Gestameld liedboek : moedergetijden
Erwin Mortier
2 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
2 items magazijn |
Meulenhoff, 2000 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MORT |
GPD
te/ep/30 s
Erwin Mortier blijft zijn rustige zelf onder alle media-aandacht die hem de jongste weken te beurt vallen. "Ik wist natuurlijk dat de critici mijn tweede boek met de microscoop in de aanslag zouden lezen. Maar ik heb gewoon naar best vermogen een tweede boek geschreven. En blijkbaar is dat wel gelukt. Vooral in Nederland zijn de recensies bijzonder lovend."
Mijn tweede huid is het tweede deel van Mortiers trilogie over de jeugdjaren in een Vlaams dorp in de jaren '60. Net als in Marcel is het hoofdpersonage van Mijn tweede huid een opgroeiende knaap die de wereld om zich heen minitieus observeert.
Kan zo'n tradionalistisch boek over klein Vlaanderen nog in deze tijd, vroegen enkele literatuurders zich onlangs af. Mortier: "Waar moet ik in godsnaam mijn boeken situeren? In Florida? In Manhattan? Ik ben in Vlaanderen opgegroeid, dit is mijn leefwereld. Iemand als Marquez krijgt toch ook niet het verwijt dat zijn boeken zich in benepen Colombia afspelen!?"
"Ik wil romans schrijven die literair zijn maar die ook door mijn moeder kunnen worden gesmaakt. Niets is makkelijker dan hermetische zinnen te fabriceren. Ik heb ze ook gelezen, die boeken die je enkel in het gezicht schreeuwen: 'Eigenlijk ben je verschrikkelijk dom.'"
Oeuvre
Op het moment dat Willem, de vriend van hoofdpersonage Anton Callewijn, sterft, hoop je dat Mijn tweede huid niet autobiografisch is. Mortier: "De roman is niet meer autobiografisch. Door iets neer te schrijven, neem je er afstand van. Het wordt een element in het verhaal en is niet langer jouw persoonlijke ervaring."
Net als in Marcel blijven menselijke gevoelens onuitgesproken. "We leven vandaag in een soort bekentenissenmaatschappij. Jerry Springer, Oprah,... iedereen doet open en bloot zijn verhaal over de meest intieme zaken. In zo'n tijdgeest is het een van de functies van de literatuur om net dat onuitgesprokene weer te geven. Bovendien zijn er genoeg andere disciplines die de dingen exact weergeven: wetenschap, filosofie, ethiek,... Kunst moet het onvindbare tonen. De essentie van wat geschreven staat, zit in mijn romans tussen de woorden."
Erwin Mortier is nog lang niet uitgeschreven. Onder de titel Het laatste boek van België wil hij een netwerk van romans publiceren. "Wat tot nu toe verschenen is, is slechts het topje van de ijsberg. Er ligt nog zoveel materiaal klaar en ik blijf continue schrijven. Met bepaalde thema's wacht ik bewust tot ik er rijp voor ben, maar je kan ervan opaan dat ik er nog wat zal mee aanvangen. Dat is ook een van de redenen waarom mijn uitgever mij uitgeeft. Ik werk gestaag aan een oeuvre."
Bio
Erwin Mortier (°1965) debuteerde vorig jaar met de succesvolle roman Marcel. Daarvoor was hij tien jaar verbonden aan het Dr. Guislain-museum in Gent waar hij nog altijd in de adviesraad zetelt. Hij schreef eerder teksten voor o.a. De lieve lust (Studio Brussel) en publiceert regelmatig in De Morgen en in literaire tijdschriften als De Gids en Elsevier. Momenteel schrijft Mortier aan de opvolger van Mijn Tweede Huid, die de trilogie over een opgroeiende jongen op het Vlaamse platteland moet afronden.
Uitgelezen
In Mijn tweede huid blikt een volwassen Anton Callewijn weemoedig terug op zijn kinder- en jeugdjaren op het Vlaamse platteland. In zijn eigengereide beeldende stijl beschrijft Mortier in het eerste deel hoe de kleine Anton de hem vertrouwde omgeving observeert. Anton registreert nauwgezet de daden van zijn oudere, inwonende neef Roland, doorzoekt lades en ziet hoe zijn tantes stiekem in de snoepkast duiken.
Alles verandert wanneer Anton naar de middelbare school gaat. De confrontatie met de buitenwereld is hard. Gelukkig is er Willem om samen op te boksen tegen het regime van "het Sint-Jozefinstituut voor Hopeloze Gevallen". Ingetogen en gevoelig schetst Mortier de relatie tussen de twee jongens. Een stille wenk, een zijdelingse opmerking, meer heeft hij niet nodig om duidelijk te maken hoe Willem Anton een identiteit, een tweede huid, bezorgt. Mooi. (****)
Jos Borré
te/ep/27 s
Erwin Mortier
Mijn tweede huid
Meulenhoff, Amsterdam, 192 p., 665 frank.
Wat een talent. En zo'n succes. Erwin Mortier schrijft schijnbaar moeiteloos boeken die doorgaans alleen in de natte dromen van uitgevers voorkomen. Zijn debuut Marcel (1999) werd in Nederland en in Vlaanderen her en der bekroond en aan talloze literatuurconsumenten verkocht.
Wie de ontwikkelingen in de literatuur op de voet volgt, wil Mortier weleens voorbijgestreefd noemen, te traditioneel in vergelijking met nieuwe en eigentijdser stijlvormen, en vooral met een veel geringer en dus ontoereikend lawaaidebiet. Maar niemand kan ontkennen dat hij charmant, betoverend, innemend proza schrijft. En Mortier is niet traditioneel uit gemakzucht, hij weet precies wat hij doet. Hij gaat de valkuilen en de epische clichés in zijn genre handig uit de weg en toont zich technisch heel bedreven.
Zijj tweede roman, Mijn tweede huid, is het relaas in drie stadia van hoe een timide homoseksuele jongen een bedompt milieu ontgroeit, maar niets van wat je hierbij zou kunnen verwachten aan miserabilisme, identiteitscrisissen, wanhoop of kleffe eerste seksuele ervaringen komt bij Mortier in beeld. Hij heeft genoeg stilistisch zelfvertrouwen om het zonder ostentatieve dramatische uithalen te doen.
Zijn enige nadeel misschien is dat hij zich in een vrij smalle bedding beweegt. Mijn tweede huid lijkt in schriftuur en toon, en natuurlijk ook met weer een jongen als hoofdpersonage, heel erg op Marcel. Het is alleen iets minder substantieel, nog impressionistischer, zo zonder een gewichtig thema als gedempt verdriet om een verkeerde keuze tijdens de oorlog die dramatisch is afgelopen, zoals in Marcel. Mijn tweede huid bestaat meer uit stemmingsmomenten, sensitivistisch beschreven stillevens, sfeerbeelden. Zeker in het eerste deel, als Anton nog heel jong is en de ontsteltenis van tantes en ooms om de plotselinge dood van een van hen niet begrijpt, werkt Mortier met Permeke-achtige taferelen. Een donker oud huis, bejaarde, haast onbeweeglijke familieleden die op de zorg van de moeder teren. En dan de emoties die ongemakkelijk rondwaren in die knoestige, sombere lijven.
In het tweede deel trekt Anton naar de 'grote' school met een neef die tijdelijk is komen inwonen en die, omdat hij minder timide is, Anton weleens wat ouderlijke aandacht afsnoept. In het derde deel staat Anton voor het einde van zijn middelbare school. Aan zijn jarenlange intieme vriendschap met Willem, die uit een intellectueel opener gezin stamt dat ook voor Anton een opening naar een andere wereld mogelijk gemaakt heeft, komt een einde door een ongeluk. Zo begint en eindigt het boek met de registratie van emotionele deining die de dood veroorzaakt. Twee soorten inwijding, een onbewuste en een gedwongen, in een boek dat zeer aansprekend de intrede van een jongen in de hem omringende wereld beschrijft. Erwin Mortiers Anton, honderd jaar na De kleine Johannes. Min of meer.
Antons ontwikkeling wordt subtiel maar prachtig afgemeten aan zijn taalontwikkeling. In het eerste deel kan hij nog maar nauwelijks praten en heeft "bijna niets (...) een naam". Zijn langzame groei, zijn opbouw van de wereld om zich heen wordt verstoord door de plotselinge dood van zijn oom. "Altijd hadden de dingen lijdzaam gewacht tot ik ze zag en met namen bestaanrecht gaf", maar nu komt er een kink in de kabel. Antons benoeming van de wereld, die ook zijn intrede in die wereld inhield, raakt voorgoed verstoord. Met zijn toenemende vervreemding ervan komt het nooit meer goed. Hij wordt een toeschouwer in het leven; met "mijn warrige zinnen en onbegrijpelijke woorden" raakt hij er nooit in ingepast. Hij merkt hoe zijn inwonende neef "tot in zijn kleinste vezels leeft", terwijl hij de indruk heeft dat het leven hem "met elke seconde pijnlijk door de vingers glipt". De toenemende melancholie daarover typeert Mortier raak als "die blijkbaar onvermijdelijke voetnoot van verdriet, die met de jaren hardnekkiger achter elke vreugde aanholt, soms dicht op de hielen, soms op enige afstand".
Ja, en de verleiding is groot om nog veel meer te citeren. Het gevaar dreigt dat Erwin Mortier de man van de fraai geformuleerde waarnemingen en gevoeligheden wordt, die de lezer enthousiast zit aan te strepen. Zijn succes bij een ruim publiek dat doorgaans weinig leest, dankt hij ongetwijfeld aan die gedateerde functie van de literatuur: de lezer herkent bij de auteur zijn eigen gevoeligheden en ziet ze bovendien zeer fraai geformuleerd, een 'kunst' die misschien appelleert aan zijn eigen diepe schrijversbetrachting die in de embryonale fase is blijven steken, de wens om de ervaring van de wereld in een eigen uitdrukking weer te geven.
Maar ook deze 'kunst' heeft nog bestaanrecht. En daarbij - of daarnaast, los van dit alles - komt dat Mortiers proza je gewoon onweerstaanbaar overrompelt, je inspint en beroest, zodat je je er kritiekloos aan overlevert. Hij toont zich een ongeëvenaard stemmingskunstenaar, die zonder meer bewonderenswaardig de sfeer in een oud huis in woorden kan vatten, de geur van een natte keldermuur, een door de zon beschenen gevel, of veel abstracter noties als melancholisch makende onwennigheid in het leven of de indringende behaaglijkheid van intimiteit. Een fijnschilder die met de rake weergave van gewone dingen een banaal ogende wereld een heel bijzondere uitdrukking geeft en een beklijvende sfeer schept. En dat allemaal zonder pretentie, zonder de luidruchtige ambitie de wereld te lijf te gaan of des lezers aanvoelen van die wereld striemend te geselen. Neen, met een vanzelfsprekend talent, een volstrekt niet geforceerde, natuurlijke fijngevoeligheid en een intelligente zin voor maat en evenwicht.
Mortier voert mij met dit boek terug naar een literatuurles in een ver verleden, met een exemplarisch fragment uit de impressionistische roman Jaapje van Jacobus van Looy, ook honderd jaar oud, waarin hel zonlicht over het witte laken kruipt waaronder de jongen slaapt. Er bestaat in en buiten de Nederlandse literatuur een lange traditie van boeken over ontluikende jongens. Aan die traditie heeft hij nu een belangrijke schakel toegevoegd, met een boek dat zich onttrekt aan elke modetrend en zich buiten de eigentijdse competitie opstelt. Dat teruggrijpt op de vroeger zo geapprecieerde mimetische functie van literatuur: door de treffende uitbeelding van de werkelijkheid de emotie van de lezer te beroeren. Een inderdaad zo intimistisch boek dat het in de momenten dat het je diepste reminiscenties aanspreekt, rillingen van oude behaaglijkheid over je rug jaagt.
Erwin Mortier spreekt op zondag 1 oktober
om 16 uur in het Kolveniershof.
Jeroen de Preter
te/ep/06 s
'Een boek over verlaten worden, eenzaamheid, verliezen", dat is volgens Erwin Mortier (°1965) Mijn tweede huid, zijn tweede roman, die morgen verschijnt. Er wordt met allengs toenemend heimwee in teruggeblikt op drie periodes uit een jeugd in een Oost-Vlaams dorp: van de kleutertijd over de ontluikende puberteit tot de adolescentie. De ontwikkelingsgang wordt geschraagd door de dood: twee sterfgevallen leiden de roman in en uit. Om al dat leed te verzachten is er ironie, zoals in de negentiende-eeuwse romantiek gebruikelijk was.
"Ik heb natuurlijk nooit de intentie gehad om een negentiende-eeuws romantisch boek te schrijven," zegt Mortier een tikje verbaasd, "maar misschien klopt die typering wel. Ik leer en geniet meer van de negentiende-eeuwse romans dan van de twintigste- of eenentwintigste-eeuwse. Er zijn in die eeuw nu eenmaal monumenten van boeken geschreven: Tolstoj, Flaubert, de Goncourts, George Eliot, (zucht) de Brontës, James, Toergenjev, Ibsen... En schrijven heeft voor mij sowieso te maken met afscheid nemen. Door iets op te schrijven bezweer je niet alleen het verleden, je neemt er ook afstand van. Dat is voor mij een van de belangrijkste functies van literatuur. Therapeutisch schrijven, zeker. Maar als je me zou vragen of Mijn tweede huid autobiografisch is, zou ik eigenlijk nee moeten antwoorden: zodra het er is, heb je er afscheid van genomen. Anton (het hoofdpersonage, JdP) heeft natuurlijk wel veel met mij gemeen, ook al was de werkelijkheid totaal anders. Mijn tweede huid is allereerst een psychisch zelfportret."
De grondtoon van het boek is melancholisch, iets vrolijker in de prelude, nogal somber in de finale. Naarmate Anton zijn kinderlijke onbevangenheid verliest, gaan de pagina's steeds vaker vergezeld van "die blijkbaar onvermijdelijke voetnoot van verdriet, die met de jaren hardnekkiger achter elke vreugde aanholt, soms dicht op de hielen, soms op enige afstand".
"Mijn jeugd was een relatief zonnige periode," zegt Mortier, "die slechts door de schooltijd werd overschaduwd. Nog steeds vertegenwoordigt de school alles wat ik verafschuw. Het systeem stimuleert de verbeelding niet, terwijl het toch een van de taken van het onderwijs is om de dosis creativiteit die ieder in zich heeft los te weken. Op mijn school werd kunst als iets interessants gezien, maar als je kunstenaar wilde worden, ontstond er paniek. Dan werden er psychologen bij gehaald om duidelijk te maken dat daar toch echt geen toekomst in zat.
"Ik heb ook wel enkele goede leraren gehad - niet toevallig die welke botsten met de directie. De onderwijzer en bibliothecaris van de dorpsschool was zelfs essentieel voor mijn schrijverschap. Als hij merkte dat je graag las, zocht hij boeken voor je uit. Als je er van had genoten, gaf hij iets in hetzelfde genre mee. Ik denk dat mijn liefde voor de literatuur daar is geboren."
Marcel en Mijn tweede huid spelen zich af in hetzelfde landelijke dorp in Oost-Vlaanderen. De geneugten van het platteland worden niet expliciet bezongen, de toewijding waarmee Erwin Mortier de omgeving schildert spreekt echter boekdelen.
"Ik woon wel in de stad, maar ik ben absoluut geen stadsmens. De stad is me te rusteloos, je doet er te veel indrukken op. Ik woon op tien minuten van mijn geboortehuis in Hansbeke, en moet daar regelmatig weer naar toe. Om te schrijven en tot rust te komen. Ik hou ervan om het ritme van de seizoenen te voelen, te ruiken. Helaas dreigt de idylle meer en meer te worden verstoord. (grijnst) Volgens mij kan het milieu alleen gered worden als de feodaliteit opnieuw wordt ingevoerd."
Het vertelperspectief in Mijn tweede huid is, net als in Marcel, dat van een buitenstaander. Als Anton door een leraar gevraagd wordt om zichzelf op te stellen in een cirkel waarvan God het middelpunt is, had hij zich "het liefst buiten de cirkel geplaatst". Is dat ook de positie van waaruit Erwin Mortier zijn boeken schrijft?
"Mijn eerste twee boeken zijn geschreven uit een kinderperspectief, maar het eigenlijke perspectief is dat van de buitenstaander. Zo sta ik nu eenmaal in de wereld. Ik kan me geen ander perspectief voorstellen.
"Schrijven is voor mij een soort plaatsbepaling tegenover God. Ik zeg vaak dat ik, als ik schrijf, naakt tegenover God sta. Dat klinkt ironisch, maar eigenlijk meen ik het ook wel. God is voor mij het ondenkbare, een gat, de bres in onze ziel. In dat opzicht zijn religie en kunst aan elkaar verwant. Het grote verschil is dat religie het mysterie vervalst. Kunst ontmaskert allerlei malloten die de bres trachten te dichten. Maar ik wil zeker niet ontkennen dat schrijven een religieus aspect in zich heeft. In zekere zin breng je al schrijvende de chaos terug tot de eenvoud van een paternoster.
"Ik ben niet zo fanatiek dat ik de kunst boven het leven stel, maar ik heb ze wel nodig om te overleven. Als ik niet schrijf, wordt het leven voor mij en mijn omgeving een hel. Ik ben een redelijk ommuurde persoon, die evenwel enorm veel registreert."
Mijn tweede huid gaat ook over ontluikende begeerte. Het hoofdpersonage Anton wordt verliefd op Willem, een klasgenoot. De herenliefde wordt in dit boek echter nooit een thema.
"Homofilie was ook nooit een thema in mijn jeugd," vertelt Mortier. "In het dorp waar ik woonde was de tolerantie vrij groot. Men kende de geaardheid van sommigen, maar je werd daar niet scheef voor bekeken. Ik heb vastgesteld dat het in de eerste plaats de weldenkenden zijn die discrimineren. Die hebben er vaak meer moeite mee dan laaggeschoolden. Mijn ouders waren mensen van het platteland, maar ze waren absoluut niet bekrompen, integendeel, ze hadden een brede kijk op de dingen."
De enige die Antons seksuele voorkeur probeert bij te sturen is de schooldirecteur. Hij roept de twee vrienden op het matje, en vertelt hen een parabel "over bloemenknopjes en de tijd die ze nodig hebben om traag in het licht van de liefde als een volle roos open te bloeien". Een knap staaltje van verbloeming, typerend voor de manier waarop katholiek Vlaanderen met (homo)seksualiteit omgaat. "Er wordt niets gezegd, maar tegelijk wordt alles gezegd," licht Mortier toe. "Het onderwijs heeft trouwens problemen met zinnelijkheid tout court."
Op het eerste gezicht lijkt Mortier nog niet van dat onderwijs losgekomen. Aan erotische spanning is er in Mijn tweede huid geen gebrek, maar voor de daad zelf moet de lezer terugvallen op de eigen verbeeldingskracht. "Het is bijzonder moeilijk om seks te beschrijven zonder dat het zo plat als een dubbeltje wordt. Ik zou het misschien wel kunnen, maar dan niet zonder ironie. In het manuscript stonden explicietere dingen, maar ik heb ze er stuk voor stuk uitgegooid. Het paste niet bij mijn hoofdpersonage. Hij heeft te veel pudeur en te weinig woorden om over seks te praten. Ik sluit niet uit dat ik in latere romans, als dat te pas komt, wel explicieter ga schrijven. Nee, ik vind seks zeker niet vies (lacht). Voor De Lieve Lust (een radioprogramma van Lieven Vandenhautte, Mortiers partner, JdP) heb ik niets anders geschreven dan zeer expliciete teksten. De ironie droop eraf, ik heb me er kostelijk mee geamuseerd."
In vergelijking met Marcel, dat weleens te lijden had onder stijldwang, is Mijn tweede huid een minder literair boek. De taal vestigt wat minder de aandacht op zichzelf, er wordt meer verhaald.
"Die superliteraire stijl hoorde ook wel bij het personage Marcel. De beklemmende sfeer van zijn leefwereld wilde ik laten doordringen tot in de vezels van de taal. Het verhaal moest op alle niveaus onder dezelfde spanning staan. Ik wist dat ik zo het risico op afwijzende kritieken nam. Al bij al viel de ontvangst erg mee, al zijn er soms vreemde dingen geschreven. Zo hoorde ik weleens opmerken dat het boek in Nederland zo goed aansloeg omdat men er mijn taalgebruik zo exotisch vindt. Die redenering impliceert dat Nederlanders zich door de taal laten verblinden, en alleen Vlamingen objectief over het boek kunnen oordelen. Dat lijkt me een heel merkwaardige vorm van nationalisme.
"Meer in het algemeen viel het mij op dat veel critici eropuit zijn om boeken te beoordelen naar hun eigen literatuuropvattingen. Als je die niet huldigt, moet je het gegarandeerd ontgelden. Zo is er weleens gesuggereerd dat Marcel niet postmodern genoeg is. Om zulke kritieken kan ik alleen maar lachen. Zelfs de erudietste boeken hebben me nog niet kunnen overtuigen dat er zoiets als postmodernisme bestaat. Ik heb die stroming nooit anders begrepen dan als een voortzetting van het modernisme. Als Joyce zijn boeken nu zou uitgeven, dan zou hij postmodern worden genoemd.
"Veel van die jochies die nu de nieuwe literatuur en de nieuwe mens aan het uitvinden zijn, hebben vreemd genoeg een heel beperkte, haast sectarische visie op de literatuur. Terwijl literatuur per definitie het domein van de diversiteit is. Ik ben blij dat er ook voor de klassieke dingen die ik schrijf nog plaats blijkt te zijn. Ik geloof niet in vernieuwing als een valabel criterium. Met het modernisme zijn de grenzen van de vernieuwing bereikt.
"Je hebt nu weer een nieuwe stroming, die van de hyperliteratuur. Dat is toch pure onzin? Stel je voor dat je naar het theater gaat en iedereen krijgt een bordje waarop hij of zij mag schrijven hoe het afloopt... Het verbaast me niets dat die stroming niet aanslaat. De essentie van een verhaal is nu juist dat je als lezer geen keuze hebt: je moet het nemen zoals het is. Maar je zult zien, dat waait allemaal wel weer over." De ironie wil dat Mortiers romans, precies vanwege hun tijdloze karakter, nauw aansluiten bij de tijdgeest. Je zou Mijn tweede huid een proeve van 'onthaast proza' kunnen noemen.
"Die term past wel bij mijn werk, ja. Ik zit ook zelf zo in elkaar. Stilstaan bij de dingen vind ik heel belangrijk, hoe bezinningsdagachtig dat ook mag klinken. Ik kan en wil ook niet mee met de evoluties van deze wereld. Ik geloof niet in het internet. Het wordt meer en meer een wereldomvattende toren van Babel die vooral de spraakverwarring bevordert. Ik ben allang tevreden als ik kan e-mailen. Ik vrees dat ik oud geboren ben. Mijn vriend noemt me vaak een oude jongen, ik denk dat dat wel klopt."
Even weinig haast legde Mortier aan de dag bij het uitbouwen van zijn schrijversloopbaan. Zonder tussenkomst van derden had hij wellicht nog steeds geen roman gepubliceerd. "Ik zag geen reden om me te haasten. Antons vader geeft zijn zoon de raad om bij het scheren 'de lijn van zijn wezen' te volgen. 'Dan zult ge u niet rap snijden.' Ik geloof daar wel in. Ik twijfelde er niet aan dat mijn werk kwaliteiten had, maar evenzeer was ik ervan overtuigd dat niemand op een zo klassiek en onmodieus boek zat te wachten. Ik voelde een zekere drang om te publiceren, maar waar moest ik met mijn werk heen?"
Zowel uit Marcel als uit Mijn tweede huid spreekt een groot schrijfplezier. Of lijkt dat alleen maar zo?
"Ik ben zeker niet iemand die zit te kermen voor het lege blad. Een schrijver mag van mij weleens zwelgen in de taal. De literatuur van nu is me vaak te zuinig. Er wordt aan het schrijven geen lol meer beleefd. Nergens ter wereld wordt zoveel afgezeikt over literatuur en politiek als in onze contreien, en niet zelden door lieden die nog geen rechte zin op papier kunnen krijgen.
"De laatste vier hoofdstukken van Mijn tweede huid heb ik in drie dagen geschreven. Misschien zijn dat inderdaad ook de beste. Zo'n schrijfroes kan je jammer genoeg nooit oproepen. Het lijkt alsof je bewustzijn op een lagere pitje komt te staan, en iets anders het van je overneemt, een soort luciditeit. Schrijven wordt dan haast iets als praten. Maar dat zijn zeldzame momenten, het overkomt me misschien drie keer per jaar.
"Hoe graag ik ook schrijf, ik benijd de componisten. Hun taal is veel onmiddellijker. Ik deel die jaloezie trouwens met veel schrijvers die ik bewonder, zoals Maurice Gilliams, die zelfs een boek met als titel De Kunst van de Fuga heeft geschreven. Ik herken het verlangen om de taal even direct te maken als de muziek. Maar uiteindelijk moeten wij schrijvers nederig het hoofd buigen: muziek is de absolute discipline.
"Niettemin houd ik net als een componist rekening met ritmiek en klankkleur. In Marcel beschreef ik 'een paar klompen beplant met petunia's'. In feite waren dat geraniums, maar die klinken niet zo mooi. Mijn tweede huid zou je kunnen vergelijken met een sonate, eerst een allegro ma non troppo, vervolgens een lang adagio. Het langzamere tempo paste volgens mij bij de voltrekte stuurloosheid van het personage als puber. Het laatste deel, waarin alle motieven samenkomen, heeft de vaart van een presto.
"Wat ik zonder twijfel ook van de muziek geleerd heb, is de durf, de vrijheid om je te laten gaan. Mijn orgelleraar liet me vroeger stukken instuderen tot ik ze technisch perfect beheerste. Als ik daarmee klaar was, zei hij vaak: "En nu laten we de techniek voor wat ze is, en gaan we muziek maken."
'Ik leer en geniet meer van de negentiende-eeuwse romans dan van de twintigste- of eenentwintigste-eeuwse''Nergens ter wereld wordt er zoveel gezeikt over literatuur en politiek als bij ons, en niet zelden door lieden die nog geen rechte zin op papier kunnen krijgen'
Jeroen Overstijns
te/ep/07 s
Geen honderd vijftig bladzijden had Erwin Mortier vorig jaar nodig om wereldberoemd te worden in Vlaanderen. Zijn dunne roman Marcel kreeg de bijval waarvan andere Vlaamse debutanten alleen kunnen dromen. Volgens enkele journalisten werd literair Vlaanderen met Marcel zowat uit een lange winterslaap gewekt. De ene krant plaatste een enorme voorpublicatie. Voor een andere was de verschijning zelfs voorpaginanieuws. Daarvoor moet je normaliter al een Nobelprijs van stal halen. Marcel sprong er dan ook uit. Subtieler en suggestiever dan zijn collega-schrijvers hing Mortier een heel traditionalistisch beeld van klein Vlaanderen op. Het is een beeld dat blijkbaar nog altijd werkt, ook bij het Nederlandse leespubliek, hoezeer het stilaan ook begint te ruiken naar Bokrijk. De gevoelige stijl werd Mortiers handelsmerk. Bijna alle jonge Vlaamse schrijvers kampen met een acute stilistische vormeloosheid maar Marcel kampte veeleer met een stijlteveel.
Kwam het door dat pompeuze stijlteveel of ontstond er prompt een don't believe the hype -gevoelen? Na de eerste succesgolven waren er in ieder geval ook minder positieve reacties. Criticus Bart Vervaeck verwees in zijn recensie voor het literaire tijdschrift Dietsche Warande & Belfort naar een vergelijking die was gemaakt tussen Mortier en Hugo Claus; hij concludeerde zonder mededogen: ,,Laat ik niet de indruk wekken dat Mortier een nieuwe Claus zou zijn. De verwondering is een meesterwerk, Marcel is dat helemaal niet.'' Marcel heeft uitzonderlijk goed verkocht voor een Vlaams debuut, maar bij de Gouden Uil verdween hij een beetje anoniem in de longlist.
Wie wel in de hype geloofde, mag vanaf vandaag naar de boekenboer voor Mortiers tweede roman Mijn tweede huid . Die is iets dikker en is homogener opgebouwd, en dan zullen we de grootste verschillen met het spraakmakende debuut wel gehad hebben. De opzet loopt parallel. Marcel was gebouwd rond een negenjarig hoofdfiguur. Die ontdekte het bestaan van zijn familielid Marcel. Marcel was met zijn domme kop, blindelings het ideaal van de Vlaamse zaak achterna gelopen en vervolgens veel te jong aan het Oostfront gesneuveld. In Mijn tweede huid zijn er twee ,,Marcel-achtige'' personages naast de ene hoofdfiguur, Anton Callewijn. Antons neef Roland en daarna zijn vriend Willem zijn weer allebei jeugdfiguren die door de nu ouder geworden verteller Anton worden beschreven. Telkens loopt de kloof tussen heden en verleden vol met de weemoed van de verteller. De oudere Anton betast heel voorzichtig de herinneringen uit zijn jeugdjaren. Roland en Willem lossen elkaar in de structuur van Mijn tweede huid mooi af. Daardoor valt de roman eigenlijk in twee delen uit elkaar.
,,Wat mij bang maakte, woonde nog niet in, maar rondom me.'' Daarmee scheidt Anton Callewijn helemaal in het begin van de roman die twee delen van elkaar. In de eerste verhaalbeweging bestaat er nog een kloof tussen de kleine Anton en de rest van de mensheid. Hij heeft de bescherming van zijn ouders om de wereld op een afstand te houden, die ,,onbekende weidsheid buiten mijn ziel''. Anton leeft bij gratie van het veilig-achterop-bij-vader-op-de-fiets-syndroom. Vooral die vaderfiguur is erg bepalend. Antons moeder is in zijn ogen te zakelijk, ,,Alles moest zoveel haastiger bij haar, zonder gedoe.'' De kleine Anton meandert liever. Hij doorzoekt met stijgende verbazing de lades in zijn huis, ,,compacte universums, bijeengehouden door een logica of zwaartekracht die mij ontging''. Of hij slaat al even verwonderd zijn inwonende, ongetrouwde tantes gade.
In zijn tijd aan de middelbare school worden de angsten meer onafwendbaar en hebben ze vooral betrekking op Anton zelf. De comfortabele positie van beschermde buitenstaander voldoet niet meer, ,,nu leken de buien en de eerste stormen samen te vallen met mijn ziel.''
Dat verschil tussen de jonge en de iets oudere Anton, zit dus ook in het verschil tussen zijn twee sparring partners , Roland en Willem. Tijdens Antons eerste levensjaren is zijn neef Roland een raadselachtige figuur. Roland is zelf nog een kind, maar in de ogen van Anton al veel wijzer. ,,In de put,'' zegt hij altijd, zonder dat het de kleine Anton duidelijk wordt wat Roland daarmee bedoelt. Rolands moeder heeft ,,iets aan de zenuwen'' en Nonkel Roger - want zo heten nonkels in Bokrijks Vlaanderen - plaatst Roland bij Anton in huis om hem niet te veel met het leed van zijn moeders ziekte op te zadelen. De kleine Anton bekijkt het leven nog vanuit een averechts perspectief. Met zijn vaders veel te grote schoenen aan zijn voeten: ,,Wie klein was zoals ik, zelfs in mijn vaders schoenen nog altijd onooglijk, was onbelangrijk genoeg om van alles de lage, verdrongen kanten te mogen zien.'' Zijn kinderlijke blik ziet meer dan hij eigenlijk beseft. In zijn vader, die geen boer meer is maar in de fabriek werkt, ontwaart hij nog niet de teloorgang van de boerenstand. In de tante die bij nacht en ontij naar de kelder holt, leest de kleine Anton nog geen angsttrauma's voor de bombardementen van de Tweede Wereldoorlog.
Vanaf de eerste dag aan de middelbare school wordt Roland veeleer een schim op de achtergrond van het verhaal. Antons klasgenoot Willem krijgt voortaan de volle aandacht. Zes jaar lang blijven ze bij elkaar, ondanks de ijdele pogingen van de schooldirecteur om hen te waarschuwen voor onreine vriendschappen. Een foto van Willem roept bij de vertellende Anton het idee op van ,,het nog bodemloze jolijt waarin we voor altijd menen te zwemmen, terwijl de tijd ons ongemerkt met zijn bezinksel dempt.'' Met Willem had Anton een veel inniger relatie maar in de herinnering blijft hij een onaf figuur, ,,zijn stiltes [bevatten] heelder bibliotheken, meer dan genoeg leesvoer voor de rest van mijn bestaan.'' Op het einde van Mijn tweede huid verdwijnt Willem. Roland duikt daarna weer even op, om het geheel rond te maken.
Aan die wisselwerking tussen werelden merk je dat Mortier, meer dan bij Marcel , werk gemaakt heeft van de compositie van zijn verhaal. Mijn tweede huid oogt minder lukraak gestructureerd. Toch staan er een aantal scènes in die irritant weinig met de rest van het verhaal te maken hebben. Zoals een nogal gratuite tirade van Anton tegen het huwelijk, die uit de lucht valt en met de rest van de roman weinig te maken heeft.
De gelijkenissen tussen Erwin Mortiers twee boeken zijn talrijker. Het wereldbeeld is ten opzichte van Marcel nog geen spatje veranderd. Het is weer al klein Vlaanderen dat de klok slaat, een in den beginne schier idyllisch reservaat van kanalen en stallen dat het later heeft moeten afleggen tegen het oprukkende grootkapitaal en dat ene icoon van de vooruitgang, de autosnelweg. Ieder dorp zijn cultureel centrum, ieder dorp zijn oprit naar de nieuwe tijd. De breuk tussen die oude en die nieuwe tijd loopt ook al parallel met het verschil tussen Roland en Willem, tussen onbezonnen jeugdjaren en de lamlendig over de hele middelbare schoolperiode uitgestrekte puberteit. Het is symptomatisch voor Antons navelperspectief dat die ,,authentieke'' wereld, die hij bij zijn eerste dag aan het Sint-Jozefsinstituut zonder het te beseffen vaarwel zegt, in het verhaal meteen ook voor de rest van de mensheid schijnt te verdwijnen. De industrieterreinen en pechstroken lijken op Antons eerste doorgang onder de schoolpoort gewacht te hebben om hun onomkeerbare opmars in te zetten. ,,De wereld was ijler geworden, droog als een mummie of een nooit vlinder geworden pop diep in de bast van een boom.''
Het is een erg benepen en gemakkelijk contrast. Erwin Mortier hangt er zijn boek bovendien veel te sterk aan op. De nostalgie is te smal. Je voelt er een heel edelmoedig gevoel voor romantiek doorheen trillen, een gevoel dat je ook af en toe raakt, maar waardoor je je als lezer meestal gewoon door beetgenomen voelt. Alsof je met een dergelijke verzameling clichés genoegen neemt. Dat doe je even, maar niet het hele boek lang.
De romantische zucht heeft een beter geslaagde uitweg gevonden in de vorm van Mortiers zinnen. Terecht is hij het meest geroemd om dat vermogen met taal stemmingen op te roepen. De eerste scène van de roman beschrijft bijvoorbeeld heel mooi hoe de kleine Anton vanuit zijn bad ziet hoe zijn vader zich scheert, 'De vrome stilte tussen hem en zijn spiegelbeeld maakt de dingen ongekend helder.' De stemmingen die hij zo in het leven roept, kloppen op een of andere manier, en die geloofwaardigheid is des te knapper omdat het gaat om zo moeilijk verwoordbare observaties van een kind dat de taal nog maar amper beheerst. Mortier draait met woorden tot ze in de vreemdste combinaties een gevoel uitdrukken dat de banale woorden overstijgt. Anton is jaloers op een meisje, omdat zij ,,het vermogen [bezat] iedereen met onzichtbare tentakels af te tasten of tegen het licht te houden.'' Het is niet toevallig dat in het eerste deel van Mijn tweede huid die sensitieve taal het meest gebruikt wordt. Dat is de meest romantische periode voor Anton, waarin er voor dergelijke breekbare, subtiele woorden nog ruimte is. Dat in het tweede deel de zinnen heel wat banaler worden, is de vertaling van de groeiende banaliteit van de wereld.
Maar ook in de vorm van zijn taal vind ik dat Erwin Mortier weer te veel de gemakkelijke, evidente weg bewandelt van het romantische contrast tussen idylle en realiteit. De omzwachtelde woorden stellen de jeugdjaren al te onvoorwaardelijk voor als een eeuwig gefluit der nachtegalen. Daarna duikt de schoolpoort op (,,die als de mond van de hel voor ons openging'') en de taal van de wereld valt in duigen.
Nog afgezien daarvan koketteert Erwin Mortier me net iets te veel met zijn vermogen om zo subtiel de wereld te beschrijven. Je kan vooral in dat eerste deel geen zin lezen of je struikelt over de adjectieven en de beelden. ,,Dit was het Sint-Jozefsinstituut voor Hopeloos Onderwijs, waar het dag in dag uit krijtstof sneeuwde, het steriele stuifmeel der wijsheid'' is in al zijn overdadigheid nog enigszins grappig. Maar als Mortier het heeft over ,,het geloei van tochtig vee'', over ,,blozen van rancune'' en over de dagen die ,,beaat'' rondom hem ,,gedanst hadden'', wordt hij veeleer een parodie op zichzelf. Zijn sensitiviteit wordt woordenkramerij, regelrechte verbale Biedermeier.
Jammer genoeg blijkt uit Mijn tweede huid ook dat Mortier het vooral van die woordentovenarij moet hebben, want de iets meer uitgebouwde en snellere verhaalontwikkeling in het tweede deel van de roman is nu niet zo creatief en verrassend dat je van Mortier meteen een zevendelige familieroman zou willen lezen.
Erwin Mortier heeft met Mijn tweede huid dus zeker geen glamoureuze bevestiging gegeven van het enorme talent dat hem is toegedicht. Het is verschrikkelijk wanneer niemand je eerste boek wil lezen. Kritiekloos de hemel ingeprezen worden is als bagage voor het schrijven aan je tweede roman evenmin te onderschatten. Met Mijn tweede huid zet Mortier qua structuur een klein stapje verder. Op andere vlakken blijft hij in stereotiepe romantiek hangen. Dat wereldbeeld en de stilistische sensitiviteit hebben bij veel lezers van Marcel een snaar geraakt. Die lezers zullen waarschijnlijk in Mijn tweede huid niet teleurgesteld zijn. Maar om op meer aanspraak te kunnen maken dan dat, had Mijn tweede huid een interessantere roman moeten zijn.
ERWIN MORTIER, Mijn tweede huid, Amsterdam, Meulenhoff, 192 blz., 665 fr.
Els De Bodt
te/ep/30 s
Erwin Mortier blijft zijn rustige zelf onder alle media-aandacht die hem de jongste weken te beurt vielen: «Ik wist natuurlijk dat de critici mijn tweede boek met de microscoop in de aanslag zouden lezen. Maar ik heb gewoon 'naar best vermogen' een tweede boek geschreven. En blijkbaar is dat wel gelukt. Vooral in Nederland zijn de recensies bijzonder lovend.»
'Mijn tweede huid' is het tweede deel van Mortiers trilogie over de jeugdjaren in een Vlaams dorp in de jaren '60. Net als in 'Marcel' is het hoofdpersonage van 'Mijn tweede huid' een opgroeiende knaap die de wereld om zich heen minutieus observeert. 'Kan zo'n tradionalistisch boek over klein Vlaanderen nog in deze tijd?', vroegen enkele literatuurders zich onlangs af. Mortier: «Waar moet ik in godsnaam mijn boeken situeren? In Florida? In Manhattan? Ik ben in Vlaanderen opgegroeid, dit is mijn leefwereld. Iemand als Marquez krijgt toch ook niet het verwijt dat zijn boeken zich in benepen Colombia afspelen?»
Toonladders
«Ik wil romans schrijven die literair zijn maar die ook door mijn moeder gesmaakt kunnen worden. Er niets makkelijker dan hermetische zinnen te fabriceren. Ik heb ze ook gelezen die boeken die je enkel in het gezicht schreeuwen: 'Eigenlijk ben je verschrikkelijk dom'.»
«In sommige kringen is men heel sterk bezig met wat dan 'de nieuwe literatuur' heet te zijn. Zeer experimenteel, provocatief. Maar bewijs eerst maar dat je je toonladders kent, vooraleer je een hoge C aanheft. Ik noem die beweging 'de kunst van het geheugenverlies': het ontkennen van de wortels van het schrijven. Er is toch ook geen enkele hedendaagse componist die zijn klassiekers niet kent? Eigenlijk ben ik wel blij dat mijn romanstijl bij sommigen als een statement is overgekomen. Zoiets van 'dit behoort ook nog tot de hedendaagse literatuur.»
Oeuvre
In 'Mijn tweede huid' blikt een volwassen Anton Callewijn weemoedig terug op zijn kinder- en jeugdjaren op het Vlaamse platteland. In zijn eigengereide beeldende stijl beschrijft Mortier in het eerste deel hoe de kleine Anton de hem vertrouwde omgeving observeert. Anton registreert nauwgezet de daden van zijn oudere, inwonende neef Roland, doorzoekt lades en ziet hoe zijn tantes stiekem in de snoepkast duiken. Alles verandert wanneer Anton naar de middelbare school gaat. De confrontatie met de buitenwereld is hard. Gelukkig is er Willem om samen op te boksen tegen het regime van 'het Sint-Jozefinstituut voor Hopeloze Gevallen'. Ingetogen en sensitief schetst Mortier de relatie tussen de twee jongens. Op het moment dat Willem sterft, hoop je dat 'Mijn tweede huid' niet autobiografisch is. Mortier: «De roman is niet meer autobiografisch. Door iets neer te schrijven, neem je er afstand van. Het wordt een element in het verhaal en is niet langer jouw persoonlijke ervaring.»
Net als in 'Marcel' blijven menselijke gevoelens onuitgesproken. «We leven vandaag in een soort bekentenissenmaatschappij. Jerry Springer, Oprah,... iedereen doet open en bloot zijn verhaal over de meest intieme zaken. In zo'n tijdsgeest is het een van de functies van de literatuur om net dat onuitgesprokene weer te geven. Bovendien zijn er genoeg andere disciplines die de dingen exact weergeven: wetenschap, filosofie, ethiek,...Kunst moet het onvindbare tonen. De essentie van wat geschreven staat, zit in mijn romans tussen de woorden.»
Erwin Mortier is nog lang niet uitgeschreven. Onder de titel 'Het laatste boek van België' wil hij een netwerk van romans publiceren. «Wat tot nu toe verschenen is, is slechts het topje van de ijsberg. Er ligt nog zoveel materiaal klaar en ik blijf continue schrijven. Met bepaalde thema's wacht ik bewust tot ik er rijp voor ben, maar je kan ervan opaan dat ik er nog wat zal mee aanvangen. Dat is ook een van de redenen waarom mijn uitgever mij uitgeeft. Ik werk gestaag aan een oeuvre.»
Frank Hellemans
i /un/09 j
FRAAIE FORMULERINGEN ONTWAKENDE SEKSUALITEIT
CULTUUR EN MEDIA - BOEKEN
Het kan natuurlijk nooit kwaad wanneer een beginnend schrijver al elf jaar een partner heeft die gepokt en gemazeld is in de media. Het is ook leuk meegenomen als je daarbij nu en dan iets maakt voor een rubriek in een krant waarvan de chef in haar vrije uurtjes talentscout speelt voor een Nederlands uitgevershuis. Maar de kwatongen die beweren dat debutant Erwin Mortier verleden jaar vooral dankzij Lieven Vandenhaute (Studio Brussel) en Marianne De Baere (De Morgen) een hit scoorde met
Marcel, hebben het mis. Mortier heeft geen hulpjes nodig. Zijn literaire stijlbloempjes spreken voor zichzelf. En hoe!
Eindelijk nog eens een jongere auteur die de literatuur teruggeeft aan haar vroegere roeping van schone letteren, ook al is
dat esthetiserende pathos sinds de Tachtigers ondertussen honderdtwintig jaar oud en dus enigszins belegen. De vijfendertigjarige Mortier geeft trouwens grif toe dat hij niet zo modern is. Hij lust geen pap van cybertoestanden, sampling of
intertekstualiteit in de literatuur. Hij wil zowaar 'het gat in de ziel dichten' door op een geparfumeerde verteltoon het paradijs van
de kinderjaren te bezweren. En sporadisch weet hij inderdaad de lezer te bedwelmen.
Dat is de sterkte van Mortiers opgepoetste schrijfstijl: zijn mix van gezochte adjectieven en beelden werkt vaak echt. Wat hij in die gevallen schrijft, is dus niet alleen schoon maar ook juist. Het is lang geleden dat er, zeker in een Vlaamse roman, zinnen en passages te degusteren vielen die op afgekloven onderwerpen een nieuw licht konden werpen. Indien literatuur al iets vermag, dan is het precies het leven opnieuw glans geven, de realiteit weer leren ontdekken met de ogen van een pasgeborene. Mortier is een schrijver die om niets minder zijn ambacht als vanouds beoefent en die, zoals gezegd, hier en daar geslepen briljanten te voorschijn tovert uit zijn atelier.
Marcel was een boek met een hoog citeergehalte en ook uit Mijn tweede huid kunnen er fraaie staaltjes worden gebloemleesd. Wanneer de twaalfjarige verteller Anton voor het eerst de grote school betreedt, valt hem onmiddellijk het heel eigen aroma op van de schoolse atmosfeer: 'Uit het trappenhuis naar de klassen woei een weeë, zuurzoete geur over de speelplaats, alsof alles er met een geheime substantie werd bewerkt, niet bedoeld om stofpluisjes uit honderden truitjes, de stank van winden, zure oprispingen, slecht gepoetste tanden, of de ranzige lucht van ontelbare oksels weg te spoelen, maar juist te vermengen en te versterken, tot ons een aparte dampkring omhulde: die van de school. Geen tuchtregel kon dat aroma overtreffen om me in te prenten dat ik vanaf nu een kuddedier was.'
Als Mortier zijn andere ik enkele alinea's daarvoor het kloostergebouw op het schoolplein laat bekijken, speelt die schoonschrijverige optiek hem echter parten: 'Het lag met zijn frêle dakkapellen en ragfijne erkerramen tussen twee van de schoenendozen ingeprangd, en leek te trillen alsof het er langzaam door verpletterd werd.' Een dergelijke holle frase is de keerzijde van de opgeblonken zinnen die Mortier te dikwijls wil neerzetten. Daardoor valt zijn zoektocht naar een verloren tijd uit elkaar in brokjes fraaie formuleringen maar ook in heel wat wind en tierelantijntjes. Marcel Proust had het over de onwillekeurige herinnering waar de schatten in begraven lagen. Om je opnieuw meester te kunnen maken van je kinder- en jeugdherinneringen, zo Proust, moet je onvrijwillig of onbewust als het ware die verloren tijd weer trachten in te halen. Geur- en smaakindrukken vormden voor Proust de sleutel om die wereld met een natuurlijke vanzelfsprekendheid te kunnen openen.
Mortier mist de Proustiaanse, synesthetische gevoeligheid die Maurice Gilliams wel bezat. Als zestienjarige schreef Mortier naar eigen zeggen hele stukken Gilliams over omdat hij zo ondersteboven was van diens oeuvre. Maar echt opgenomen in zijn bloedbaan heeft Mortier het werk van de meester niet. Mortier wil de dingen te veel openbreken met zijn ogen. Zijn opzichtige, opgesmukte stijl gaat met andere woorden te wanhopig, te opzettelijk op zoek naar het warme, kloppende hart van vroegere ervaringen. Wie zo nadrukkelijk hengelt naar betekenis, vangt bot. Het paradijs dat Mortier op die manier tracht te veroveren, opent zich niet echt voor hem. Hier en daar staat de poort op een kier. Maar de verteller is te verslaafd aan het parfum van zijn eigen woorden en herschaapt zijn odyssee naar de kinderjaren tot een kunstmatig paradijs.De schone letteren die Mortier hanteert, dreigen dus tot een kunsttaal te verstenen. Hij laveert voortdurend tussen kunst en kitsch. De manier waarop Mortier schrijft, werkt de artificiële smaak van zijn composities allicht in de hand. De verteller in deze roman is trouwens niet te beroerd om die strategie te onthullen: 'Ik keek te veel. Ik zag te veel. Mijn ogen waren trechters. De wereld goot er kwistig indrukken in. De ware huistaak waar ik iedere avond aan moest wijden, was ze ordenen, op hun plaats te zetten, in doosjes te stoppen, als puzzelstukken in elkaar te passen, zodat ze niet bleven rondhangen en 's nachts mijn lijf omwoelden als een laken.'
Tot zover het schrijverscredo van Anton-Erwin Mortier. In interviews vertelde Mortier dat hij vanaf zijn twaalfde dagboeken bijhield waarin hij dergelijke indrukken bij elkaar puzzelde. Het zijn die fragmentarische schrijfoefeningen die hij pas twee jaar geleden is gaan bewerken tot een romantrilogie over zijn jeugd waarvan hij nu de eerste twee delen heeft uitgebracht. Misschien steunt Mortier te veel op die vroegere huisvlijt waardoor deze romans iets krijgen van een lappendeken van goed, al te goed gevonden zinnetjes die samen nauwelijks een geheel vormen.
Het is opvallend hoe weinig er beklijft na het lezen van Mortiers beide romans. Zijn debuut gaat zogezegd over een foute
oudoom die in de oorlog aan het Oostfront is gevallen maar de lezer komt uiteindelijk weinig of niets te weten over Marcel. Ook in deze tweede roman spitst de aandacht van de verteller zich toe op een jongensvriendschap die dramatisch eindigt. Maar hoe de vork nu echt in de steel zit, wordt ook deze keer niet duidelijk. Kortom, Mortier is niet geïnteresseerd in het vertellen van een verhaal. Op het eerste gezicht reconstrueert Mortier het Vlaanderen van kort na de Tweede Wereldoorlog tot in de jaren zeventig. Hij hangt zijn heimatverhalen op aan de kapstok van een hommage die hij brengt aan Marcel of aan Willem, zijn verongelukte vriend. Maar het eigenlijke verhaal speelt zich af onder de oppervlakte van die dodenwake. Mortier is er niet zozeer op uit om een vroeger paradijs te herwinnen, zij het van zijn jeugd of van de familiale, dorpse verbondenheid van weleer. Ondanks zijn fascinatie voor het aflijvige lichaam heeft hij weinig van doen met de doden. Mortier probeert tijdens het spinnen van zijn weefsel met zichzelf in het reine te komen en dan vooral met zijn eigen seksualiteit, zo lijkt het.
Zowel Marcel als Mijn tweede huid maken constant bochtjes rond de hete brij van een ontwakende seksualiteit bij de verteller. In
Marcel is de naamloze verteller gebiologeerd door het lichaam van de schooljuf. Wanneer hij in een aanpalend schooltoilet naast haar zit, beschrijft Mortier op onnavolgbare wijze het duet van hun ontlasting: 'Een druppel van mij. Een druppel van haar. En dan, het harde schuren van papier, in de diepte van haar dijen, langs haren die ik nooit had vermoed.' Ook later fantaseert de verteller over 'de geheime haren in het dal van haar dijen'. In Mijn tweede huid is het niet anders. Als hij samen met zijn mama in bad zit, kijkt Anton naar haar geslacht dat zo verschillend is van het zijne: 'Achter een flinke bos haar lag het opgekruld, als een bange egel in de duisternis van de heg.' Op het moment dat Anton zelf man wordt, wil hij zijn eerste geslachtsharen in paniek wegscheren: 'De eerste vier had ik nog weggeknipt, verbijsterd door de potsierlijke aanblik die ik bood in de spiegel op mijn kamer, alsof de natuur in mijn liezen de snorharen van een poes had voorzien, een knevel die zich van snoet vergist had.' Bij confrontaties met andere naakte jongenslichamen, slaat hij bijna tilt.
Naarmate Mortier opgroeide, voelde hij zich blijkbaar meer en meer een weerwolf. En ook als hij zichzelf niet bekeek maar het lichaam en de onderbuik van zijn naasten en vrienden, werd hij haast fysiek onwel bij het aanschouwen van zoveel brute mannelijkheid of vrouwelijkheid. Daarin schuilt de échte kracht van Mortiers proza: de manier waarop hij lichamen atmosferisch in beeld brengt, ieder met zijn eigen planetaire gesteldheid en dampkring. Het is geen toeval dat Mortiers vertellers zo verzot zijn op het letterlijk beschrijven van de weersgesteldheid. In het universum van Mortier zijn mensen ook hemellichamen die om elkaar heen cirkelen en waarvan de goede observator alleen maar de dampkring in kaart kan brengen.
Als Mortier het derde deel van zijn trilogie uitbrengt, wordt de richting van zijn schoonschrijverij allicht duidelijker. Voorlopig
houdt hij zich op in een intrigerende schemerzone die aanleunt bij hetgeen tegendraadse heimatauteurs als Erik Vlaminck en Leo Pleysier presteren. Vlaminck en Pleysier willen de biotoop van onze voorouders alsnog redden van de vergetelheid door al schrijvend een fotoalbum met sprekende snapshots te maken over vroegere generaties familieleden (Vlaminck) of een bijna antropologisch verantwoord veldwerk op te zetten van de wijze waarop de familieleden het in hun eigen taaltje allemaal zeiden (Pleysier). Mortier stelt in zekere zin ook het hechte vlechtwerk van het voorbije leven bij zijn grootouders aanwezig door impressionistische portretten te schilderen van al die personages. Instellingen en instituten (het leger en de collaboratie of de school en haar meesters) worden politiek-correct aan de schandpaal genageld. De concrete mensen van vlees en bloed daarentegen zijn de authentieke helden omdat het tastbare leven het enige is wat voor Mortier telt. Hoe tastbaar zijn eigen seksueel ontwaken is, vormt de echte inzet van zijn werk. Het herdenken van de doden en levenden is slechts een aanleiding. Daarmee zit hij op de subjectivistische lijn van Eric De Kuyper die in zijn precieuze herinneringsalbum ook zijn familie betrok maar die toch vooral zijn
eigen artistieke en erotische sensibiliteit heeft willen onderzoeken.
31/12/2000
In zijn succesvolle debuutroman Marcel (1999) vertelde Erwin Mortier het verhaal van een negenjarig jongetje dat eind van de jaren '60, begin van de jaren '70 bij zijn grootouders wordt opgevoed en geleidelijk aan ontdekt hoe via Marcel, een familielid dat aan het Oostfront is gesneuveld, de Tweede Wereldoorlog en de collaboratie bijna tastbaar blijven meespelen in het leven van de andere familieleden. Met Mijn tweede huid, als roman breder van opzet dan Marcel, publiceert Erwin Mortier het tweede deel van wat een trilogie moet worden over de kinder- en jeugdjaren.
Ikfiguur Anton Callewijn blikt terug op zijn kindertijd en jeugd. De met weemoed ingekleurde herinneringen worden door Mortier in een doordachte structuur gevat: twee in lengte ongeveer gelijklopende delen omkaderen het omvangrijke middendeel, waarin Anton voor zichzelf tracht uit te maken hoe hij toentertijd, als twaalf- Ã veertienjarige, zijn plaats in de wereld zocht in te nemen. Zowel in het openingsdeel, de tijd waar voor Anton "bijna niets een naam had. Alles was lichaam", als in het slotdeel -- Anton is dan negentien --, wordt de orde der dingen die hij voor zichzelf, ook al ging het erg moeizaam, had uitgetekend, brutaal verstoord. Twee keer grijpt de dood in in zijn leven: eerst als een oom van hem een plotse dood sterft, feit waartegen hij trouwens onbegrijpend aankijkt, nadien als zijn vriend Willem verongelukt. Die symbolische omarming van de dood wordt door Mortier ook nog eens benadrukt door de herhaling, zij het met een ingrijpende verschuiving, van het beeld waarmee de roman opende. 'Alles was lichaam': in die termen denkt Anton terug aan de tijd waarin alles nog te gebeuren stond. Hij ziet "nog even scherp als toen" het beeld voor zich terug van zijn vader die zich voor de spiegel stond te scheren. Het slothoofdstuk van deel drie opent met een identiek beeld: de nu bijna veertigjarige Anton, die bij elke scheerbeurt steeds meer de trekken van zijn vader herkent, beseft dat "dit lichaam het lichaam van een vreemde zou kunnen zijn." De vage onbestemdheid van het eerste deel heeft, na de ingrijpende ontmoeting in het middendeel met Roland en Willem, plaats gemaakt voor een besef van versplintering. Zo althans her-beeldt en her-taalt Anton zijn persoonlijke Werdegang.
Het openingsdeel van Mijn tweede huid roept, meer dan de andere delen, herinneringen op aan de debuutroman. Net als de negenjarige in Marcel blijft de kleuter Anton tegen mensen en dingen aankijken zonder die ook echt te begrijpen. Waarom Flora, een inwonende nicht van zijn vader, angstaanvallen krijgt als het onweert en dan in de kelder gaat schuilen, kan hij alleen zoveel jaren later duiden als een oorlogstrauma. Wat het precies betekent dat oom Michel gestorven is, dringt niet tot hem door. Wat voor Anton wel onuitwisbaar in zijn herinnering staat opgetekend, zijn de zwerftochten die hij door het ouderlijk huis heeft ondernomen. In die herinnering was het huis voor hem als een 'tweede huid', die hem inkapselde en bescherming bood tegen een dreigende wereld.
Met het middendeel zijn we plots zoveel jaren later, "bijna twaalf en niets vervulde me nog. [...] De wereld was ijler geworden, droog als een mummie of een nooit vlinder geworden pop diep in de bast van een boom." Terwijl om de familie heen de wereld razendsnel evolueert in naam van 'het vooruit', terwijl Antons vader zijn ontgoocheling verbijt omdat hij zijn kinderdroom ooit een volleerd technicus te worden nooit heeft kunnen realiseren en nu als arbeider in een meelfabriek aan de kost moet zien te komen, terwijl de tijd onweerstaanbaar zijn werk doet, zet Anton de zoektocht naar zichzelf en naar zijn positie in de wereld verder. Op een bijzonder subtiele en suggestieve manier beschrijft Mortier hoe Anton zich in zijn onzekerheid spiegelt aan anderen. Die anderen zijn in de eerste plaats zijn neef Roland die bij hen is komen inwonen omdat zijn moeder iets aan haar zenuwen heeft, en zijn één jaar oudere klasgenoot Willem. Gaat er van Roland een kille, machinale nauwgezetheid uit, Willem doet hem "hunkeren naar iets wat ik maar halvelings kon bevatten. De belofte van een grenzeloze zegening, het gevoel op te lossen in de tijd, me als een schelp te kunnen openen en aan mijn eigen spichtige zelf te ontkomen." Stilaan ervaart hij ook dat van Willem een lichamelijke aantrekkingskracht uitgaat, die hij op dat moment althans niet kan benoemen.
In het slotdeel is Anton bijna negentien. Willem verongelukt en in zijn terugblik op wat hem toen zo sterk heeft aangegrepen, vraag Anton zich af: "Die blijkbaar onvermijdelijke voetnoot van verdriet, die met de jaren hardnekkiger achter elke vreugde aanholt, soms dicht op de hielen, soms op enige afstand, waar komt ze vandaan?" De bespiegelende toon van het slotdeel contrasteert nadrukkelijk met de sensitieve taalroes van de voorgaande honderdvijftig bladzijden.
Met zijn tweede roman heeft Erwin Mortier zijn schrijverschap definitief geijkt. De verrukking waar Anton het over heeft als hij de woorden ontdekt, spreekt als het ware uit alle zinnen die Mortier op papier zet. Het is een verrukking die ook op de lezer overslaat. [Jooris Van Hulle]
Redactie
Deze tweede roman van de Vlaamse schrijver (1965) zal de lezer ongetwijfeld voortdurend doen herinneren aan diens veelgeprezen debuutroman 'Marcel'. Ook nu weer een concentrische beweging van het Vlaamse dorp als uitgangspunt, het boerengeslacht als context en de wat eenzelvige individualiteit van een jongen, van wie de ontwikkeling beschreven wordt van peuter via middelbare scholier tot universiteitsstudent. De jongen is zich scherp bewust van de verveeldheid en de vulgariteit van zijn milieu, die gestalte krijgen in zijn neef, maar hij vindt een soelaas in zijn medescholier Willem, die de dromerigheid van zijn karakter aanvoelt. Een dramatische gebeurtenis vormt de climax van de droefgeestigheid, die in de loop van de tijd over zijn leven komt te liggen. Bij alle bewondering voor de subtiliteit van de psychologie in het verhaal zal de lezer ontdekken dat in de debuutroman de concrete bedreiging van een kind door een familiegeheim overtuigender en fijnzinniger is verbeeld dan het lot van een karakter in deze roman. Paperback; kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.