De maagd Marino : roman
Yves Petry
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2001 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : PETR |
Bernard Dewulf
te/ep/26 s
Interview door Bernard Dewulf
Yves Petry
Gods eigen muziek
De Bezige Bij, Amsterdam, 200 p., 600 frank.
De dag dat we hebben afgesproken is voor de kranten The Day After, twee dagen na de gebeurtenissen in Amerika. Wanneer we zitten en iets besteld hebben, vraag ik of ze hem wat doen, die gebeurtenissen. Een vreemde vraag ongetwijfeld, maar ik weet niet goed wie ik voor me heb - iemand, in ieder geval, met een schalkse blik, maar ook een dwarsdenker die in zijn boeken soms cynisch en misantropisch uit de hoek kan komen en over nogal wat kwesties niet de courante opvattingen koestert.
"Uiteraard doet het mij wat. Ik stond te beven toen ik de eerste keren de beelden zag."
Hij meent het. Vervolgens hebben we het over iets ontoelaatbaars: de schoonheid van die beelden. "Je kunt er niet omheen", zegt hij, "dat we bij het zien van die beelden een soort lust ervaren. We moeten dat durven onderkennen. Zo schadelijk zijn zulke gevoelens niet, als je ze maar niet laat primeren. Ik heb de beelden ook talloze keren gezien, en ik wil ze nog wel zien. Ik hoop dus dat iemand uit mijn omgeving ze heeft opgenomen."
Of dat zo in de krant mag, vraag ik. "Natuurlijk. Is wat ik zeg zo schandelijk? Weet je, als ik aan mensen vraag of ze het jammer zouden vinden als er maar 500 doden blijken te zijn, komt er geen antwoord. Ze ontwijken de vraag."
Yves Petry (1967) debuteerde in 1999 met de roman Het jaar van de man. Zopas verscheen zijn tweede boek, Gods eigen muziek. Hij studeerde wiskunde en filosofie, en van die laatste studie dragen zijn boeken zeker de sporen. "Het leukste aan filosofie", zegt hij, "is dat je het gekste mag denken, als het er maar redelijk uitziet. Daar zijn mensen zelfs beroemd mee geworden. Ik vind het prettig om ideeën te lanceren en dan te zien wat er gebeurt."
Zo, in zekere zin, zit Gods eigen muziek in elkaar. Ene Rijker West, 27, bioloog en in "vergevorderde staat van maatschappelijke integratie", heeft op een dag een verbijsterende ervaring: hij krijgt een Boodschap "alsof het licht tot hem sprak". Daarna lezen we, naast allerlei anders, wat er met hem gebeurt wanneer hij vervolgens met zijn Boodschap de wereld in gaat.
Wat West overkomt is bepaald onalledaags, zelfs in de onbegrensde wereld van de fictie. De Boodschap luidt "dat de liefde een god was en dat je zo moest beminnen dat je voor deze god een heilige werd." Het zou een waardige aanvang voor een parabelachtig verhaal kunnen zijn, maar het is het begin van een nu eens hard en ontluisterend, dan weer vrolijk en geestig, wat jongensachtig boek, van een roman vol onderling vaak uiteenlopende ideeën.
Hoe ongewoon het uitgangspunt van zijn boek ook is, de schrijver heeft het niet verzonnen. "Wat Rijker West overkomt", vertelt Petry bijna didactisch, "wordt ook rechtertemporaalkwabepilepsie genoemd. Dat bestaat dus echt. Ik heb het zelf doorgemaakt, ik heb het beschreven gezien, ik heb getuigenissen gelezen van anderen. Mensen die zoiets meemaken dragen de gevolgen daarvan heel lang. Ze voelen zich geroepen en blijken vaak nogal arrogant te zijn - erg overtuigd van hun missie. De aandoening is ook verantwoordelijk voor gevoelens van angst, woede en harmonie. Maar dat alles heb ik pas achteraf vernomen. Toen had ik mijn eigen ervaring al beschreven. Die beschrijving is het eerste hoofdstuk van het boek."
Even denk ik dat hij mij in de maling neemt en het allemaal verzint - net als in zijn roman, maar daar hoort dat zo. Hij bezweert me dat zijn verhaal waar is, maar beklemtoont tegelijk dat het niet zo belangrijk is of hij het nu al dan niet zelf heeft meegemaakt. "Wel van belang is dat Rijker West aan zijn ervaring een betekenis geeft. Hij voelt diep dat de liefde - de erotische, vererende liefde voor iets of iemand - het grootste is wat hem in zijn leven kan overkomen. Dus voelt hij zich geroepen om daar gehoor aan te geven. Als hij dat niet doet, heeft hij niet geleefd. Zo is zijn overtuiging. Maar dan begint het pas. West wordt geconfronteerd met de maatschappij, slaagt er niet in mensen te overtuigen en verdwijnt uiteindelijk. "Ik kon hem zelf niet kapot laten gaan, dus laat ik andere mensen, andere personages hem kapotmaken."
Zo gesteld lijkt Gods eigen muziek een dieptragische geschiedenis. Enerzijds is het dat ook, anderzijds is het vaak een erg vermakelijk, plezierig boek - vooral door Petry's kwieke stijl en zijn voorliefde voor pathos en ironie. Het is soms moeilijk uit te maken of je de veeldenkende schrijver en zijn personages au serieux moet nemen. Maar Petry is formeel. "Mijn boek is geen spielerei, zeker niet. Ik besef dat het soort liefde waarover ik spreek meestal als belachelijk wordt afgedaan. Ik ken ook niemand die dit soort liefde, die gepaard gaat met zelfverlies, heeft ervaren of toegelaten. Er zijn natuurlijk goede redenen om het niet te doen, je kunt eraan kapot gaan, in de psychiatrie belanden of aan de drank gaan."
Het eerste hoofdstuk, waarin Petry dus beschrijft hoe Rijker West zijn 'Boodschap' krijgt, is niet wat je noemt karig proza. De schrijver kijkt niet op een metafoor meer of minder. Gaande het boek wordt de stijl soms wat rustiger, maar een minimum aan baldadigheid, aan branie wil Petry duidelijk wel behouden. Zijn 'roman' is ook geenszins een afgerond verhaal. Veeleer is er sprake van een aantal 'verhalen' die losweg met elkaar verband houden en regelmatig vreemde wendingen inhouden. Stijl en ideeën zijn hier belangrijker dan samenhang of plot.
In het tweede hoofdstuk voert Rijker West een lang, nu eens hilarisch en dan weer pijnlijk gesprek met professor Halfhooft, baas van het departement waar hij werkt.
Dan volgt een waanzinnige conversatie tussen de werkloze West en een zogenoemde 'arbeidsconsulente'. Vervolgens voert Petry met sardonisch genoegen Marc Ladders op, verlopen journalist bij het herkenbare "onafhankelijk dagblad" De Kop. Opnieuw krijgen we een lang gesprek, nu tussen Ladders en West. Daarna komt ineens een jury uit het niets die een oordeel moet vellen over de handel en wandel van "agens" Rijker West. Die blijkt nu een homorelatie te hebben met de jongen Rits. Tot slot volgen nog een gesprek tussen twee vrouwen en, in de finale van het boek, een confrontatie tussen de overspelige professor Halfhooft en diens vrouw Rita. Die laatste levert, in een moment van inzicht, de slotverklaring van dit boek: "Zij die de liefde hebben vermoord, moeten (...) haar nagedachtenis berouwvol verheerlijken, of anders er voor eeuwig hun mond over houden."
Hij klinkt wat pathetisch, maar de zin houdt wel een ondubbelzinnig pleidooi in, een dwingende bede om zuiverhuid. Het is niet zomaar een verzuchting van een personage, ook de schrijver zelf is het daar uiteindelijk, met alle ironie en relativering die de sceptische intellectueel eigen zijn, om te doen. "Ik beschouw mijn boek niet echt als een pleidooi, maar ik wil wel een paar dingen zuiver stellen. Ik wil het woord liefde voorbehouden voor het overweldigende gevoel dat Rijker West ervaart. Ik wil het onderscheid maken tussen dat soort liefde en wat mensen doorgaans onder liefde verstaan, tussen adoratie en aanhankelijkheid. Mensen die zich, om welke reden ook, niet geroepen voelen tot dat soort adorerende liefde, hebben bestaansrecht, maar de onderscheiden moeten blijven. Er wordt te veel gesold met het begrip liefde, en dat doet mensen meer kwaad dan goed. Ze moeten vaak doen alsof ze iets passioneels beleven. Daardoor ontstaan veel misverstanden."
Het lijkt haast of Rijker West, om het bij het personage te houden, uitverkoren is - een enigszins huiveringwekkende gedachte. "Toch is het zo", zegt Petry stellig. "Ik zeg niet dat de andere mensen beesten zijn die geen liefde kunnen voelen, maar dát soort liefde kennen ze niet. Die passionele adoratie waar mijn boek over gaat, is een beetje een literaire, culturele constructie, maar sommige mensen hebben ze concreet ervaren en veel anderen niet. Er zijn ook mensen die echt religieuze ervaringen hebben, maar de kerken zaten vol met mensen die zo'n ervaring nooit gehad hebben."
Gods eigen muziek zit, zonder ooit loodzwaar te worden, boordevol ideeën. Er is een expliciete antiburgerlijke teneur, er staan onfraaie bedenkingen over vrouwen in en de verstandhouding met de wereld is ook niet altijd optimaal, om het zacht uit te drukken.
Als ik hem vraag wat hij, bijvoorbeeld, tegen het huwelijk heeft, komt er pret in zijn ogen en een monkellach om zijn mond. "Heb ik iets tegen het huwelijk?" Mij dunkt van wel. "Kijk, in het huwelijk moet er iets wederzijds zijn, anders heeft het geen zin. In de liefde waar Rijker West voor staat, hoeft die wederzijdsheid er helemaal niet te zijn. Het kan best om een zeer eenzijdige adoratie gaan."
En, nu we toch bezig zijn, wat is er mis met vrouwen? Ook nu probeert hij de ironische onschuld uit. Daarom citeer ik, intussen flagrant hun context negerend, enkele zinnen uit zijn boek over al wat oudere vrouwen: "Ze slijmen zich op hun kut een weg naar dat doel. Tochtige slakken die de wereld hopen in te pakken met hun zilverspoor." Vrouwvriendelijk is anders. Ja maar, werpt de schrijver tegen, die woorden komen uit de mond van mijn personage, en die heeft nu eenmaal een neiging tot veralgemening. Het is een klassieke truc, en hij weet het. "Ik heb ook niet zo'n makkelijke verhouding met vrouwen. Maar dat geldt voor veel mannen. Zeker jonge mannen. Ik sta er soms van versteld wat zelfverklaarde honderd procent heteroseksuelen eigenlijk van vrouwen vinden. Dat is vaak een soort afkeer."
Net als in zijn eerste boek, Het jaar van de man, schrijft Petry ook nu expliciet en begeesterd, maar alweer niet zonder ironie, over homoliefde en -erotiek. Daar, zo lijkt het, is wel nog plaats voor de alles verterende liefde. Of is ook dat maar schijn?
"Ik schrijf vanuit een mannelijk standpunt. En ik kan me in deze tijd niet anders dan op een vals pathetische manier voorstellen dat er zo'n vorm van adoratie voor een vrouw ontstaat. Mannen brengen dat niet meer op voor vrouwen. Ik kan het me alleen nog voorstellen tussen twee mannen - en ook daar komt het nauwelijks nog voor. Een man bouwt toch aan zichzelf op basis van andere mannen? Leert een man iets van een vrouw? Gebruikt een man iets van een vrouw om zichzelf op te bouwen?"
Het zijn gelukkig retorische vragen. De schrijver gaat door. "Die erotische adoratie is daarom alleen maar mogelijk tussen mannen, omdat alleen een andere man iets heeft wat jij niet hebt. Het gaat om een buitengewone identificatie, en dat heb je als man toch niet met een vrouw? Ik denk wel dat dit moet gebeuren tussen pakweg je vijftiende en vijfentwintigste, dan ben je nog in opbouw. Dan ben je ook erg ontvankelijk voor iets typisch mannelijks: het verlangen naar iets transcenderends, naar een standpunt boven de dingen. Vrouwen hebben geen behoefte om te transcenderen. Vrouwen zitten in het leven."
Het zijn weinig alledaagse, en soms weinig correcte ideeën, dat beseft Petry ook wel. In zijn boek is het allemaal ambiguer dan in een beperkt gesprek als dit mogelijk is. Ook een schrijver-filosoof grossiert in contradicties. "De reden waarom ik geen essays schrijf is precies omdat ik daar mijn eigen tegenstrijdigheden niet in kwijt kan. In fictie kan ik dat wel. Je kunt personages tegen elkaar uitspelen, je kunt ook de personages zelf tegenstrijdigheden laten hebben. Al de standpunten die in mijn boek aan bod komen, ken ik zelf en kan ik op tijd en stond innemen. Nu ja, bijna allemaal. Zo kruiperig als de overspelige Halfhooft op het einde van het boek, ben ik nog nooit geweest.
"Mocht een lezer na lectuur van het boek mij vragen: waar sta jij zelf eigenlijk voor, dan zou ik het antwoord schuldig moeten blijven. Ik leid ook een nogal complex leven waarin van alles mogelijk is. Maar daarover wil ik liever niet uitweiden."
Bijna, vertel ik hem, krijg ik het gevoel dat dit boek een soort outing is. Weer zijn er de pretogen, en dan de ernst. "Ik heb die ervaring veel jaren geleden meegemaakt. Ik sta daar nu betrekkelijk objectief tegenover. Ik voel me nu misschien wel het meest verwant met het personage Rita, die pleit om het woord liefde niet meer te gebruiken."
Regelmatig wordt in Gods eigen muziek gesteld dat de meeste mensen 'de liefde vermoorden'. In de laatste zinnen van het boek komen Rita en haar man tot een tragische conclusie: dat ze niet geleefd hebben naar hun geloof in de liefde. Bij Rita leidt dat besef tot een soort 'verlossing', een toestand "waarin een levenslang achtergrondverdriet wordt opgeheven". Om tot die "eeuwige rust" te komen heeft ze zichzelf wel eerst genadeloos moeten toespreken: "Ook zij had altijd gescheiden geleefd van wie ze werkelijk liefhad, ook zij had voortijdig de zoektocht opgegeven naar wie dat wel kon wezen, ook zij had als niet meer dan een soort apin genoegen genomen met het mindere en het praktische."
Het zijn keiharde woorden, die uiteindelijk ook tot de rest van de mensheid gericht zijn.
Petry is al vaker een misantroop genoemd. Helemaal terecht lijkt mij dat niet, en hem evenmin: "Ik denk dat uit mijn boeken net een intense belangstelling voor mensen blijkt. Ik aanvaard de mensen in voldoende mate om hun boosaardigheden en ook die van mezelf te onderkennen. Mijn verhouding tot de wereld is niet zo best, maar is de wereld dan een instantie om een goede verhouding mee te hebben? Ik vind de wereld niet echt bewonderenswaardig. Er gebeurt zo weinig waaraan ik wil meewerken. Ik pas natuurlijk ook niet in de utilitaristische logica van de huidige samenleving. Je kunt zeggen: met de ene instelling kun je een raket naar de maan krijgen, met mijn beroesde instelling kun je niets. Dat is waar. En dan? Misschien kan ik mensen meer meeslepen, achter mij krijgen, wie weet. Maar, voor alle duidelijkheid: ik wil helemaal niet beweren dat waar ik in dit boek voor sta zo vreselijk zinnig is, of dat je daar ver mee zult komen."
Met alle ironie, scepsis, overdrijving en soms zelfs nijdig cynisme is Gods eigen muziek wel een geëngageerd boek. Petry beaamt, maar voorzichtig, 'geëngageerd' is tenslotte een besmet woord. "Laten we zeggen dat het zeker geen waardenvrij boek is."
Ongewild belanden we zo opnieuw bij de aanvang van ons gesprek. "Nogmaals: ik probeer onderscheiden te handhaven. Neem nu die aanslagen in Amerika. We moeten niet met z'n allen alleen maar moreel beginnen te tateren, we moeten ook proberen in onze gevoelens onderscheid aan te brengen, en bijvoorbeeld de destructiedrift en de sensatiezucht erkennen. Dat zou het leven een stuk interessanter maken - net als het politieke discours en de krantencommentaren, waar mij toch te veel democratische goeiigheid heerst. Van groot belang is dus dat we meer uitwegen scheppen voor die gevoelens."
De schrijver heeft makkelijk praten. Al schrijvend kan hij een hoop kwijt. "Dat is waar. Ik vind literatuur ook echt een machtig wapen. Ik zou het prachtig vinden als een boek van mij ergens één ziel echt raakt - van iemand die mij een beminnenswaardige geest vindt."
Dat laatste heeft hij op onmiskenbaar ironische toon haast gedeclameerd, als het slot van een toespraak. Even is het stil te midden van het caférumoer en dan vraagt hij, feilloos tussen ernst en spot in: "Denk je dat een krant ooit één ziel raakt?"
Het is gelukkig een retorische vraag.
Yves Petry is te gast op Het Andere Boek
op zondag 30 september om 13.00 in Aula 2.
'Er wordt te veel gesold met het begrip liefde, en dat doet mensen meer kwaad dan goed. Ze moeten vaak doen alsof ze iets passioneels beleven'
Onno Blom
te/ep/27 s
Het jaar van de man, de debuutroman van Yves Petry, onverschrokken een antwoord te vinden. De eigenzinnige Helm Steen volgde daarbij niet de weg van het hoofd, maar van het hart: ,,Ik ga iets anders proberen. Ik streef een orde na die ook boven het malen van de tijd, het sterven van je vee, het instorten van je huis, het verlies van have en goed en vrienden en bedgenoten overeind blijft staan, een orde van het hart die je door niets kan worden ontnomen.'' Op de compromisloze weg van het hart liet Helm Steen een spoor van persoonlijke vernieling na. Hij vervreemdde van zijn familie en geliefden, verwoestte zelfs letterlijk het burgerlijke huis van zijn vrienden Mie Kut en Piet Lul. Smerig, lui en moederziel alleen eindigde hij, maar nog immer overtuigd van het eigen gelijk.
Rijker West, die de hoofdrol vervult in Petry's tweede roman, Gods eigen muziek, lijkt op Helm Steen. Ook hij, een geslachtsrijpe jongeman in vergevorderde staat van maatschappelijke integratie, keert zich tegen de orde van het dagelijks bestaan. Op een dag wordt West getroffen door iets wat nog geen naam of gezicht had en doet de wereld zich vreemd aan hem voor: ,,Buiten roosterde het hondendrollen en oud papier op het trottoir. Het serveerde hem in motorolie gebakken straat gesteente onder een soeplucht van verzuurd parfum. Het goot pure koffie door zijn aderen. Het liep op duizend blote benen voor hem uit en achter hem aan. Luid als maniakken deed het de mensen praten. Het versterkte het stadsrumoer tot een dreigend temperatuursalarm dat uit alle richtingen kwam, brullend, dreunend, krijsend en ziedend. Het flitste kwaadaardig van zonnebril naar zonnebril. Zijn wagen, belegd met vonkend glazuur, manoeuvreerde hij wild de braadstad uit.''
Voorwaar geen lieflijk zomers tafereeltje, dat hier wordt beschreven. En dat is niet voor niets. In deze apocalyptische hitte ziet Rijker West namelijk het licht. Letterlijk: zonlicht in bochten en bellen. Een stem brengt hem De Boodschap. En de boodschap luidde, kort en goed, dat de liefde een god was, en dat je zo moest liefhebben dat je de god nabij kwam. Quod nunc? Wordt dit het verhaal van een bekering, gaat in de nieuwe roman van Yves Petry ons aller Saulus opnieuw op weg naar Damascus? Wees gerust. De schrijver haast zich te verklaren dat er, op het moment dat Rijker het licht zag, iets mis ging in zijn hersenen. Er treedt een lokale, krachtige en ongerichte uitbarsting op van neuronale activiteit in de rechtertemporaalkwab met hyperstimulatie van de amygdala.
Yves Petry is geen zweverige zoeker en zoekt zijn heil niet in het Bovenaardse. Zijn held gelooft dan ook zijn oren niet. De liefde een god. Dat waren toch maar woestijnpraatjes? Alle romantische liedjes die aan de liefde zijn gewijd, verafschuwt hij. Onwaarachtige troep allemaal. Maar toch. Rijker West gaat zichzelf zijns ondanks zien als een man met een missie, een oerzanger, een medium dat Gods eigen muziek ten gehore brengt.
OP zondagmiddag, koffietijd om precies te zijn, belt hij eerst maar eens zijn baas aan de universiteit, professor Halfhooft, om zijn ontslag in te dienen èn hem zijn vers verworven levensvervulling mede te delen. Het wordt een hilarisch gesprek, waarin Halfhooft getergd uitschreeuwt: ,,West, voor welke idioot hou je mij, jij praat als een oud wijf boven een dampende pot. Voor zoiets is de telefoon niet uitgevonden.''
De woede en verwarring van Halfhooft vallen te begrijpen. Ik viel er af en toe zelf ook aan ten prooi. Toch snijden, temidden van al het orakelen, sommige beweringen van West ineens hout. Geen fatsoenlijk mens zal willen ontkennen dat de moderne mensheid een zatte malle bes is, die maar lustig voortdendert over de planeet, behekst door infantiele knutselmanie, krassend van wansmakelijke vooruitgangswaan, schaamteloos flirtend met de tijden die komen moesten, de nieuwe tijden, de allernieuwste tijden, pimpelend nippend aan haar cocktailglas vol toekomstbrouwsel waarmee ze op zichzelf dronk en op de twintigjarige lentedieren waarnaar ze lonkte.
Ik in elk geval niet.
In zijn verzet tegen de burgerlijke en arbeidzame wereld probeert Rijker West - net als Helm Steen deed in Het jaar van de man - een aantal anderen in zijn val mee te slepen. Professor Halfhooft, bijvoorbeeld, raakt na het telefoongesprek vervuld van zelftwijfel en zinkt weg in een diepe depressie. En Marc Ladders, succesvol journalist bij het onafhankelijk dagblad De Kop, die West op een nachtelijke dranktocht tegen het lijf loopt, raakt aan het wankelen.
Beiden vertegenwoordigen zij een maatschappelijk type dat door Yves Petry met succes op de hak wordt genomen: de koele, berekenende wetenschapper, die op alle vragen een antwoord heeft. En de journalist, die slechts oog heeft voor de zogeheten feiten, maar daarmee allerminst de waarheid in pacht heeft. Toch staat nog te bezien of West ze van zijn gelijk kan overtuigen.
Wat kan West en die zatte, malle bes der mensheid dan redden? De vondst van een ideale geliefde, een spierendier, een machtige bergketen? De opstand der horden? Een plot? Niets van dit alles. De roman eindigt zonder echte ontknoping op een prachtige, zwijgende avond en een blik over de schouder. Nee, Gods eigen muziek wordt gered door des schrijvers eigen muziek: zijn stijl. Petry liet me bij tijd en wijle stevig lachen, en wist, verdomd als het niet waar is, ook stevig te ontroeren. Daar moet overigens in één adem worden bijgezegd dat hij zich in zijn stijl nadrukkelijk verlaat op de schrijver die wel Petry's grote voorbeeld moet zijn: Gerard Reve. Is door een aantal critici al gewezen op de invloed van Reve. Het heeft Petry er niet van weerhouden nog opzichtiger te knipogen naar het werk van de Meester. Neem de passage, waarin Rijker West nog zit na te bibberen als hem De Boodschap is verkondigd. Die lijkt als twee druppels water op de beroemde passage op de laatste bladzijde van De Avonden. In Gods eigen muziek klinkt het: ,,'Waar ben ik eigenlijk bang voor?' dacht hij, 'ik heb toch niets te vrezen. [...] Ik leef. Ik wil ook leven. En in zoverre ik niet leven kan, ben ik nog liever dood.''' En in Reves legendarische debuut fluistert Frits van Egters : ,,Ik leef, ik adem. En ik beweeg. Ik adem, ik beweeg, dus ik leef. Wat kan er nog gebeuren? Er kunnen rampen komen, pijnen, verschrikkingen. Maar ik leef.''
Zo ritselt het van de voorbeelden. Petry spreekt, net als de zelfverklaarde Volksschrijver, om de haverklap van het tautologische ,,gratis en voor niks''. Ergens duikt de zin op: ,,Een mens vraagt zich achteraf nogal gemakkelijk af waar het allemaal goed voor was.'' Het is een variant op de briljant-krukkige regel: ,,Een mens vraagt zijn eigen wel eens af, hoe of dat het verder moet.'' (Leest u maar na: bladzijde 88 van de Brieven aan Matroos Vosch ). Zelfs de titel van Petry's nieuwe roman kan als een hommage worden beschouwd aan Reves bekende uitspraak: ,,Ik ben volslagen krankzinnig, maar ik maak er wel muziek bij.''
Yves Petry is nog geen Reve, zoveel is duidelijk. Maar eerlijk is eerlijk: ondanks de evidente schatplichtigheid rust ook op het geouwehoer in Gods eigen muziek de zegen. De lucide voorstelling van de moderne tijd en de schepping van de anti-wereld, die in de goddelijke gedachten van Rijker West vorm krijgen, zijn humoristisch en authentiek. Moge Yves Petry vrolijk verder orakelen.
* YVES PETRY, Gods eigen muziek, De Bezige Bij, Amsterdam, 202 blz., 15 euro (605 fr.).
*Yves Petry is te gast op Het Andere Boek op zondag 30 september om 13.00 u.
Els De Bodt
em/ec/15 d
Limburgse auteur Yves Petry bevestigt met 'Gods eigen muziek'
Hoofdpersonage in 'Gods eigen muziek' is Rijker West, een assistent-bioloog die, nadat hij een goddelijke boodschap van liefde heeft ontvangen, zijn leven radicaal omgooidt. Hij zegt zijn job op en wordt zanger. Niet zomaar een zanger, maar 'oerzanger, een medium dat Gods eigen muziek ten gehore brengt'. Al snel wordt duidelijk dat Rijker zijn boodschap van liefde niet kwijt kan aan de andere personages die deze roman bevolken. Petry: «Dat heeft te maken met zijn opvatting over de ware liefde. Zo hoogdravend, dat moest haast wel mislukken. De andere personages hebben een veel nuchterder kijk op de liefde.»
Die andere personages vormen een dwarsdoorsnede van onze burgerlijke maatschappij: de overspelige biologieprofessor Halfhooft, Rijkers pornovriendje en verkoper van snelle wagens Rits, de sexy en opportunistische Anita Boven en journalist Marc Ladders. Enkel Halfhoofts vrouw Rita staat enigszins open voor Rijkers zoektocht naar de opperste vervulling. Het is ook zij, en niet Rijker, die uiteindelijk een soort van metafysisch inzicht krijgt.
Christus
Petry vergelijkt de missie van Rijker West met het schrijverschap: «Ik beschouw schrijven ook als een roeping. Mensen als West komen in de psychiatrie terecht, worden alcoholicus of keren met hangende pootjes terug naar de maatschappij, zegt de assistente van Halfhooft. Wel, de vierde mogelijkheid: ze worden schrijver.»
Net als in 'Het jaar van de man' speelt in 'Gods eigen muziek' het religieuze en mystieke een belangrijke rol. Petry: «Er is een leemte tussen onze diverse gedachten en gevoelens. Vandaar dat we ons vaak zo intern verdeeld voelen. Soms, in een toestand van hevige verliefdheid bijvoorbeeld, overheerst één emotie zodanig dat we van die verdeeldheid niets meer merken. Soms, en dat is wat ik bedoel met de ervaring van 'Gods eigen muziek', worden al onze emoties onderworpen aan één subliem gevoel van samenhang. Ook dan hebben we, voor zolang het duurt, geen last van innerlijke tegenstrijdigheden. Daarin zijn passionele verliefdheid en religieuze ervaring vergelijkbaar. Daarom ook bedienen ze zich vaak van dezelfde taal en dezelfde muziek en zijn ze tot op zekere hoogte inwisselbaar. Als men die beleving van binnenuit beschrijft, raakt men aan het onzegbare, en dat is dan ook wat er in mijn boek gebeurt. Waarover men niet spreken kan, daarover moet men schrijven, zo luidt mijn artistieke motto. Wat niet gezegd kan worden, mag daarom nog niet worden genegeerd. Een roman die niet af en toe het onzegbare aandoet, heeft naar mijn smaak geen bestaansrecht. Vandaar dat wat ik schrijf vanzelf al in een zekere religieuze sfeer baadt.»
«Bovendien kleeft er aan mijn religiositeit ook nog een specifiek-historisch etiket. Ik ben namelijk een christen. Ik beschouw Christus, kort gezegd, als de mensgeworden onbegrensde liefde die, precies omdat ze geen beperkingen kent, met geen enkele menselijke vorm van liefde samenvalt en slechts met moeite, en zeker niet met het verstand alleen, te onderscheiden is van de totale onverschilligheid. Slechts op begenadigde momenten kunnen we vatten wat dit betekent, maar wie het één keer, hoe kort ook, begrepen heeft, weet dat het iets betekent. Ik erken dat ik tot de moordenaars van Christus behoor, iets waar ik doorgaans weinig plezier aan beleef, maar enkele schitterende seconden per jaar voel ik mij juist daarom geroepen om een verheerlijker van ons aller Slachtoffer te worden.»
Yves Petry, 'Gods eigen muziek', Uitg. De Bezige Bij, 202 blz., 15 euro.
Je kan Yves Petry aanstaande maandag op Ned. 3 ook aan het werk zien in het Groot Dictee der Nederlandse Taal.
Frank Hellemans
em/ov/14 n
DISCOTEMPELS EN WARENHUIZEN EXISTENTIËLE STOPWOORDEN
Dat de wereld sinds die dinsdag in september definitief is veranderd, is ondertussen reeds een gemeenplaats. De Vlaamse proza-auteurs hebben blijkbaar niet gewacht op deze septemberboodschap om in hun schrijverij drastisch op zoek te gaan naar de essentie van het leven. Van het evangelie van Yves Petry (Gods eigen muziek) tot de parabelkunst van Paul Mennes (Poes poes poes): heel wat Vlaamse schrijvers peilen in hun nieuwste werk naar de bodem van het bestaan. Voor Petry's personages bestaat het authentieke leven in een zoektocht naar de echte, vervulde liefde. Voor Mennes' verloren zielen is het zaak om hun eenzaamheid onder ogen te durven zien. Maar ook in het werk van minder bevlogen auteurs gaat het om niets kleiners dan de grote thema's van het leven. Hoeveel ernst verdraagt de gemiddelde Vlaamse roman?
Petry's groot sérieux wordt perfect in balans gehouden door zijn elegante verteltoon die laveert tussen barokke overdaad en laconieke nuchterheid. In zijn debuut van twee jaar geleden, Het jaar van de man, overwoekerde de welsprekendheid van de verteller het eigenlijke thema. Deze keer heeft Petry zich blijkbaar voorgenomen om het onderwerp van zijn filosofische schelmenroman niet uit het oog te verliezen. Vandaar dat hij al onmiddellijk zijn hoofdpersonage een paulinische ervaring meegeeft die de lezer duidelijk maakt dat het in dit boek om de ultieme dingen gaat: 'Toen ontving hij de Boodschap. Het was alsof het licht tot hem sprak. De Boodschap luidde, kort en goed, dat de liefde een god was, en dat je zo moest liefhebben dat je de god nabij kwam.'
Petry steekt het dus niet onder stoelen of banken dat zijn hoofdpersonage op zoek is naar het belangrijkste in het leven: de ware liefde. En natuurlijk vindt Rijker West die 'rijke' liefde niet zomaar. Hij besluit zijn assistentschap van biologisch vorser vaarwel te zeggen en confronteert zijn professor met diens liefdeloze leven. Hij neemt een man op sleeptouw die door iedereen wordt nagekeken omdat hij eveneens zijn leven een nieuwe kentering wil geven. Hij praat met zijn homovriendjeén met de verantwoordelijke van het uitzendbureau over de echte liefde. Hij confronteert als een nieuwerwetse Parsifal de hele wereld met een liefdestekort dat hij wil opvullen door het vinden van zijn graal. Hoe komt hij de godheid op het spoor? Petry schuwt, zoals gezegd, de grote woorden niet. Hij laat Rijker West zelfs het woord theofanie of goddelijke aanwezigheid in de mond nemen. Wie de modernistische literatuur van Marcel Proust tot James Joyce een beetje kent, weet dat deze auteurs hun romanpersonages bijna altijd deden hengelen naar esthetische piekmomenten van plotse vervulling. De smaak van een madeleinegebakje bracht de verteller bij Proust opnieuw in de roes van het gelukzalige leven van weleer. Een strandwandeling deed het alter ego van de jonge Joyce zijn toekomstige kunstenaarschap in al zijn koninklijke schittering beleven. Het zijn deze epifanieën van vroegere modernistische helden die ten grondslag liggen aan Wests verlangen naar authentieke liefde.
Petry is op zijn best als hij deze liefde ex negativo oproept, in contrast met de algehele liefdeloosheid van het huidige leven. Hij vergelijkt de valse bedrijvigheid van de arbeidsmarkt met de producten van de porno-industrie: 'Je kreeg immers in beide gevallen te maken met dezelfde haastige spoed, dezelfde in niets gewortelde namaakdrift, dezelfde afgodische verleidelijkheid van hun beelden, dezelfde vermoeiende schijnbevrediging als je eraan toegaf, en het was eenzelfde soort kuisheid waardoor je je gedwongen kon voelen zowel aan het een als aan het andere te verzaken.' Deze franciscaanse kuisheid is bij Petry gelukkig niet letterlijk te verstaan, maar eerder als een soort van buffer tegen de overdaad van het al te vlug geconsumeerde, dagelijkse leven. Petry is niet zo melig om zijn hoofdpersonage tenslotte daadwerkelijk Gods eigen muziek te laten beleven. Die genade valt te beurt aan de verguisde, bedrogen echtgenote van de biologieprofessor die in het late zonlicht van een vergulde tuin een zalige vrede overkomt: 'Het gezwets van alledag overkoepeld te weten door een eindeloos zwijgen, waaraan ze, als het een beetje meezat, kon deelnemen, ervoer ze als een zoete geruststelling. (...) Daar stond ze dan, Rita Halfhooft, ergens tussen worm en ster, door geen enkel zelfbedrog meer van zichzelf en de rest van de blanke werkelijkheid gescheiden.'
Bedrog en zelfbedrog is de wereld waar de personages van Mennes zich maar al te graag in vermeien. Sinds zijn debuut,
Tox (1994), blinkt Mennes uit in het neerzetten van een eigentijds, losgeslagen universum. Hij stuurt zijn personages in de hel van discotempels en warenhuizen tot ze zich door een overdosis aan popcultuur als het ware verlossen van hun schijnidentiteit. In zijn nieuwste roman, Poes poes poes, richt Mennes de satirische spots op de gesimuleerde werkelijkheid van de tv-verslaggeving. We volgen een tv-journalist die zich voorbereidt op de zonsverduistering in een Ardens dorpje. Wordt de eclips een apocalyps? Er gebeuren alleszins rare dingen in Drempel. Maria, een plaatselijke zonderlinge, herkent de gelaatstrekken van Jezus op de bovenkant van een taart die ze aan het bakken is. Ondertussen graast een ezel in de wei en is de kardinaal vlakbij. Als er een kat in het vertrek komt, gaat het plots sneeuwen op het tv-scherm en komt de tijd enkele seconden tot stilstand. Mennes lost het raadsel enigszins op door de mysterieuze poes haar zegje te laten doen in een heuse monologue intérieur: 'Je moet ervan uitgaan dat deze wereld niet de enige is. Ik heb hem stilgezet. Ik kan 'm ook terug aanzetten. Andere tijdlijnen lopen moeiteloos door of zijn allang gestopt. Er zijn altijd andere mogelijkheden. Achter elke deur kan een parallel universum liggen.'
Mennes, die het hele boek door zich uitput in het verzinnen van een parodie op de evenementencultuur, onthult via dit Egyptische icoon van afgrondelijke wijsheid zijn kijk op dit tijdsgewricht. De kat orakelt over hetgeen Mennes in zijn vroeger werk heel wat duidelijker bezig hield: het tonen van de afgrondelijke eenzaamheid van de aan kicks verslaafde mens. Precies omdat iedereen opgesloten zit in de monade van zijn eigen lichaam, wil hij ontsnappen uit die kerker door zich te verdoven in de nepextase van de amusementscultuur. De kat zegt het zo: 'Als ik 's nachts rondwandel en langs ramen naar binnen kijk, zie ik bijna niets anders dan mensen die samen in een kamer eenzaam zitten te zijn. Het probleem is dat ze te veel van elkaar verwachten.' Zo metafysisch en absoluut Mennes de eenzaamheid van de moderne mens interpreteert, zo transcendentaal en onmenselijk is diens oplossing: 'Anyway, eigenlijk is het niet zo belangrijk. Je moet ervan uitgaan dat deze wereld niet de enige is.' Zou het eenzame mensen kunnen helpen dat er talloze parallelle universums bestaan die hen bij gebrek aan beter gezelschap houden?
Petry en Mennes verwachten alle heil van boven. Zij troosten hun personages en de lezers die het niet meer zien zitten door hen te attenderen op de genade van het ogenblik (Petry) of op de betrekkelijkheid van deze werkelijkheid die slechts een van de vele universums is (Mennes). Beide schrijvers lonken naar een bovenmenselijke oplossing terwijl ze ondertussen de onvolmaaktheid van de ondermaanse wereld ironisch te kijk zetten. Het is die gelijktijdige invulling van ironische ontmaskering en quasi ernstige probleemoplossing die hun romans geslaagd maken. Mennes chargeert deze keer te veel zodat de cocktail iets te luchtig wordt om echt te detoneren. De alleenspraak van de kat moet zijn roman redden. Petry daarentegen lijkt definitief zijn stem te hebben gevonden. Zijn verteller schaatst trefzeker over de bladzijden: voorbij de ironie, maar toch niet bloedserieus. En dat is uitgerekend het probleem bij heel wat mindere goden die deze dagen ook hun helden het donkere bos insturen zonder daarbij echter de nodige vertelsouplesse aan de dag te leggen.
Jef Aerts en Elvis Peeters duwen hun personages zonder omhaal met de neus op het probleem. Liefde, verlangen, gemis en andere tobberige, existentiële stopwoorden worden de abstracte personages steeds weer voor de voeten gesmeten tot het strompelen niet meer te overzien is. Aerts presenteerde onlangs zijn tweede roman,
Vertezucht, waarin hij een beetje in het zog van Peter Verhelst een sprookje verzint over de manier waarop vier personages elkaar afstoten en weer vinden. Er is een mensenleider en een vissenkind, er is een marinier en een zekere Martha. Alles kan en alles mag zodat op de duur niets nog relevant is. Dat levert passages op met een uitgesproken hymnische kracht, maar buiten het ruisen van de stem valt er al bij al weinig concreets te vernemen. Aerts laat te gemakkelijk alles in zijn tegendeel verzanden tot er niets anders meer overblijft dan paradox naast paradox. Elvis Peeters verzamelde oude en nieuwe verhalen in een kloeke bundel, Calvados. Ook Peeters houdt zich ver van het dagelijkse leven en overdondert de lezer met theatrale teksten over 'de' man en 'de' vrouw die elk voor zich zogezegd diepzinnige teksten debiteren. Schrijdend over de bühne reciteren ze elk hun hoogdravende woorden tot het mechaniekje stilvalt en de laatste toeschouwer al lang de zaal heeft verlaten. Misschien moet je de teksten van Aerts en Peeters horen en niet lezen, maar dan nog. Door te veel te willen zeggen, gaan hun goede bedoelingen de mist in.
Vrouwelijke auteurs bekijken vaker het leven zoals het is, en zoomen in op relationele troebelen. Lief Vleugels en An Moorthamer brengen allebei hun tweede roman uit en bezondigen zich niet aan mannelijke overmoed. Ze schrijven over tastbare personages met hun herkenbare zorgen. Misschien is hun psychologisch realisme iets te gewoontjes om te beklijven, maar zowel Moorthamer als Vleugels kunnen schrijven. Moorthamer vertelt in Met het eiland mee over de midlifecrisis van een vrouw die vijftig geworden is en die nu op zoek gaat naar een tweede adem tijdens een verblijf op een waddeneiland: 'Ze wou dat ze eens van kop tot teen kon worden gecuretteerd, daar vanbinnen. De buitenkant hield ze vooralsnog in de hand.' Deze passage is typisch voor Moorthamers uitgekiende vertelstijl. Als de vertelster al eens een substantiële diagnose stelt, heeft ze meestal tongue in cheek
een bijgedachtje in petto. Ook in Vleugels' novelle Schelpen en lege dozen blikt een vertelster terug op haar leven waarin eveneens de verhouding tot het mannelijke geslacht centraal staat. Deze keer is het niet de echtgenoot maar de vader die primeert in een relatie tussen twee zussen. De ene hield van schelpen en de andere van dozen en beiden waren ze in de ban van hun vader en achteraf ook van dezelfde man, zo blijkt. Vleugels tracht in korte scènes de haat-liefdeverhouding tussen beide zussen te beschrijven. Slimme Eva die van dozen hield, kreeg van papa de bijnaam Athene terwijl mooie Ruth die een zwak had voor schelpen het koosnaampje van Persephone droeg. Op die manier tracht Vleugels haar verhaal een mythische dimensie te geven maar de al te vlakke, registrerende vertelwijze maakt die belofte jammer genoeg niet waar.
Dan is Peter Terrin andere koek. Na een verhalenbundel, brengt hij nu een roman uit, Kras, waarin senioren geleidelijk aan ontsporen. Terrin is een buitenbeentje dat zich niets gelegen laat aan de mode van de dag. Hij is een neotraditionalist die op de manier van Willem Elsschot schrijft. Met een uiterste economie aan middelen tracht hij een maximum aan spankracht te verkrijgen. Terrin laat drie ouderlingen rond een nieuwe, jong uitziende schoonmaakster cirkelen tot ze dolgedraaid het hoofd verliezen. De plot is te voorspelbaar en daardoor verliest de roman al te vlug de aanvankelijk knap opgebouwde dreiging. Misschien moet Terrin maar eens terugkeren naar zijn oude liefde en zich toeleggen op het kortverhaal, zoals zijn Antwerpse meester hem dat ooit heeft voorgedaan.
Enigszins hors concours, maar toch het vermelden waard zijn de genre-oefeningen van Christophe Vekeman en Luc Huybrechts. Vekeman debuteerde met een geslaagde verhalenbundel en wil het succes misschien iets te veel forceren door zoiets als een thriller te presenteren. Iedereen kan het bevat al de ingrediënten van een misdaadverhaal, maar ook niet meer dan dat. Vekeman kan dus de nodige rekwisieten bij elkaar schrijven om van zoiets als een roman noir gewag te kunnen maken, maar een ziel heeft het ding niet echt. Ook Huybrechts heeft zijn huiswerk goed gemaakt, maar of het werkt, is een andere zaak. Hij heeft zich voorgenomen om het internationaal populaire fantasy-genre met zijn sjamanen, heksen en pseudo-historische verzinsels ook in Vlaanderen op de kaart te zetten.
Duisternis is het eerste deel van een trilogie (Het vijfde testament) die de ongerepte zoon van een smid op weg stuurt naar de graal in de context van de vroege zesde eeuw. Huybrechts spaart kosten noch moeite om een heel arsenaal aan ruiters en jonkvrouwen in stelling te brengen in het donkere Noorden. Kortom, hij knutselde een avontuurlijk jongensboek in elkaar voor al wie houdt van geschiedenis met een korreltje zout. Ernstig nemen, moet je zoiets gelukkig niet. Daarvoor is er al sérieux genoeg in het werk van zijn collega's.
Yves Petry, 'Gods eigen muziek', De Bezige Bij, Amsterdam, 202 blz., 605 fr. (15Œ).
Paul Mennes, 'Poes poes poes', Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam/Antwerpen, 160 blz., 603 fr. (14,95Œ).
Jef Aerts, 'Vertezucht', Manteau/De Bezige Bij, Antwerpen/Amsterdam, 255 blz., 787 fr. (19,50Œ).
Elvis Peeters, 'Calvados', Uitgeverij Van Halewyck, Leuven, 339 blz., 798 fr. (19,78Œ).
An Moorthamer, 'Met het eiland mee', Uitgeverij Van Halewyck, Leuven, 216 blz., 698 fr. (17,30Œ).
Lief Vleugels, 'Schelpen en lege dozen', Uitgeverij Wereldbibliotheek, Amsterdam, 126 blz., 590 fr. (14,62Œ).
Peter Terrin, 'Kras', Uitgeverij L.J.Veen, Amsterdam/Antwerpen, 160 blz., 492 fr. (12,19Œ).
Christophe Vekeman, 'Iedereen kan het', Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 171 blz., 524 fr. (13Œ).
Luc Huybrechts, 'Het vijfde testament-Duisternis', Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 352 blz., 802 fr. (19,90Œ).
Thassos & Rataplan heeft een theaterbewerking gemaakt van Jef Aerts' roman 'Vertezucht'. De gelijknamige voorstelling loopt de hele maand november in de bottelarij in Brussel. Reservatie: 02-412 70 70 of via www.kvs.be
31/12/2002
In de apocalyptische beginsequentie van Gods eigen muziek, Petry's tweede roman, slaat het hoofdpersonage Rijker West, een 27-jarige bioloog, op de vlucht voor de verschroeiende hitte van de 'braadstad', maar vooral voor zijn eigen onrust. Op een afgelegen stukje platteland brengt een stem hem De Boodschap: "De Boodschap luidde, kort en goed, dat de liefde een god was, en dat je zo moest liefhebben dat je god nabijkwam." Ondanks het feit dat de verteller dit fenomeen biologisch tracht te verklaren als een soort van tijdelijke hersenafwijking, neemt West zijn missie ernstig. Om zich als uitverkorene helemaal te kunnen wijden aan zijn taak om de zuivere muziek van de liefde ten gehore te brengen, dient hij in een lang, uiterst vermakelijk en scherp telefoongesprek met zijn baas en professor Halfhooft zijn ontslag in. Dit hoofdstuk vormt ongetwijfeld het hoogtepunt van de roman; Petry slaagt er in om grandioze scheldtirades, al dan niet ironische lofzangen op de liefde en cynische of snedige beschouwingen over het boosaardig bestaan met bravoure aan elkaar te rijgen tot een aanstekelijke en gevatte dialoog. In de hoofdstukken die volgen, laat Petry zijn inmiddels werkloze hoofdpersonage dialooggewijs ook nog in de clinch gaan met een arbeidsconsulente en met een door huwelijksproblemen overmande journalist. Dat levert alweer bijwijlen amusant en raak geformuleerd proza op. Daarna volgt plots een fragment waarin het leven, maar vooral de homoseksuele relatie van 'agens' West met de jongen Rits door een jury wordt beoordeeld. Rijker West komt in de finale van het boek zelf niet meer voor, maar zijn profetische woorden over de liefde en de consequenties ervan op bepaalde personages des te meer. Na een halfmislukte confrontatie tussen Rita en Anita, respectievelijk echtgenote en overspelige relatie van professor Halfhooft, wordt in het slothoofdstuk duidelijk dat het echtpaar Halfhooft de liefde zoals West ze verwoordde en beoogde, ontbeert.
Gods eigen muziek is qua thematiek misschien nogal pretentieus en ambitieus van opzet, maar de ernst waarmee de zoektocht naar de absolute liefde en zuiverheid wordt geponeerd, wordt mooi gepareerd door de nodige zelfspot en ironie. Ondanks het feit dat het verhaal vrij schematisch is uitgewerkt en soms wat ontwikkeling mist, blijft het geheel begeesteren. Yves Petry houdt de roman niet alleen op het spoor door talloze -- zij het meestal onuitgewerkte -- originele en authentieke ideeën, maar vooral dankzij zijn aan grootmeester Reve schatplichtige stijl. Ernst en luim zijn in Gods eigen muziek nauw met elkaar verbonden, of zoals Rijker West terecht opmerkt: "Leven is met je dwaasheid getrouwd zijn." [Jan Bettens]
Jan van Bergen en Henegouwen
Dit is de tweede roman van de Vlaming Yves Petry (1967) die in 1999 debuteerde met de roman 'Het jaar van van de man'*. Hoofdpersoon Rijker West staat voor een keerpunt in zijn leven, dat wordt beheerst door verveling. De ommekeer komt nadat hij wordt overvallen door de 'goddelijke' boodschap van de liefde. Hij neemt ontslag en gaat op zoek naar de zin van een nutteloos leven, maar moet uiteindelijk erkennen dat niemand oor heeft voor zijn romantische roeping. De stijl van deze groteske is uitbundig. Petry is onmiskenbaar een bewonderaar van Gerard Reve. Wat betreft thematiek (homoseksualiteit), stijl, geneuzel, obsessies en humor doet dit boek denken aan 'Bezorgde ouders'. Dat neemt echter niet weg dat Petry in deze geslaagde roman een zeer persoonlijke toon weet aan te slaan. Ruime bladspiegel, kleine letter.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.