoals dat heet, de honden geen brood lusten. In een programmatisch essay luidt zijn (voorlopige) definitie van poëzie: 'Het gedicht is een onafsluitbare zelfrealisatie van een linguïstisch proces.' Dit dieventaaltje beheerst Van Bastalaere tot in hart en nieren, en het maakt hem in veel gevallen volslagen onleesbaar. Een goede essayist preekt niet voor eigen parochie. Jammer, want dat Van Bastelaere veel te zeggen heeft, is buiten kijf.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.