Suikerspin
Erik Vlaminck
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Wereldbibliotheek, cop. 2000 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : VLAM |
Jeroen Overstijns
2/ei/18 m
Een fout gebruik van het ,,minder is meer''-adagium, dat schiet me steeds weer door het hoofd bij de boeken van Erik Vlaminck. Vlaminck hanteert een stijl waarvoor wel eens adjectieven als ,,loepzuiver'' en ,,uitgepuurd'' van stal gehaald worden. Ik vind zijn korte zinnen, zijn beperkt woordgebruik, zijn verlangen om de kleur in de banaliteit van het volkse taalgebruik naar voren te halen, zijn drang naar drama door eenvoud, allesbehalve overtuigend. Vlamincks romans beschrijven alleen het hoogstnoodzakelijke, en hij hoopt veel te veel dat die verhalen op die manier suggestiviteit winnen. Houten schoenen is het vijfde deel van een zesdelige cyclus waarin Erik Vlaminck het verborgene in Vlaanderen naar boven wil brengen. Hij wil de taboes van het verleden blootleggen voor het verleden verdwijnt en om nooit meer terug te keren. Geen wonder dus dat hij uitkomt bij het summum van de verborgen verledens van de twintigste eeuw: de Vlaamse verhouding met de bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een hoofdpersonage dat net zoals de schrijver in 1954 is geboren en ook nog eens Erik Vlaminck heet, krijgt na de dood van zijn vader bezoek van een man. Die vertelt dat hij de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog met Vlamincks vader in het kamp van Boen doorbracht. Aan dat verblijf gaat een heel verhaal vooraf, waarvan Erik al flarden kende en vermoedens had, maar niet de samenhang kende. Zijn ouders verborgen in hun slaapkamer bijvoorbeeld een fotoalbum met geheimen uit het verleden. Maar welke precies? En wat had zijn grootvader er mee te maken? Die dingen zoekt Erik in dit verhaal bij elkaar.
Nog geen twintig jaar oud, maar gedreven door honger en armoede, kiest Eriks vader, Georges, voor vrijwillige tewerkstelling in Duitsland. Hij brengt drie jaar door in Bremen. Aanvankelijk verdient hij goed de kost en lijkt zijn keuze nog zo slecht niet te zijn geweest. Wanneer zijn vader Henri later ook naar Bremen komt, is de sfeer echter veranderd. De vijandigheid tegenover buitenlanders neemt toe naarmate de oorlog dramatischer lijkt te zullen aflopen voor het Herenvolk. Georges is bovendien verliefd op de Duitse dochter van zijn kostvrouw, maar hun liefde krijgt geen ruimte door de alles verterende haat van die tijd. Op het einde van de oorlog komt Georges in dat strafkamp van Boen bij Leer terecht. De laatste weken brengt hij door in een bioscoopzaal waar gevangenen bij elkaar gedreven zijn. In de chaos van de bevrijding ontsnapt hij met een Belgische medegevangene. Ze trekken te voet terug naar België, op houten schoenen.
De roman dooft uit met Georges' en even later ook Henri's terugkeer naar Antwerpen. Wanneer daarna twee officieel ogende heren voor Georges' deur staan, wordt hij angstig. De repressie heeft hem al gevonden, lijkt het. De twee komen hem echter gewoon oproepen voor zijn legerdienst. Dat zal voor Georges de gelukkige vlucht voorwaarts zijn, in het leger zal hij aan het misprijzen van zijn dorpsgenoten kunnen ontsnappen.
Is het in werkelijkheid ook zo gegaan met Vlamincks vader? Misschien, maar ook als de werkelijkheid gevolgd is, levert de deus ex machina van deze twee heren een bijzonder mak en snel einde op, net op het moment dat de stof echt interessant zou kunnen worden. Alles leek naar de repressie toe geschreven, maar uiteindelijk blijft die periode achterwege. Dit dunne verhaaltje, overigens iets te nadrukkelijk opgebouwd met niet altijd even functionele flashbacks, kan nergens boeien omdat de spankracht ontbreekt, net als een uitgewerkte thematiek. Het is allemaal flets en oppervlakkig getekend. Erik Vlaminck heeft met zijn historische kader het absolute minimum gedaan. Hij laat zijn personages ronddwalen in nazi-Duitsland zonder tot een echte analyse van de tijd of de karakters te komen. De levensomstandigheden voor buitenlanders in Duitsland, de laatste dagen van het Derde Rijk, de dimensies van dat strafkamp, alles blijft ondermaats.
Bovendien verwoordt Erik Vlaminck de observatie van al die gebeurtenissen heel belegen. Hij strooit volkse uitdrukkingen in het rond alsof ze in hun afgesleten vorm toch grootse dingen onthullen, en tegelijkertijd de onmacht van de kleine man zouden tekenen (,,En de Romeinen, die aten liggend. Pas maar op, een mens wordt ook liggend naar zijn graf gedragen.'' ,,En dan wijst hij naar het kruis van zijn broek: 'Goed gerief moet onder een afdak hangen'.''). Bijna elk onderdeeltje eindigt met een zin waarvan het afspat dat je geacht wordt het te laten nazinderen, genre: ,,Een silhouet schuift voorbij het raam. Haar man. Zijn vader.'' Die geforceerde zucht naar drama is veeleer vermoeiend dan indringend.
Erik Vlaminck heeft een heel ,,hoog'' onderwerp genomen, maar de omvang en complexiteit van een thema als de Tweede Wereldoorlog zijn hem genadeloos boven het hoofd gegroeid. Vlaminck wil onthullen, vanuit het versleten idee dat het verleden een doofpot is en de schrijver belast met een openbaringsmissie. Het motto van Houten schoenen laat aan duidelijkheid niets te wensen over: ,,Een familie is zo ziek als haar geheimen.'' Dat zal wel zo zijn in de werkelijkheid, maar fictie bestaat natuurlijk maar bij de gratie van verzinnen en veinzen. Erik Vlaminck zou meer gebaat zijn bij een onuitroeibare drang om te liegen.
Frank Hellemans
ob/kt/05 o
Van broodkorsten word je groot en sterk. En in zijn geval warenze een ware delicatesse: 'Geweekt in water. Of zomaar traag opgezogen, hoewel het verhemelte dan gaat bloeden.' Wanneer de zoon Georges tijdens de oorlog in het werkkamp zit, krijgt hij ze per post toegestuurd door zijn vader in Bremen. Broodkorsten zijn één van de leidmotieven in de nieuwste aflevering van het familiefeuilleton van Erik Vlaminck. Met Houten schoenen presenteert hij het vijfde luik in een zesdelige cyclus die in 2002 zou moeten worden bekroond met Het schismatieke schrijven. Dan heeft Vlaminck er tien jaar familiealbum op zitten en dan pas kan een eeuw Vlaamse familiekroniek op haar ware verdiensten worden getaxeerd.
Nu al heeft Vlaminck met zijn verbale snapshots een eigen stek in de Vlaamse literatuur veroverd. Vanaf Quatertemperdagen
(1992), het eerste deel van het sextet, viel Vlaminck op door zijn uitgepuurde, fotografische schrijfstijl. Sindsdien is hij blijven
monteren en vergast hij zijn lezers elke twee jaar op een nieuwe verzameling momentopnames uit het familiearchief. Aanvankelijk
exploreerde de verteller Erik de leefwereld van de Van Riels langs moederzijde maar vanaf De portrettentrekker (1998), het vierde deel uit het feuilleton, zoomde hij ook in op de Vlamincks langs vaderzijde.
In Houten schoenen wil de verteller weten wat het vrouwenportretje in de nalatenschap van vader Georges te betekenen heeft. Om dat familiegeheim te achterhalen neemt de schrijver ons mee naar het Duitsland van de Tweede Wereldoorlog. Georges Vlaminck werkte er toen vrijwillig in de oorlogsindustrie en werd er verliefd op de dochter van de hospita. Zo positief Vlaamse gastarbeiders oorspronkelijk in Duitsland werden onthaald, zo vlug zou de stemming tegenover de Fremdarbeiter echter omslaan en daarmee ook de liefde van Georges en diens blonde schone. Ondertussen was de vader van Georges eveneens in Bremen komen werken.
Georges leverde hand- en spandiensten voor de weerstand omdat hij op een goed blaadje stond bij zijn Duitse werkgever. Vlaminck last een hilarisch stukje Duitse conversatie in tussen Georges en zijn Duitse broodheer over De Witte van Ernest Claes: 'Mein Vater ist in Diest geboren. Das ist in der Nähe von Zichem, wo der Weisse wohnt. Er kennt ihn.' Waarop de Duitse overste die zijn Vlaamse klassieken blijkbaar kent, spontaan antwoordt: 'Also ist der Weisse keine Romanfigur?' En Georges ietwat pedant riposteert: 'Genausoviel oder genausowenig wie ich eine Romanfigur bin.' Om maar te zeggen dat Erik Vlamincks registratie-ijver zeker niet terugdeinst voor komische intermezzi die de ernst van de hele onderneming in het juiste perspectief plaatsen. Hoe realistisch Vlaminck zijn vertelling immers ook ensceneert, hij steekt het niet onder stoelen of banken dat hij
als schrijver uiteraard alleen maar zíjn versie van de feiten in elkaar knutselt.
Toch doet Vlaminck er alles aan om de authenticiteit van een eeuw familiegeschiedenis zo ongerept mogelijk op de planken te
brengen. Geen research is hem te veel. Geen enkele voetreis is hem te min om zich in te leven in het wel en wee van zijn vroegere
familieleden.
Het was dan ook tamelijk onthutsend voor Vlaminck dat hij het typoscript van dit vijfde deel in het begin van dit jaar van zijn
eindredacteur geretourneerd kreeg met een massa correcties voor de vele al te Vlaamse uitdrukkingen. Nochtans had Vlaminck van bij het begin van zijn feuilleton een compromis gemaakt met zijn Nederlandse uitgever om de dialogen in het Vlaams te brengen en de stukjes ertussen in standaardtaal. Op die manier werd er geen afbreuk gedaan aan het Vlaamse origineel en werden al te Vlaamse uitdrukkingen van een ondubbelzinnige Nederlandstalige context voorzien. Vlaminck haast zich om te verzekeren dat die afspraak in het verleden wél voor discussies zorgde met zijn eindredactrice maar nooit voor onoverkomelijke problemen: 'Zo streepte de redactrice ooit het woordje kozijn aan als exclusief Vlaams en dus onverstaanbaar voor Nederlandse lezers. Kozijn is immers een woord dat Nederlanders doet denken aan raamkozijn. Ze suggereerde om in plaats van kozijn neef of
nicht te gebruiken. Maar ik heb haar toen uitgelegd dat een kozijn een andere familierelatie impliceert dan neef of nicht: kozijn is de zoon van een tante of een nonkel terwijl een neef de zoon is van een broer of zus. Ik wou dat woord kortom niet schrappen want anders doe ik mee aan taalverarming en dat staat haaks op mijn schrijverschap.'
Een andere keer had Vlaminck een discussie over het Vlaamse woord fietskader dat in Nederland ook onbekend en onbemind is. 'De redactrice raadde me aan om fietsframe te schrijven in plaats van fietskader want Amsterdammers hebben nog nooit gehoord van een fietskader. Ik heb toen zelf de proef op de som genomen en ze had gelijk. Maar ik kon mijn Vlaamse personages onmogelijk het woord frame in de mond leggen. Dus heb ik fietskader laten staan en het via een tussenbemerking verduidelijkt voor Nederlandse oren.' Hoe belangrijk die rol van eindredacteur is, demonstreerde Jeroen Brouwers reeds in het verleden. Hij ging zelfs zo ver om te beweren dat hij in zijn Manteau-periode de boeken van menige Vlaamse coryfee zelf schreef. Ook Benno Barnard had als eindredacteur ooit een serieuze aanvaring met toenmalige grote belofte Herman Portocarero die grossierde in gallicismen. Vlaminck ging uit de bol toen Koos Hageraats voor dit boek al te drastisch de eindredactie voor zijn rekening had genomen: 'Hij kruiste overal driftig Vlaams taaleigen aan dat volgens hem standaardtaal moest worden. Koos ging zelfs zo
ver dat hij ongebruikelijke woorden ook meteen als Vlaams brandmerkte terwijl die woorden in kwestie helemaal geen Vlaams waren. Neem nu een woord als wallebakken. Voor hem was dat Vlaams terwijl wallebakken etymologisch naar het Amsterdam van de walletjes verwijst. Bleek achteraf dat Hageraats daarenboven niet op de hoogte was van mijn redactieafspraken met de uitgever. Toen heeft mijn vroegere redactrice de zaak in handen genomen en is alles opnieuw in de plooi gevallen.'
Leo Pleysier begon in 1989 aan een gelijkaardig familieproject. Hij is naar eigen zeggen momenteel aan het afkicken van zijn
vijfdelige cyclus die begon met de evocatie van de stem van de moeder (Wit is altijd schoon) en onlangs werd afgesloten met de woorden van zijn vader (Volgend jaar in Berchem). Pleysier slikt eventjes als hij hoort van het rondje Vlaams-Hollands schaduwboksen in het geval van Vlaminck. Pleysier heeft sinds zijn debuut bij De Bezige Bij al vier eindredacteurs versleten. Bij zijn eerste romans, aldus Pleysier, werd er in het Amsterdamse herenhuis met een scherp pennetje gecorrigeerd wat door hem in de Kempen werd bekokstoofd. 'Maar vanaf Wit is altijd schoon begreep de eindredacteur van dienst onmiddellijk
waar ik naar toe wou met mijn heel specifiek gekleurd taalgebruik. Ik wou via die taalkleur immers de mensen zelf portretteren: eerst de moeder, dan de zuster, vervolgens de tante, de broer en nu tenslotte de vader. Ik kan me niet voorstellen dat ik me de wet ga laten voorschrijven over al dan niet toelaatbaar Nederlands of Vlaams.' Bij De Bezige Bij hadden ze, zo Pleysier, blijkbaar al wat meer ervaring met Vlaamse auteurs. Ze beseften waar ik naar toe wou met mijn familiegeschiedenis. 'Daar kom ik niet meer aan, zei mijn eindredactrice, dat is van jou.
Wit is altijd schoon bespeelt het taalregister van een volksvrouw uit de Noorderkempen die rond de Eerste Wereldoorlog is geboren. Het Vlaams van de dochter van die vrouw komt aan bod in De kast (1991). Zij spreekt echter een heel ander soort Vlaams dan haar moeder. Zij heeft namelijk gestudeerd maar is toch nog het dialect blijven hanteren. In De gele rivier is
bevrozen (1993) staat het schriftelijk idioom van een missienon centraal die na de Tweede Wereldoorlog naar China is vertrokken. Zij blijft het plechtstatige, gebeeldhouwde Vlaams van voor de oorlog hanteren. Van al die verschillende streektalige registers hebben ze in Nederland geen kaas gegeten. Ze blijven daar dus ook maar best van af.'
Vlaminck maakt zich nu op om zijn familieportret af te ronden in het voor Vlaanderen wel heel symbolische jaar 2002. Ondertussen blijft hij zich amuseren met het sprokkelen van taalkundige fossielen die ooit hebben bestaan maar nu nergens meer worden herkend, zeker niet door puristische eindredacteurs. In Houten schoenen duikt meermaals het woordje schwansen op, telkens als Georges en zijn vrienden in Boen bij Leer, een Oostfries werkkamp vlakbij de Hollandse grens, materiaal moeten aanslepen om te bouwen aan de Atlantische verdedingsmuur tegen een mogelijke geallieerde invasie. Vlaminck vermoedt dat schwansen een neologisme is dat Oostfriese en Duitse taalelementen door elkaar haspelt. Geen enkel woordenboek biedt
uitsluitsel. Is Vlaminck dan toch misschien een zwanzer of heeft zijn vader hem ooit bij de neus genomen?
Redactie
Onlangs werd de 'verbluffende romancyclus van de erfgenaam van Willem Elsschot' (NRC) voltooid. Een overkoepelende titel kreeg de cyclus niet, maar er is een grote onderlinge samenhang tussen de zes delen: "Quatertemperdagen", "Wolven huilen", "Stanny, een stil leven", "De portrettentrekker", "Houten schoenen" en "Het schismatieke schrijven". In dit vijfde deel merkt de kleine Erik dat het oorlogsverleden bij zijn vader een grote rol speelde, maar dat deze er weinig over wilde vertellen. Als volwassene gaat Erik op zoek naar het geheim van zijn vader. Hij bezoekt de plaatsen in Duitsland waar zijn vader gewerkt heeft en in een kamp is geweest. Zo ontstaat geleidelijk een reconstructie van zijn vaders leven: zijn vader ging indertijd vrijwillig werken in Duitsland; geleidelijk ontstaat ook een duidelijker beeld van de schrijver zelf. De roman kent twee tijdlagen, de heden- en de verledenlaag die elkaar afwisselen. De opzet van het boek is op zichzelf helemaal verrassend: een zoon die op zoek gaat naar zijn vader en naar zichzelf, maar Vlaminck schreef een boek dat gemakkelijk leest, dat interessant is opgezet; en bovendien heeft hij een fijne stijl. Normale druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.