Harnas van Hansaplast
Charlotte Mutsaers
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Meulenhoff, 2000 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MUTS |
31/12/2004
Charlotte Mutsaers schrijft een uniek soort boeken, dat staat vast. Waarom haar werk zo bijzonder is, valt, blijkens de essays uit het pas verschenen huldeboek Fik en Snik, moeilijk onder woorden te brengen. De weerklank en de lof nemen in elk geval gestaag toe. Dit jaar werd Mutsaers genomineerd voor de Gouden Uil Literatuurprijs, ontving ze de Busken Huetprijs en de Jacobus van Looyprijs voor het dubbeltalent, en werd ze vereerd met voornoemd huldeboek.
Charlotte Mutsaers
met stukjes, beetjes en splinters de kloof dichten
Charlotte Mutsaers werd geboren in 1942 in Utrecht, waar ze ook opgroeide. Ze studeerde Nederlands, werkte een tijdje in het onderwijs en volgde een avondopleiding tekenen en schilderen aan de Rietveldacademie, waar ze later zelf les zou geven. Met haar schilderijen en grafische werk raakt ze redelijk snel bekend, o.m. via een reeks kinderpostzegels en boekillustraties bij auteurs als J.M.A. Biesheuvel en Daniil Charms. Geleidelijk aan wint het woord aan belang in haar beeldende werk, getuige daarvan de emblemenbundel Het circus van de geest (1983), het grappige stripverhaal Mijnheer Donselaer zoekt een vrouw (1986), over een man die op zijn zoektocht naar liefde wordt gehinderd door zijn vier wenkbrauwen. Zowel de emblemata als de strip combineren eenvoudige, aandoenlijke zwartwittekeningen met spitse rijmen van het type "Ken uzelf en niets te veel. Het bruidsbed is niet van fluweel. Niet scherp van tong maar wel van snee is uw gemalin in spe." In 1985 verschijnt Hazepeper, een soort panopticum van dierbare voorwerpen, dieren en auteurs, dat al veel gemeenschappelijk heeft met de latere essaybundels. Na 1985 gaat Mutsaers zich uitsluitend aan het schrijven wijden, wat tot nu toe heeft geresulteerd in twee romans, De markiezin (1988) en Rachels rokje (1994) en in vier bundels essays en verhalen, Hanegeschrei (1988), Kersebloed (1990), Paardejam (1996) en Zeepijn (1999).
Mutsaers' werk laat zich, zoals gezegd, moeilijk vatten. Alleen al een genre-indeling levert problemen op, want de toon in de romans is wel eens essayerend en de stukken uit de essaybundels houden het midden tussen verhaal, essay en autobiografische notities. Niet zelden vertrekt een stuk van een autobiografische vertelling om uit te monden in wonderlijke observaties over het alledaagse en het bijzondere, over kunst en literatuur, over aparte details en grote verbanden. Mutsaers springt vrolijk van het ene register naar het andere zonder zich iets aan te trekken van vaste vormen of conventies en geeft, door haar aparte kijk op de wereld, het begrip 'associatie' een nieuw elan.
Dikwijls spelen exacte locaties een belangrijke rol in het tot stand komen van een stuk. In het bijzonder de stad Oostende, waar de schrijfster een gedeelte van het jaar woont, fungeert dikwijls als uitgangs- of referentiepunt. De badstad fascineert haar door de aanwezigheid van de zee, door het dialect, door haar grote beeldende kunstenaars (waaronder Ensor en Spilliaert) en niet het minst door de gaten in de stoep. In december prijken daar namelijk kerstbomen in en over Kerstmis zet Charlotte Mutsaers graag een boompje op. In Zeepijn gaat ze bv. een discussie aan met Eric de Kuyper, die andere deeltijdse Oostendenaar, die zich groen ergerde aan de alomtegenwoordige sparren. Maar tussen de den en de zee bestaat er een bijzondere relatie, aldus Mutsaers, denk bv. maar aan de schubben van een vis die eruit zien als die van de dennenappel, aan de pinus maritima, de solitaire pijnboom die graag aan zee groeit en aan tal van verbanden die ze in Zeepijn aanhaalt. Mutsaers' andere woonplaatsen in Amsterdam en Frankrijk zijn minder prominent aanwezig, maar het landgoed 'Plantijn' van haar grootvader duikt wel dikwijls op. Het was het toevluchtsoord waar Mutsaers als kind volledig en zonder scrupules kon genieten van de rijkdommen van het leven en waar ze zich in de tuin volledig kon afsluiten en herbronnen, een genot dat werd verstoord door het overlijden van haar grootvader en het daarmee gepaard gaande besef van vergankelijkheid. De dood is nl. een van de 'onttovenaars' waarover Mutsaers schrijft in 'Weemoed onverklaarbaar', het centrale essay in Zeepijn. Het gebeurt zo dikwijls in een mensenleven dat iets zijn aantrekkingskracht plots verliest en wordt 'onttoverd', met een diepe kloof tussen mens en ding of mens en dier tot gevolg. De schok van die ontgoocheling duidt Mutsaers aan met "Skatsjok", een term uit de Russische volksmuziek voor een plotse sprong van majeur naar mineur of omgekeerd. Skatsjok komt zowel voor in De markiezin, een roman over twee vriendinnen die pogen het sprookjesachtige uit hun kindertijd in stand te houden, als in Rachels rokje, waar het de 37 plooien waarin Rachel haar liefde voor de leraar Douglas Distelvink uit de doeken doet, scheidt van zeven sessies onder de titel 'Rachels rokje revisited'. Alweer is het de dood die voor een schok zorgt, want de vier pagina's met als titel 'Skatsjok' delen mee dat Distelvink gestorven is. Wie Rachels ode aan Distelvink gelezen heeft, weet trouwens meteen dat er niks aan is van de verwijten dat Mutsaers een misantrope zou zijn. Het is het antropocentrisme en zijn uitwassen waaraan ze een hekel heeft, niet de mens an sich.
Wat Charlotte Mutsaers in al haar geschriften tracht te doen, is de door de skatsjok ontstane kloof tussen mens en ding, en tussen mens en dier dichten via de toverkracht van de verbeelding. Overal ontwaart ze onverwachte verbanden, merkt ze het ongewone op in het alledaagse. Waarover ze ook schrijft -- en haar onderwerpen variëren ontzettend, van de schilder Bonnard tot de strips van Kamagurka, van een peper- en zoutvat tot dierenmishandeling en van Daniil Charms tot Maurice Gilliams -- ze weet het altijd even betoverend en levendig te behandelen. Mutsaers diept nl. nooit iets uit tot op het bot, zoekt niet naar definities, maar benadert alles met wat ze in Zeepijn zelf "doelgerichte grilligheid" noemt: "Nooit rechtstreeks op je doel afstevenen en wegwezen voor je alles hebt achterhaald en benoemd, dat zijn zo'n beetje de huisregels voor mijn keukentje. Sauter pour mieux reculer, om het maar eens om te keren." Kerntechniek voor die doelgerichte maar grillige benadering is de dialoog. Altijd gaat Mutsaers in dialoog met haar onderwerp, of dat nu andere kunstenaars en auteurs zijn, dieren of voorwerpen. Het duidelijkst blijkt die aanpak uit de vele brieven in haar boeken en uit de fictieve interviews in Kersebloed en Zeepijn met haar alter ego Blanche de Craeyencour. Die laatste gaan, al of niet rechtstreeks, een dialoog aan met Mutsaers' eigen auteurschap, met haar andere stukken.
Andere auteurs zijn zeer prominent aanwezig in Mutsaers' boeken en ze leest hun werk steevast op een vernieuwende manier. Wie anders zou er aandacht schenken aan de verschillende vogelsoorten bij Maurice Gilliams (een essay in Paardejam), wie heeft er de verschillende drukken van De chauffeur verveelt zich van Gerrit Krol zo aandachtig gelezen dat hij of zij opmerkt dat de Dennenstraat in een volgende druk de Denneweg geworden is (in Zeepijn)? Mutsaers toont zich telkens opnieuw een hartstochtelijke voorstander van het detail, dat weliswaar om een aandachtige lezing vraagt, maar dat zo veel meer reveleert dan grote lijnen of overkoepelende beschouwingen: "Voor de stukjes en de beetjes komt haast niemand op en toch valt het geheel meestal in het niet bij de delen. Weg met het grote gebaar! Ik zal opkomen voor de stukjes, de beetjes, de splinters, [...] Een mussebekje vol doet voor New York niet onder." (Kersebloed) De voorkeur voor details beperkt zich overigens niet enkel tot de literatuur, maar zorgt ook in Mutsaers kunst- en levensbeschouwing voor verrassende resultaten. Ze verwijst daarbij in Zeepijn naar de 19de-eeuwse kunsthistoricus Morelli die beweerde dat details zoals de oorlelletjes het belangrijkst zijn bij het toeschrijven van werken aan een bepaalde kunstenaar.
Het is duidelijk dat 'in dialoog gaan' bij Charlotte Mutsaers nooit betekent: 'zich meten met', maar dat de dialoogvorm juist het beste naar voren haalt van de besproken auteur en van Mutsaers' eigen kunnen. Op die manier gaat ze op zoek naar haar uniciteit en verleent ze een al even uniek aura aan haar lievelingswerken. Ook de verschillende alter ego's moeten bijdragen tot de zoektocht naar uniciteit. Naast interviewster Blanche de Craeyencour uit Kersebloed en Zeepijn, zijn dat Rachel Stottermaus uit Rachels rokje en Rosa Mettelstrauch, die o.a. de brief aan Pinokkio uit Zeepijn ondertekent, dames wier namen anagrammen zijn van Charlotte Mutsaers.
Van een huldeboek als Fik en Snik, uitgebracht ter gelegenheid van de prijs voor het dubbeltalent, verwacht de lezer dan ook een aanpak die Mutsaers' unieke kunstenaarschap adequaat belicht. Dat is helaas wat veel gehoopt. De opzet had nochtans kunnen werken: een aantal zich zielsverwant voelende auteurs schrijven een stuk over het werk van Charlotte Mutsaers, net zoals zij dat doet. Helaas gaat het al te vaak over Charlotte Mutsaers zelf, is er te weinig dialoog en klinkt de uniciteit van haar werk en van de auteur zelf te weinig door. De hulde van Hella Haasse is misschien wel lief en aandoenlijk, maar blijft steken bij de gelegenheidsbrief; het stuk van Hugo Brandt Corstius is spits en gewiekst, maar gaat uiteindelijk hoofdzakelijk over mannen- en vrouwenliteratuur; het interview met Rudy Vandendaele is niet half zo pittig als de gesprekken met Blanche de Craeyencour en de gedichten van T. van Deel, Rutger Kopland en Anton Korteweg bij Mutsaers' schilderijen zijn wel goed als beeldgedicht, maar serieuze dialoog met Mutsaers' poëtica blijft uit. Wat dat betreft, zijn de bijdragen van Stefan Hertmans, J. Bernlef en Gerrit Krol het interessantst: zij repliceren nl. niet enkel op het werk van Mutsaers, maar verbinden het met hun eigen aanpak, hun eigen blik en uniciteit. Hertmans verwerkt in zijn gedicht niet alleen een paar Mutsaers-topoi maar ook verwijzingen naar zijn roman Naar Merelbeke, Bernlef geeft Mutsaers-elementen een typische Bernlef-toon met lichtjes wijzigende herhalingen en Gerrit Krol gaat in de weer met schaar en lijm om op zijn eigenwijze manier een collage te maken uit Rachels rokje. Het boek sluit af met het juryrapport van de Van Looyprijs, een stroeve en wat saaie hulde. Dat had best wat sprankelender gemogen, of blaffend zoals Mark Reugebrink het in zijn opmerkelijke essay doet. Hij probeert te begrijpen hoe Mutsaers er telkens weer in slaagt om te ontglippen en holt als een Mechelse herder in het rond om alle schapen uit haar boeken bij elkaar te brengen. Mutsaers' andere talent, haar schilderkunst, blijft, op een wat schoolse schets van de evolutie van haar beeldende werk na, fel onderbelicht, een mankement dat wordt gecompenseerd door maar liefst 32 reproducties van haar scherpe en opvallende schilderwerk, meteen de voornaamste reden om dit bundeltje toch in huis te halen.
In het interview met Rudy Vandendaele drukt Mutsaers haar spijt uit over de vergankelijkheid: "want waarom moet iets voorbijgaan of ophouden?" In die zin is haar literatuur nostalgisch, ondanks alle humor, laconieke formuleringen en spitse contramine. Gelukkig gaan de boeken van Charlotte Mutsaers niet voorbij. Als je ze uit hebt, begin je gewoon opnieuw. [Dietlinde Willockx]
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.