Kunst en architectuur bij de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers
Christian De Borchgrave
Christian De Borchgrave (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Averbode, 2001 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 934.91 DEBO |
31/12/2002
Een jonge wetenschapper mocht als onderzoeksmedewerker aan de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius in Antwerpen (UFSIA) een Vlaanderen-project uitvoeren van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Dit project hield het natrekken in van de ontstaansgeschiedenis van het vandaag de dag internationaal gerenommeerd onderzoekscentrum op het gebied van de Nederlandse vroomheid, het Ruusbroecgenootschap. Vandaag maakt het integraal deel uit van het UFSIA, en heeft er nog steeds een wetenschappelijke opdracht. Het zeer respectabele Ruusbroecgenootschap staat bekend om zijn immense schat aan santjes, en vooral aan literatuur van en over de Middel-Nederlandse mystiek.
Vier jezuïeten staan aan de basis van dit genootschap. Indien vandaag slechts zuiver wetenschappelijke ambities er de drijfveer van zijn, dan ziet men bij de 'founding-fathers' een heel andere doelstelling bovendrijven, namelijk: een substantiële bijdrage leveren tot de culturele en vooral godsdienstige heropleving van Vlaanderen, door ascetische en mystieke werken van onder het stof te halen. Deze doelstelling wordt vooral gevoed door een bekommernis voor een religieus gemotiveerde vervlaamsing van het verfranste Vlaanderen. Dit aspect komt duidelijk tot uiting in het uitgebreide verhaal over de vier jezuïeten die in het cultureel wetenschappelijk klimaat van 1925 toen reeds het genootschap oprichtten, leunend tegen de houding van de katholieke kerk tegenover de moderne wereld en tegenover de Vlaamse Beweging, maar evenzeer tegengewerkt door hun oversten en door de kerkelijke overheid. De paters voelden zich als leden van de Sociëteit van Jezus geroepen vanuit de leuze 'Ad maiorem Dei gloriam'. Allen hadden ze een eigen familiale en/of religieuze achtergrond om in dat 'mystieke' ideaal te treden, en het is over hun levens en hun drijfveren dat De Borchgrave het in zijn boek heeft. De vier hoofdpersonages krijgen in twee fasen aandacht in deze studie: Desideer Stracke, Jozef Van Mierlo jr., Jan Baptist Poukens en Leonce Reypens. Twee fasen: want vóór 1934 krijgt het genootschap financieel nog geen erkenning. In 1934 zal, eerst via een tijdschrift en 'stichting' Ons geestelijk erf gaandeweg van het Provincialaat en het hoofdhuis (Generalaat) in Rome de toelating verkregen worden om verder te werken als zelfstandig Ruusbroecgenootschap.
De auteur heeft zich met de verbetenheid van een vorser op zijn dossier gestort en gepoogd de ontstaansgeschiedenis van het Ruusbroecgenootschap te plaatsen binnen het tijdskader. In de tweede helft van de 19e eeuw is de katholieke kerk naarstig op zoek naar een houvast, na de klappen van de Franse Revolutie, van het liberalisme en van het socialisme. Via de romantiek ontdekt Europa weer zijn wortels in ascetische geschriften uit de Middeleeuwen, in de ruimte van de neogotische gebouwen, en door de opvulling van een religieuze leegte rond de eeuwwende naar de 20e eeuw.
Wat de lezer in dit ook moge zoeken over een inleving in de geest van het Ruusbroecgenootschap, over het ontstaan en de wetenschappelijke bedoelingen van deze eerbiedwaardige instelling wordt hij tot op de laatste bladzijden grotendeels in het ongewisse gelaten. De biografische gegevens van de vier jezuïeten gaan voor. Vier eigenzinnige mannen, uit totaal verschillende achtergronden, zo blijkt duidelijk, vinden elkaar toevallig rond eenzelfde ideaal, dat ze op hun beurt manipuleren naar een ideaal van de Vlaamse emancipatie: Van Mierlo jr., Poukens, Stracke en Reypens. Het zijn vier jezuïeten, gestroomlijnd in een buitenaardse ignatiaanse ascese, die er in de jaren '30 van de 20e eeuw erin slagen, na een verbeten verdediging en strijd ten overstaan van hun oversten, eindelijk een studiecentrum te openen van de Vlaamse mystiek. Na de Tweede Wereldoorlog verdwijnt de ene na de andere van het toneel, haakt af van het genootschap en/of sterft. De epigonen zorgen uiteindelijk voor een volwaardig-wetenschappelijke integratie met de universiteit waarmee de jezuïetische banden sterk staan: de UFSIA.
Indrukwekkend notenapparaat, uitgebreide bronnen- en literatuuropgave en index van persoonsnamen. [Frans L. Van den Brande]
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.