Wit is altijd schoon
Leo Pleysier
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Bezige Bij, 2000 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : PLEY |
Jos Borré
ru/eb/02 f
Leo Pleysier
Volgend jaar in Berchem
De Bezige Bij, Amsterdam, 144 p., 550 frank.
Nu al bijna dertig jaar lang brengt Leo Pleysier in zijn proza de complexe verhouding in kaart van een maatschappelijk en cultureel geëvolueerde 'ik' met zijn afkomst. De agrarische Noorderkempen, het gezin van een veekoopman, het (zeker indertijd) allerminst verfijnde leven van boeren, het vee, de landerijen en de schabberigheid (de term is van Pleysier) waartoe het de mensen determineerde. In de eerste boeken was de verhouding met het landleven zelf aan de orde, de 'afstand' tussen stad en platteland. Geleidelijk aan verschenen er personages in deze taferelen, eerst op een foto in De weg naar Kralingen (1981), later in hun volle identiteit: de moeder in Wit is altijd schoon (1989), de zus in De kast (1991), de tante-non in De Gele Rivier is bevrozen (1993) en de broer in Nigeria in Zwart van het volk (1996).
Vele jaren eerder echter werd het schrijven aan De razernij der winderige dagen (1978) al eens 'onderbroken' door het plotselinge overlijden van de vader. Het stelde de schrijver toen meteen voor de vraag of "dit gebeuren het geschrevene in diskrediet brengt, wijzigt, overbodig maakt, in een ander daglicht stelt" - of met andere woorden de zaken niet moesten worden herschreven. De relatie met de vader was duidelijk de meest complexe. Ambivalent. Gemengde gevoelens. En tegelijk die ene zekerheid: "het ogenblik waarop je zijn handen in de jouwe nog voelde verkillen heeft althans deze twijfel voorgoed in je opgeruimd: tegenover hem weet je jezelf vanaf nu voorgoed in je ongelijk bevestigd. Jij blijft onherroepelijk de volle pond verliezer. De vraag nu of jouw geschriften ook maar in enig opzicht jouw de illusie hebben bijgebracht dat je hem ooit te boven zou zijn gekomen (mitrailleren, omvermaaien, een lader met woorden op iemand neerschieten). Onderhand ben je inderdaad wel beter gaan weten. Het schrijven dwingt geen overwinningen af."
In het licht van dit twintig jaar oude, geladen proza is het niet verwonderlijk dat de vaderfiguur zo lang op een boek heeft moeten wachten. En dan nog gaat Pleysier heel omzichtig te werk. Anders dan in de voorgaande boeken komt niet het personage zelf aan het woord, maar maakt een koor van zijn kinderen een beeld van hem op. En Peter, de schrijver, heeft net een operatie aan de stembanden achter de rug en mag niet praten - dat komt hem opvallend goed uit. In dit boek is de laatste schaarse repliek van de verteller-registreerder daardoor helemaal weggevallen. Hij laat de uitspraken in zijn boek dus volledig voor rekening van de anderen. Pleysier legt het weer heel subtiel en gewiekst aan boord.
De jaarlijkse nieuwjaarsbijeenkomst van de broers en de zussen, de aangetrouwde familie en de kinderen heeft soms meer weg van een wake dan van een feest. Nadat de kinderen hun nieuwjaarsbrief hebben voorgelezen - over dingen uitspreken gaat dit boek, of er beredeneerd over zwijgen als antipode - splitst het gezelschap zich op. De kinderen verspreiden zich over het huis, de broers en zussen scharen zich rond een tafel, de 'koude' (aangetrouwde) kant gaat kaarten aan een andere. Aan de tafel van de broers en zussen gaat het gesprek spoedig over hun vader. Dat blijkt geen uitzondering te zijn, want even snel komen de smalende commentaren van de andere tafel over hoe onvermijdelijk en voorspelbaar dit elk jaar is en hoe ongepast de herinneringen bij momenten weer zullen worden opgedist. Soms wordt er inderdaad gelachen met dingen waar eigenlijk niet mee te lachen valt.
De titel Volgend jaar in Berchem verwijst naar de volgende bijeenkomst. Daar zal de vader allicht opnieuw ter sprake komen, maar er zal dan toch weer een lichtelijk ander portret tot stand komen. Ook door zo met enige nadruk te stellen dat hier niet het definitieve en onveranderlijke portret van de vader is gemaakt, stelt Pleysier zich vrijblijvend op. Allemaal redenen om aan te nemen dat de materie erg gevoelig lag en nog altijd ligt.
Hoezo dan? De vader is veekoopman en -smokkelaar geweest. Zijn imponerende voorkomen en robuuste optreden in een wereld die voor de kinderen altijd vreemd is gebleven, heeft hen altijd op een afstand gehouden. Tot op zijn sterfbed: "Dichtbij komen was altijd al een probleem geweest." Bovendien deed hij zich thuis anders voor dan elders. Na een ongeval met de motorfiets waarbij hij een zware hoofdwonde heeft opgelopen, noemt een non-verpleegster in het ziekenhuis waar het bezorgde gezin hem bezoekt, hem tot hun ergernis "een echte spuiter". Thuis is hij als zodanig onbekend. Onvoorspelbaar ook. "Hij is zo wild soms. (...) en dan kent hij het verschil niet meer tussen zijn kinderen en zijn beesten." Waarom konden ze geen gewone vader hebben? Deze voor de kinderen onbevattelijke dubbelzinnigheid, die hen ook onzeker maakt in hun gevoelens voor hem, heeft Pleysier heel genuanceerd in kaart willen brengen. "Vader hield oprecht van zijn kinderen hoor!" zegt de oudste broer. "Maar het zou toch plezanter geweest zijn als zijn liefde wat minder zeer had gedaan," zegt een zus.
Minstens evenveel aandacht gaat naar de herinnering zelf en hoe de kinderen ermee omspringen, ieder op zijn eigen manier. Hoe oneerbiedig er ook wel eens wordt gelachen, het gaat er eveneens om de waarheid van de mythe te onderscheiden, de herinneringen tastbaar te maken om ze te kunnen verwerken. Ieder jaar worden ze blijkbaar in taal herkneed om ze te kunnen sorteren en af te wegen, en om ze weer wat beter in te passen in ieders persoonlijke, maar evenzeer in de collectieve herinnering. Hun sterkte ontlenen de herinneringen aan de bijzondere zintuiglijke geladenheid: de nauwgezette weergave van de geuren van de stallen, de geluiden van de dieren die tot in het woonhuis doordringen, de stank in vaders auto. Alsof alles eerst weer opgeroepen, in leven geroepen moet worden om dan te kunnen worden bijgezet in de entourage van "de doden aan de kant van de weg", "doofstommen die voortdurend om onze aandacht smeken", maar die "niet zo stom en doof zijn als ze zich voordoen." Als een dodenwake, ja. Dit lijkt wel Pleysier eigentijdse en geadapteerde repliek op Van de Woestijnes De boer die sterft.
Het opvallendste effect van deze tekst is dat hij direct op het gehoor afgestemd is. Het portret van de vader wordt niet samengesteld met behulp van beelden, maar met wat het koor van stemmen zegt en vertolkt. Soms verlopen de gesprekken aan de twee tafels volledig apart, dan weer worden de replieken heen en weer geslingerd of laat Pleysier ze geinig op elkaar aansluiten. Emotionele ontwikkelingen lopen parallel met materiële toestanden als bijvoorbeeld tijdens de meest huiveringwekkend kille herinneringen ook de verwarming het laat afweten. Ritme, wisselende tonaliteiten, repetitieve elementen en litanieachtige cadansen geven de tekst een heel apart muzikaal karakter. Daarbij speelt Pleysier met echo's en contrasten, met lange solo's en drukke momenten, en uiteindelijk sterven de laatste geluiden uit in haast volledige bladzijden wit. Zo komt een virtuoos en bijzonder subtiel gearrangeerd 'libretto' tot stand - nooit lagen lezen en horen zo dicht bij elkaar. Een bad van klinkende woorden vol emotionele deining en beweging. Uiterst zorgvuldig bereid proza met de donkere sonoriteit van een cello, met snijdende uithalen naar de pijnpunten in de herinneringen, maar meestal met intrigerende riffs rommelend in de sombere klankkast van het verleden.
Jos Borré
ru/eb/02 f
Heeft het niet lang geduurd voor de vader op de voorgrond trad?
"De reden dat hij zo laat aan de beurt komt, is dat dit het lastigste portret van allemaal is. Maar dat heb ik elke keer als ik er midden in zit, dat ik me voorneem nooit meer zoiets moeilijks te maken. Anderzijds, dit is even zo goed het boek van de vader als dat van een groep kinderen. Terwijl ze hun vader portretteren door over hem te praten, portretteren ze ook zichzelf. Je kunt onderhand van een groepsportret spreken, niet alleen in verband met dit boek, ook als je mijn recentste boeken bekijkt. En ik heb de indruk dat de serie nu wel rond is. Maar tegelijk durf ik dat nauwelijks hardop te zeggen, want ik heb het in het verleden nog al wel eens gezegd."
Hoe ontstaat en groeit zo'n boek dan?
"Het begint altijd op dezelfde manier, met een beeld, een scène. Ik heb een dik boek waarin ik al zo lang als ik schrijf invallen noteer, en dit stond er al jaren in: een bijeenkomst van een grote familie, met mensen van verschillende leeftijden, die zich na een tijd opdelen in twee tafels. Aan de ene tafel halen ze herinneringen op, aan de andere wordt er gekaart. En er ontstaat enige spanning, elektriciteit, animositeit. De gezamenlijke herinnering van de enen irriteert de anderen. Wat de ene tafel bindt, zorgt voor irritatie bij de andere. De verhalen die aan de ene tafel verteld worden hebben een kern, aan de andere tafel waaieren ze alle richtingen uit, is er geen verband.
"Als ik daarnet zei dat dit het lastigste boek was, dan had dat ook met deze vorm te maken: hoe kan ik die vaderfiguur aan de orde brengen, een vaderfiguur die een buitengewone, om niet te zeggen buitensporige man was. Iemand waarover de meningen erg verdeeld zijn en de gevoelens van de kinderen ook erg wisselen. Hoe voer je zo iemand op zonder er een afrekening van te maken? Met zo'n uitgangspunt kan ik dan aan de slag, en ja, dan breidt het uit en groeit het.
"Let wel, schrijven is dan nog altijd krabbelen op het blad en net zo lang bezig blijven tot zich daar contouren van figuren en patronen in aftekenen. Dan komt er een moment dat ik voor mezelf zie welke kant het uitgaat, en dan wordt het echt arrangeren. Snoeien, stukken verplaatsen. Werken totdat de dingen heel nauwkeurig in elkaar passen, zodat er een organisch geheel ontstaat waarin alle onderdelen met elkaar te maken hebben."
De personages worden niet meer beschreven, ze zijn wat ze zeggen. In dit boek komt de registrator, de verteller daar zelf zogezegd met geen woord meer tussen.
"Ik zal daar eens iets onbescheidens over zeggen: ik heb dat uitgevonden. De roman waarin de personages louter uit stem bestaan. Het verhaal van de personages, de ontwikkeling, alles wordt alleen maar in stemmen verteld. De personages vallen compleet samen met hun stem. Het is iets dat mij fascineert en intrigeert: de stem. En daar gaat het in al die boeken om, om de taligheid, meer dan om het verhaal. Om de taalmuziek. De fysieke, de lichamelijke aspecten van de stem. Hoe een stem erotiseert. Een stem die nabijheid en warmte kan suggereren. De intimiteit die er kan zijn. Met iemand zitten praten is zowat het intiemste dat er is. Mijn stem in jouw oor. Ik vind vaak dat dat nog intiemer is dan vrijen."
Worden deze teksten dan van literatuur niet eerder partituur die erom smeekt vertolkt te worden?
"Ah, maar het is al gebeurd dat lezers Wit is altijd schoon of De kast vergelijken met een kleine sonate of zo. Ik vind dat een groot compliment. Muziek is het allermooiste, hoor. Op mijn manier probeer ik met taal muziek te maken. Als ik mij dan vergelijk met een echte componist, moet ik het laten afweten, natuurlijk. Maar wij blijven heel erg ons best doen."
De taal van uw personages is duidelijk Vlaams van idioom, maar ligt toch dicht bij de algemene omgangstaal.
"Ik ben niet vies van het gebruik van de omgangstaal, de gewone gesproken taal. In tegenstelling tot heel wat van mijn Vlaamse collega's die daar afkerig tegenover staan. Het taallandschap dat mij omringt is zo rijk geschakeerd dat ik een idioot zou zijn om het niet te gebruiken. Maar die taal moet wel bewerkt worden, natuurlijk. Ik zie mijzelf graag in de respectabele traditie van de middeleeuwse miniaturisten. Zij produceerden als het nodig was hun eigen rood en hun eigen blauw. Wel, in mijn miniaturen gebruik ik ook mijn eigen 'verf'. Dat is maakwerk, ja, net zo lang blijven roeren en ingrediënten wegen en toevoegen tot ze à point is. Het brouwen van die taal tot ze de juiste kleur en de juiste tonaliteit heeft, dat is een inspannend werk, dat vraagt geduld. Het is haast alchemie."
Bijna dertig jaar nu schrijft u over personages in hun relatie met hun landelijke afkomst, met een verleden dat een van hen in dit boek haar 'prehistorie' noemt.
"Ik denk dat ik met mijn boeken iets aanraak dat vele Vlaamse mensen herkennen: een voorgeschiedenis hebben in het agrarische Vlaanderen. Ook al staan ze daar in hun huidige leven ver van af en gaat het over ondertussen flink opgewaardeerde en op de maatschappelijke ladder opgeklommen mensen. Ik heb met dat vroegere leven zelf ook compleet niets meer te maken. Maar met zo'n wereld blijf je verbonden, dat raak je moeilijk kwijt.
"In mijn geval gaat het tegelijk om aantrekken en afstoten, een heel verwarrend kluwen van emoties dat je verbonden houdt met je afkomst. Aangetrokken zijn tot, maar tegelijk zich afzetten tegen. Altijd de twee tegelijk. Houden van en haat. Het moet 'schrijnen' bij mij. Dan krijg je dat effect. Lachen met dingen die absoluut niet om te lachen zijn. Het is bijna verbijsterend wat wij als kind nog allemaal beleefd hebben."
Is uw ingesteldheid tegenover dat verleden in de loop van de jaren veranderd?
"Ik geloof het niet. En wellicht woon ik daarom nog altijd waar ik woon. Hier zie, de schrijver van wie sommigen beweren dat hij nogal hard op zijn antecedenten terugkijkt. Maar ik kan hier heel erg bewogen worden door banale taferelen op de straat, een kind dat naar school fietst, een kleuter op zijn driewieler, iemand die zijn dakgoot schildert. Mensen hun best zien doen, ik kan daar heel erg door ontroerd worden. Daar voel ik me zeer verbonden mee. Ik heb de behoefte me te omringen met een zo banaal mogelijke omgeving. Al de mensen hier zijn met heel andere dingen bezig dan ik. En dat vind ik ook heel goed. Dat betekent niet dat ik me afsluit of afzonder. Integendeel, ik maak me sterk dat als ik ooit die hele cluster van boeken af kan ronden, dat ik dan niet alleen een hele familie van hier op papier heb gekregen, maar ook een groot stuk van de wereld. Als ik die familie begrijp, dan zal ik ook die grote wereld begrijpen."
'Met iemand zitten
praten is zowat het
intiemste dat er is.
Mijn stem in jouw oor.
Ik vind vaak dat dat nog
intiemer is dan vrijen'
Jeroen Overstijns
ru/eb/03 f
Diep in de Noorderkempen, waar het vaderland ten einde loopt in veel zandgrond en nog veel meer varkensmest, noteert een schrijver de stemmen in zijn hoofd. Er is wellicht geen andere hedendaagse schrijver in dit taalgebied die zo overtuigend dialect tot literatuur heeft omgesmeed als Leo Pleysier. De harde, soms zelfs snauwende klankkleur van zijn streektaal krijgt in zijn handen een intrigerende muzikaliteit. Pleysiers idioom is het dialect voorbij, maar toch ook geen schrijftaal. Vrijdag werd Pleysiers nieuwe roman Volgend jaar in Berchem boven de doopvont gehouden. In Herentals nog wel. Hij mag dan onverstoord vasthouden aan zijn geografische afzondering, over belangstelling voor zijn nieuwe roman zal Pleysier niet te klagen hebben. Sinds zijn doorbraak met Wit is altijd schoon uit 1989 behoort Pleysier tot Vlaanderens bekendste en beste schrijvers. Volgend jaar in Berchem zou het sluitstuk kunnen zijn van de reeks romans die Pleysier sinds 1989 over familieleden geschreven heeft. Het is in meerdere opzichten de tegenvoeter van Wit is altijd schoon .
Het kader heeft Pleysier zoals altijd heel eenvoudig gehouden. Broers en zussen, schoonbroers en schoonzussen, zijn samengekomen bij schoonzus Rita en broer Robert voor het traditionele familiefeest op de eerste dag van het jaar. Skispringen en Weense wals op televisie, iedereen een duffe kop. De roman is de neerslag van de gesprekken tijdens het feest. Zo monologisch als Wit is altijd schoon was, zo dialogisch is Volgend jaar in Berchem .
Eerst zit iedereen samen. Na de voorlezing van de nieuwjaarskaarten worden eerst de kinderen wandelen gestuurd. Wanneer familieherinneringen naar boven komen, zondert ook de aangetrouwde familie zich af. Ze beginnen te kaarten. Zo ontstaan verschillende gesprekken. Een gesprek tussen de kinderen, maar ook een dialoog tussen het heden en het verleden dat ze in hun verhalen ophalen. En er ontstaat een impliciete dialoog tussen die verhalenstroom over vroeger en de bijna zwijgende kaarters aan de andere tafel. Peter, een van de broers, hoort alles aan zonder een woord te zeggen. Hij is geopereerd aan zijn stembanden. De dokter heeft hem spreekverbod gegeven. In het midden van het verhaal zit hij als het lege centrum: zwijgend, registrerend, de taal observerend.
Door al de trivialiteiten in de gesprekken zo neergeschreven te zien, worden ze allesbehalve triviaal. Met die naakte weerslag van een trivialiteitenpolyfonie onderzoekt Pleysier hoe de stemmen van zijn familieleden met elkaar aan de haal gaan, hoe ze elkaar voortdrijven, dwarszitten, afremmen. ,,Herinneringen ophalen is gemakkelijker dan nadenken,'' zegt een schoonbroer, maar het is minder onschuldig dan het lijkt.
Hoeveel dit boek ook op zijn voorgangers lijkt, net door dat extreem dialogische karakter wordt Pleysiers taalgebruik complexer dan ooit. De woorden en het ritme zijn hetzelfde, maar de cerebrale schoonheid van de moedertaal uit Wit is altijd schoon is in Volgend jaar in Berchem minder vrijblijvend geworden. De huidige Pleysier is niet de absolute tegenhanger van de experimentalist-formalist die in 1971 met het nu gedateerde Mirliton debuteerde. Hoe oppervlakkig het ook lijkt, Volgend jaar in Berchem is een nauwgezet gecomponeerd boek, met een heel sterke thematische samenhang.
Een boek dat de macht van de taal ontbloot, en tegelijkertijd de vader als het machtsarchetype bij uitstek centraal plaatst, het kan geen toeval zijn. Wit is altijd schoon tekende de moeder, Volgend jaar in Berchem is Pleysiers vaderboek. De vaderfiguur was in de orale romans van Pleysier totnogtoe opvallend afwezig. De moedermonoloog vermeldde hem maar even. Hij is dan ook jaren voor haar gestorven. In De kast en De gele rivier is bevrozen kwam de vader alleen voor als hij toevallig te pas kwam. Je wist vaag dat hij veehandelaar was, dat hij in de oorlog een rol had gespeeld in het verzet en dat hij in de jaren vijftig last had gehad met ene inspecteur Vanderhaeghen van de veterinaire controle. Door de stemmen van de kinderen krijgen die voorvallen nu meer vorm: ,,Daar staat hij. Met zijn bontjas, zijn rijbroek, en zijn leren knielaarzen aan. Met zijn Corps Diplomatique -sigaar in zijn mond. Met zijn vulpen. Met zijn notaboekje. Met de puilende portefeuille in zijn borstzak. Al van kleins af ben ik trots op vaders imposante figuur en gestalte. Maar hoe hij nu uit de toon valt in dit decor en op dit uur van de dag. En vooral: hoe anders hij eruitziet dan de vaders van mijn klasgenoten. Baziger. Astranter. Vrijpostiger.'' Het is geen lovend portret geworden. De vader was soms uitbundig maar ook hard, en afwezig. Als iets niet ging, was dat in zijn ogen omdat er niet genoeg moeite gedaan werd. De vaderfiguur wordt in de roman synoniem voor gezag maar ook voor verzet. Hij smokkelde vlees tot de douane hem op de hielen zat. Tijdens de bevrijding van het dorp in 1944 zou hij enkele Duitsers vermoord hebben. Het stilzwijgen dat rond deze gebeurtenissen hangt, is het stilzwijgen van de vader zelf. Hij maakte grappen met iedereen, maar omhelsde zijn kinderen niet: ,,Thuis zijn wij het die met zijn verstrooidheid, zijn achteloosheid, zijn prikkelbaarheid, zijn oververmoeidheid en zijn ik-weet-niet-wat-nog-allemaal opgescheept zitten. Thuis schiet er van die plezanterik van een vader gewoonlijk maar weinig of niks meer over.'' Het vaderbeeld versmelt met het beeld van loeiend vee, de bloedgeur van slachthuizen, het vlees en de dood. De moeder had een leven vol kleine dingen en taal, de vader lijkt een leven te hebben gehad van afwezigheid en stilte, heersend over leven en dood van honderden stuks vee. De kinderen willen hun vader ook als beschermer zien (,,Mijn enige verlangen is om de rest van mijn leven zo met mijn vader te kunnen rondzwerven en verdwalen. Als vader bij mij is, hoef ik nooit bang te zijn''), maar die verwachting wordt telkens in de hoek gedrumd door de realiteit van opgejaagd vee en vlees. Waarmee de vader zelfs lijkt samen te vallen, een met wat hij de dood injaagt: ,,Hij gromde naar mij. Hij blies, hij hinnikte, hij beet, hij krauwde, hij kneep, hij klauwde naar mij. En zo wou hij dan lief zijn. [...] Maar het was toch plezanter geweest als zijn liefde wat minder zeer had gedaan.''
Vooral de vleeshandel levert enkele bijzonder sterke scènes op, waarbij je de gruwel van het slachten in je maag voelt. En toch gaat het beeld van de vader minder leven dan het portret dat Pleysier van zijn moeder maakte. De vader blijft op een afstand. Die afstandelijkheid heeft veel te maken met een ander groot verschil tussen de twee romans. De moeder tekende vooral zichzelf door zo te ratelen. Ze tekende zonder veel besef haar eigen contouren, en de lezer kende haar van binnenuit. De vader praat niet, hij wordt vooral geobserveerd en beschreven. Het beeld dat van hem ontstaat is de optelsom van de beelden die de kinderen hadden. Beelden doorspekt met angst, nieuwsgierigheid, wrevel, zelfs regelrechte afkeer. Wellicht heeft Pleysier die zwijgende vaderfiguur niet anders kunnen schetsen dan vanop die afstand. Maar het portret verliest daardoor wel een deel van de menselijkheid waarin Pleysier zo sterk is. Het meest aangrijpende van Pleysiers nieuwe boek is niet de vaderfiguur, maar de manier waarop de kinderen hun taal en verhalen aanwenden om dat verleden te plaatsen, en de eigen wonden in hun taalteveel blootleggen (,,De doden staan aan de kant van de weg, zegt ons Annemie. Het zijn doofstommen die voortdurend om onze aandacht bedelen, zegt onze Robert.''). Hoe reken je af met de doden en het verleden? Een aangetrouwd familielid merkt op dat de familie het verleden ophaalt ,,alsof ze hun eigen jeugd uitlachen. Terwijl die zo te horen allesbehalve om mee te lachen was''. Dat is de cruciale vraag die uiteindelijk boven deze banale gesprekken hangt. Hoe herdenk je de Duitser die misschien door je vader is vermoord? Hoe herdenk je die vader zelf?
Net zoals Wit is altijd schoon eindigt Volgend jaar in Berchem met een epiloog. In de nieuwe roman is het echter niet de zoon die nog even het woord grijpt nadat de stroom moedertaal eindelijk is stilgevallen. Peter is zijn medicijnen bij zijn zus vergeten en rijdt terug. Zonder te bellen stapt hij binnen. Hij hoort zijn zus en schoonbroer praten. Pleysier smeert hun korte conversatie uit over twintig pagina's. Op de laatste bladzijden van de roman staat telkens maar één zin. Ik zie wel in hoe die overvloed aan witruimte hun taal extreem autonomiseert tot pure vorm, en het stilvallende ritme van hun dialoog uitdrukt, maar er gebeurt niets nieuws in die epiloog, veel wit en weinig lading.
Net omdat Leo Pleysier zo'n uitgesproken vorm hanteert, is het risico groter dat het een methode wordt. Ik heb veel bewondering voor zijn vorm, en ook voor de subtiele thematische samenhang. Al die in elkaar passende motieven en beelden die niet op het eerste gezicht tevoorschijnkomen, het is bijzonder mooi gedaan. Maar evenzeer is er het gevoel dat deze vorm een keurslijf kan worden. Vooral in samenhang met die andere romans, en dan in de eerste plaats Wit is altijd schoon , is het retorische spel van Volgend jaar in Berchem goed te situeren. De stamboom lijkt getekend. De schrijver heeft zijn coördinaten op een x-as en een y-as uitgezet, hijzelf is het wit tussen al de woorden die deze levens hebben geschetst. En nu?
LEO PLEYSIER,
Volgend jaar in Berchem,
De Bezige Bij, Amsterdam, 144 blz., 550 fr.
Martine Cuyt
ru/eb/19 f
- De overgang van oud naar nieuw is bij jullie geen familiefeest geweest zoals in 'Volgend jaar in Berchem?'
«Neen. Gewoonlijk plannen wij niets. Ik ben niet voor dat gedoe, hield mijn hart vast bij dit millennium-2000-gebeuren. Laat deze kelk aan mij voorbijgaan, dacht ik. Ach, wat is dat, een jaar dat verandert? Niets. Na 2000 keren zouden we beter moeten weten. Overigens pasten grote feesten en uitbundigheid helemaal niet bij de afgelopen eeuw. Dit was geen eeuw waarop de mensheid met trots kan terugblikken. Hier paste terughoudendheid, zeker geen lawaai en gedoe.»
Marchandise
- En toch is net oudejaar de setting in je nieuwste boek.
«Weet je dat ik een beetje geambeteerd was, dat de intriges zich precies dan afspelen? Ik wilde het boek onder geen beding rond eindejaar op de markt hebben. Het zou nog de indruk geven dat ik het speciaal voor die gelegenheid heb geschreven. 'Volgend jaar in Berchem' is een bijeenkomst van familieleden zoals ze die elk jaar hebben. En tijdens die reünie komen de tongen los over het verleden. Over de vader, bijvoorbeeld.»
- 'Volgend jaar in Berchem' lijkt de tegenhanger van het moederportret in 'Wit is altijd schoon'.
«Sinds het gesproken moederportret in 'Wit is altijd schoon' zijn de zus, de tante, de broer en nu de vader er bijgekomen. Weet je, die vijf boeken worden, als het aan de uitgever ligt, straks al gebundeld in een cassette. Maar ik had het zo niet gepland. Ik zat niet met dat concept in mijn hoofd. Mij ging het in eerste instantie om goede marchandise leveren. Wat ik in 'Wit is altijd schoon' heb uitgevonden, is verder uit de hand gelopen.»
Vader
- Dat de vader het laatst in de rij zit, zal wel een reden hebben?
«Van alle personages was hij het lastigst. En dat zal wel met zijn figuur te maken hebben. Hij was letterlijk buitensporig. Hij komt eerder al ter sprake in vroegere boeken, maar dit is zijn boek. Hij drong zich meer dan ooit op. En vind maar een vorm voor een vaderfiguur voor wie het zwijgen en afwezigheid het meest typisch was. Ik wilde geen afrekening. Da's de reden waarom er verschillende stemmen over hem gaan. Er worden ook herinneringen opgehaald die vleiend zijn, die hem verdedigen. De vader is een optelling van al die opinies. En het portret is niet af, want 'Volgend jaar in Berchem' schrijven ze er verder aan, met andere accenten en aspecten...»
- Schrijf jij ook verder of is dit het laatste van je groep portretten?
«Bij 'Zwart van het volk' dacht ik dat ook, maar ja, ik denk dat het nu toch het laatste is. Het sluit niet alleen mooi af met de vader, maar met al die kinderen rond de tafel is het ook een groepsportret op zich geworden.»
- Je hoort de kritiek al: het is weer een stemmenboek. Wordt het een recept voor Pleysier?
«Ik schrijf geen boeken voor recensenten. Ik schrijf de boeken die ik wil schrijven, die zich aandienen en moeten worden geschreven. Die in mijn lijf zitten en eruit moeten. Overigens is die kritiek niet terecht. 'Zwart van het volk' en 'De gele rivier is bevrozen' zijn heel anders van opzet. Dit is een meerstemmenboek. Ik wilde een polyfonie. Bij mij ging het om de muziek. Ik heb een muziekstuk van stemmen gemaakt.»
FICHE
* Naam: Leo Pleysier
* Geboren: 28 mei 1945
* Woonplaats: Rijkevorsel
* Werk: Leo Pleysier debuteerde met de roman 'Mirliton' (1971). Hij brak door met het autobiografische drieluik 'De razernij der winderige dagen' (1978), 'De weg van Kralingen'(1981), en 'Kop in kas' (1983). Intussen gaf hij het lesgeven op en wijdde zich geheel aan het schrijven. De portrettenreeks verscheen: 'Wit is altijd schoon' (1989), 'De Kast' (1991), 'De gele rivier is bevrozen' (1993), 'Zwart van het volk' (1996). Het geheel werd bekroond met de driejaarlijkse Staatprijs. 'Volgend jaar in Berchem' sluit de cyclus af.
PLUS & MIN
In 'Volgend jaar in Berchem' komt een familie samen op nieuwjaarsdag. Na het bekende ritueel van de nieuwjaarsbrieven van de kinderen zijn de volwassenen aan de beurt. Als snel splijt de groep in twee: de koude en de warme kant. De warmen zijn de broers en zussen die traditiegetrouw het verleden ophalen. De aangetrouwden (de koude kant), scharen zich aan de kaarttafel. Behalve de gezapige smalltalk die wordt gedebiteerd in een taaltje dat smaakt als dat van de gewone man uit de Kempen, vertelt Pleysier vooral het verhaal van een vader, zijn vader, de stille en afwezige veekoper. Het familieportret is bij deze mooi afgerond.
Foto: Marco MERTENS
Sus van Elzen
ru/eb/02 f
BOEKEN - NAT VAN DE INKT
Leo Pleysier is weer helemaal thuis na zijn Afrikaanse uitstap in Zwart van het volk - al valt te bezien of hij ooit echt is
weggeweest. In zijn nieuwe roman Volgend jaar in Berchem zit een familie - "de" Pleysier-familie - bijeen op nieuwjaarsdag, te vieren. Kinderen lezen nieuwjaarsbrieven voor en krijgen geschenken. Daarna ontspoort het feest algauw in een halfnostalgische herdenking van de stamvader. Zoals dat gaat op familiefeesten. Het ontspoort, want dit was de bedoeling niet. De meningsverschillen liggen diep, vooral inzake wat over vader gezegd mag worden. Een paar keer dreigt er regelrechte ruzie.
Maar zover komt het niet, want Pleysier heeft andere zorgen in dit boek. In feite gaat de discussie, voorbij het gewelddadige karakter van de patriarch, over nodeloos mishandelen van dieren en de uitlopers daarvan, van afstomping, onverschilligheid en geweld, in de relaties met andere mensen. Met zijn kinderen dan bijvoorbeeld.
Leo Pleysier liep al langer rond met dat geweld - het geweld van de veehandelaar, de ring in de neus van de stier, de knuppel op de rug van de koe, de hamer op de kop van het varken -, en men ziet nu dat hij een mannelijk hoofdpersonage nodig had, die vader-veehandelaar dus, om dat op een serieuze manier te kunnen uitwerken. Het thema op zich hoorde niet thuis tussen zijn vrouwenportretten.Maar typisch genoeg zijn het de vrouwen, de dochters van de bruut, die het allemaal ter sprake brengen en er de juiste vragen bij stellen, tot ontsteltenis van hun broer Robert die van zijn vader geen kwaad wil horen. Dat begint allemaal zachtjes aan, met iemand die zegt, een goede Vlaamse traditie dat bijeenkomen met nieuwjaar, en een dochter - "ons Hilde" - die zegt, een traditie waar wij zélf als kinderen maar weinig plezier aan beleefd hebben indertijd: "hij" wou dat niet. Want "van het geregeld leven was er maar weinig waar vader het op begrepen had, zegt ons Hilde. Zelfs ook op zijn eigen kinderen niet had ik soms de indruk, zegt Marjan. Wat weet jij daar nu van? zegt onze Robert tegen Marjan." En dan zit het spel op de wagen, en elk woord dat valt, is een woord te veel, in die zin dat het een ander meebrengt, maar elk woord telt ook en is afgewogen in deze ogenschijnlijk ongeordende en oeverloze discussie tussen de dochters die de waarheid op tafel willen met de koppigheid van
opgekropt verdriet, en zoon Robert die niet kan verdragen dat vader, zijn held, van zijn voetstuk zou gaan, en de derde, de zwijgende ik-figuur die het allemaal hoort, maar er niet aan deelneemt, want hij is net geopereerd aan zijn stembanden en moet veertien dagen zwijgen.
Hoe het dan zit met de beesten moet men maar uit het boek leren, zelfs de dochters zijn daarover onderling verdeeld. De les van het boek komt neer op de oude volkswijsheid dat wie niet goed is voor dieren ook slecht is voor de mensen. En hoe iemand zo wordt? Door op te groeien in een klimaat van geweld, tijdens de oorlog in het Verzet zich uit te kunnen leven, door zich achteraf, als een tijger die bloed geproefd heeft, niet meer, nooit meer, aan het civiele leven te kunnen aanpassen. En de kinderen die van dat portret eigenlijk wel kennis hebben, maar die er geen weg mee weten. Geen woord te veel dus, gecomponeerd als muziek, met een ijzeren discipline, vaak zelfs komisch. Zeker twee keer lezen, daarvoor heeft Leo Pleysier het ruim kort genoeg gehouden.
Leo Pleysier, "Volgend jaar in Berchem", De Bezige Bij, Amsterdam, 144 blz., 550 fr.
31/12/2000
Nadat hij over zichzelf, zijn moeder, zijn zus, zijn tante non en zijn broer had geschreven, heeft Leo Pleysier zich gewaagd aan de figuur die zijn gevoelige schrijverschap onrechtstreeks misschien het meest heeft bepaald: zijn vader, voor wiens geweld hij als kleine jongen onder tafel vluchtte. Op nieuwjaarsdag komen de kinderen met hun partner en kroost zoals elk jaar samen voor een gezellige reünie: er worden nieuwjaarsbrieven voorgelezen, cadeautjes gegeven, er wordt gepraat, gespeeld en gekaart. Heel herkenbaar lijkt het allemaal, maar al gauw verschijnen er barsten in de taferelen van knusse gezelligheid die hier worden opgeroepen. De overleden vader vond zulke samenkomsten maar verloren tijd. Herinneringen komen los: hoe hij 'vergat' zijn dochter van kostschool af te halen, hoe hij als veehandelaar omging met de dieren, hoe hij elders vol grappen zat en thuis afwezig was of bijna geen onderscheid meer maakte tussen dieren en kinderen. Er wordt in zijn verleden gegraven van doortastend verzetsman, smokkelaar, patserig chauffeur en roekeloos motorrijder. De oudste zoon Robert neemt het door dik en dun voor zijn vader op, de drie dochters denken met gemengde gevoelens aan hem terug en Peter, de schrijver, moet er door een operatie aan zijn stembanden het zwijgen toe doen. De aangetrouwde familie kan er niet echt bij dat het verleden zo aanwezig kan blijven, de kinderen zo aan elkaar bindt en doet lachen om wat eigenlijk meer een reden zou moeten zijn om te huilen.
Eeuwen geleden werden er in de literatuur emblemata voortgebracht: kunstige rijmen, die het Hollandse leven van alledag afbeelden en uitleggen, en er een stuk levenswijsheid uit putten. De veelstemmige prozafragmenten die Pleysier 'van horen zeggen' samenbrengt, hebben geen uitgesproken morele pretenties. Daarvoor zijn ze haast te banaal, te terloops. Ze worden tegengesproken en gerelativeerd, al is het maar door de rondlopende (kleine) kinderen die op tijd en stond de aandacht opeisen en iedereen terughalen naar het nu. Tussen de regels zit meer. Bestaan er wel 'banale' dingen? Hoe dun is de scheidingslijn tussen levensdrang en geweld? Wat kunnen mensen dieren aandoen en elkaar? En hoe gaan ze om met wat Brecht 'andere kleine dieren' noemde: kinderen? Dit is een onnadrukkelijk boek, door en door kunstig gecomponeerd maar met de schijn (en de glans) van het vanzelfsprekende. Van Pleysiers familieportretten is dit het rijkst aan, soms extreme, contrasten. Het is geen toeval dat warm en koud, licht en donker, zacht en wreed, het tragische en het komische hier elkaar op de meest onverwachte momenten aflossen. Als je let op de manier waarop de verschillende passages aan elkaar worden geschakeld en het begin en het slot zich ook tot de lezer richten, merk je hoeveel esprit er in dit boek zit. "Ik schrijf omdat ik niet kan spreken", zei de auteur 's in een vraaggesprek. In "Volgend jaar in Berchem" zwijgt de schrijver nog meer dan in de vorige boeken, maar hoe veelzeggend. [Erik de Smedt]
L. Torn
De Vlaamse schrijver Leo Pleysier (1945) brak in Nederland door toen zijn roman 'Wit is altijd schoon' (1989) werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs. De roman 'De Gele Rivier is bevrozen' (1993) werd genomineerd voor de Libris Literatuurprijs. In 'Volgend jaar in Berchem' volgt Pleysier een zelfde procedé als in eerdere romans. Een op de achtergrond aanwezige verteller registreert de stemmen die hij hoort, in deze roman tijdens een familiereünie op nieuwjaarsdag. Nadat de kinderen hun nieuwjaarsbrief hebben voorgelezen, hun cadeautjes hebben uitgepakt en aan het spelen zijn gezet, volgt een gesprek tussen de nonkels en de tantes, waarin de gestalte oprijst van de overleden pater familias. De prachtig Vlaams gestileerde stemmen verwoorden in een nostalgisch omzien gevoelens van bewondering, pijn en weerzin bij de duistere verzetsheld en roekeloze veesmokkelaar die hun vader was. In het herdenken van een gedeeld verleden vinden de kinderen een geborgenheid die hun vader niet kon geven. Vlaamse literatuur op zijn best! Intrigerend omslag met literaire uitstraling. Duidelijke druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.