Gestameld liedboek : moedergetijden
Erwin Mortier
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Uitgeleend
|
De Bezige Bij, 2020 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : MORT |
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Uitgeleend
|
De Bezige Bij, 2020 |
VOLWASSENEN : ROMANS : MORT |
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Meulenhoff, 2000 |
VOLWASSENEN : ROMANS : MORT |
2 exemplaren
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Meulenhoff, 2000 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MORT |
Magazijn |
Meulenhoff, cop. 1999 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 206 |
Jos Borré
ru/eb/25 f
Uit puur maar ook wat naïef idealisme voor volk en geloof tijdens de bezetting op het verkeerde paard wedden, misschien zelfs zich tragisch laten misleiden, en daar achteraf zwaar verlegen mee zitten: sinds Hugo Claus er de ultieme roman over schreef, wordt dat gemeenzaam 'het verdriet van België' genoemd. Het gevoel heeft zich kennelijk diep in Vlaanderen vastgezet. Dat leid je althans af uit de vaststelling dat het thema in de Vlaamse literatuur steeds opnieuw opgenomen wordt, recent nog door Erik Vlaminck (Wolven huilen, 1993) en Geert van Istendael (Altrapsodie, 1997).
Het levert ook zulke aansprekende menselijke drama's op: vetes, trauma's, slechts moeilijk te bemeesteren herinneringen en vooral een groot zwijgen. Als dat hier en daar toch barsten gaat vertonen, ontsnapt daaruit de bedorven geur van lang gesloten potjes. De manier waarop Hugo Claus het thema in zijn oeuvre heeft verwerkt blijft ongeëvenaard. Het is zeer moeilijk om onder zijn zware slagschaduw uit te komen.
Erwin Mortier probeert het in zijn debuut Marcel, een intimistische tekst die zich presenteert als een evocatie van een rimpelloos maar met verdriet dooraderd bestaan, als een onbeweeglijke zomerdag waar even een koude bries doorheen jaagt. De deining wordt veroorzaakt door een brief die de erg jonge ik-verteller op de laatste dag van het schooljaar mee naar school neemt. Voor de gelegenheid wil juffrouw Veegaete dat de kinderen iets komen vertellen over een dier, liefst aan de hand van een afbeelding. De jongen neemt een oude enveloppe mee uit een pak dat zijn grootmoeder kort voordien van een ziek familielid gekregen heeft. Er staat een stempel van een adelaar op die iets in zijn klauwen draagt dat op een reuzenspin lijkt. De kinderen kennen het niet, maar de juffrouw weet wat het is: een swastika. In de enveloppe zit nog een brief en als ze die leest laat ze hem onmiddellijk verdwijnen.
Alles speelt zich af in een schijnbaar vredig dorp in Oost-Vlaanderen, waar een haast tastbare rust alle vertrouwde elementen samensmeedt tot een solide, onveranderlijk bestaan. In het leven van de jongen komt een aantal elementen daarvan echter slechts vaag in beeld. Een zuchtend gedragen leed, een pijnlijk verleden, uitsluiting. Zijn moeder is maar nauwelijks aanwezig, zijn grootmoeder geeft de toon aan. Zij is naaister en ontvangt op gezette tijden een aantal vaste klanten voor een met veel koffie en cake en persoonlijke aandacht omgeven ritueel bij het kiezen van stoffen en snit voor een nieuwe tailleur - scènes waar een bijzonder treffend intimisme van uitgaat.
"Ik vroeg mij al zo lang af (...) wiens manneken is dat toch? Wiens ventje zou dat zijn dat in zichzelf loopt te lanterfanten. Ik zie u alle dagen, vanuit mijn keuken. Gij knikkert niet. Gij hinkelt niet. Gij speelt nooit cowboy." In dit haast onbeweeglijke tableau vivant is de jongen een discrete observator, zo onopvallend dat zijn aanwezigheid nauwelijks opgemerkt wordt. Van onder de tafel of vanuit een stille hoek bekijkt hij het leven van de vrouwen, en zo lukt het hem weleens onopvallend in de intimiteit van juffrouw Veegaete binnen te dringen. Eigenlijk zit hij op de wip. Het volgende schooljaar zal hij naar de klas van de broer van juffrouw Veegaete moeten, en die voorspelt hem een ander regime. En bij het passen of omkleden van de vrouwen werken ze hem buiten omdat hij niet langer ongeïnteresseerd blijkt. De grote inwijding is nog veraf, maar de onschuld vertoont ook al een aanslag van nieuwsgierigheid, het besef zet zich vast dat er zich grote geheimen ophouden net buiten het bereik van het waarneembare.
Een daarvan is juffrouw Veegaete, om haar kokette manieren voor de jongen het oerbeeld van vrouwelijkheid, met al het intrigerende verborgene dat daarbij te pas komt. Hij krijgt er hoogte van als hij bij het klassikaal toiletbezoek geluiden opvangt uit het onderwijzerscabinet naast het zijne. "Het duurde een eeuwigheid, maar toen kwam het los. Een breed moederlijk gestroel leek uit een rotswand weg te sijpelen en stroomde gul neer in de pot, even koerend als haar lachjes. (...) En dan, het harde schuren van papier, in de diepte van haar dijen, langs haren die ik nooit had vermoed."
Een ander groot geheim is Marcel, de oudoom van de verteller. Het meeste over hem valt slechts tussen de regels door te lezen. Zijn nagedachtenis wordt omgeven met een groot stilzwijgen, slechts af en toe opgeheven voor een aanhankelijkheidsbetuiging van de overlevenden aan de oude idealen. Een na een nemen ze hun plaats in de rij foto's van overledenen in de etagère van de grootmoeder in, maar daarom blijven ze niet minder opdringerig aanwezig. "Al die ouderdom waar ge hem altijd mee opscheept..." zegt de vader de enige keer dat hij wat zegt. Hij kan niet beletten dat de jongen in het vooruitzicht van zijn aanstaande overgangsritueel nog een dwingende verwachting op de schouders gelegd krijgt. Ze stoelt op de veronderstelling dat Marcel en de jonge verteller door hun gelijkenis een speciale verwantschap zouden hebben: "Ge gaat toch ook een goede Vlaming worden?"
Van de eerste zinnen van dit boek af spreidt Erwin Mortier een bijzonder talent voor beschrijvingen tentoon. In de weloverwogen compositie komt het al bij al ijle verhaalgegeven laat en haast onmerkbaar traag op gang, pas nadat Mortier in een aantal zeer stemmingrijke taferelen een statische, intimistische wereld heeft opgeroepen die wel onverstoorbaar lijkt. In deze trage opeenvolging van stillevens doet de zeer zorgzame, sensitivistische zin voor waarneming soms denken aan het paar impressionistische romans uit het begin van deze eeuw dat de Nederlandse literatuur rijk is. Hoe het licht valt, hoe de kou of de ochtend of een seizoen doorzet, hoe alles geurt of geluid maakt of zelfs lijkt te leven ("de slangenkuil van lamme ritsen in de tafella"), het wordt allemaal met een heel fijne en rake pen weergegeven. Zeer vaak behelpt Mortier zich inderdaad met personificaties. Dat levert soms verrukkelijke animistische effecten op: "Elders sloegen de stenen de lucht op van generaties middagmaal, zoals in de keuken, waar het vet aan de zoldering hing. De kelder bewaarde, de zolder vergat."
Soms loopt het procédé wel uit in stijldwang: ze "deed woest om zich heen flonkerende oorbellen in. De hoge hakken van haar schoenen strooiden een opgejaagde echo door de gang." En als Mortier er helemaal in gevangen zit, forceert hij zich weleens: "Louise leek met taart en al voorover op tafel te vallen. Het serviesgoed tinkelde van schrik." Maar dit doet maar weinig af aan de onbetwistbare kwaliteit van dit boek. De trefzekere stijl van een fijnschilder, een oud, maar nog steeds smeulend typisch Vlaams thema - Erwin Mortier neemt meteen een prominente plaats in de hedendaagse literatuur in.
Erwin Mortier, Marcel, Meulenhoff, Amsterdam, 142 p., 598 frank.
Peter Vantyghem
ru/eb/25 f
Erwin Mortier (1965) was afgelopen week te gast op het Jongerencongres in Kortrijk. Hij las er een scène voor over de seksuele fantasieën van een kind.
De beeldrijke, poëtische taal kwam als vanuit een ver verleden neergedaald en wekte spontaan applaus van het jonge publiek.
Mortier formuleerde er ook, ironisch, zijn motto: ,,Alles wat nieuw is, is slecht''.
,,Hij breekt helemaal met de trend van nu'', zegt redacteur Wil Hansen van uitgeverij Meulenhoff.
,,De typische romans van deze tijd willen vlot vertellen, zijn meer autobiografie dan roman en houden niet van literaire uitweidingen. Mortier waait absoluut niet mee met een wind, en dat pleit voor hem. Hij heeft zo'n eigen stem en toon dat het lijkt alsof hij al dertig jaar schrijft.''
Meulenhoff gaf in de tweede helft van de jaren tachtig een aantal jonge, Vlaamse auteurs uit als Rita Demeester, Koen Peeters, Kamiel Vanhole en Stefan Hertmans.
In de jaren negentig waren er geen nieuwe ontdekkingen, de uitgeverij bespeurde duidelijk minder talent in Vlaanderen. Marcel wordt beschouwd als een debuut van ongekend niveau.
De roman handelt over een achterneef van een gesneuvelde Oostfronter, en schetst gelijktijdig zowel de Vlaamse samenleving van de jaren zeventig als van de jaren vijftig. Erwin Mortier laat een omvangrijke familiefoto opdraven: levende en half-overleden ooms, neven, nichten en tantes, en vooral enkele prominent aanwezige doden.
Het debuut wordt vandaag in De Standaard der Letteren door Lucas Vanclooster als ,,verbluffend'' omschreven: ,,Een knappe, kleine roman, in onmodieus rijk Nederlands, tot een verrassende plot gecomponeerd, vol nostalgie, bittere Vlaamse collaboratiegeschiedenis en hilarische humor.''
Lucas Vanclooster
ru/eb/25 f
Misschien had Meulenhoff beter nog een jaar gewacht met de publicatie van Marcel, de verbluffende debuutroman van Erwin Mortier. Dan had ik het kunnen hebben over een nieuwe eeuw, een nieuw geluid. Al op de eerste bladzijde verrast de jonge Vlaamse auteur Erwin Mortier (Nevele, 1965) met een filmische beschrijving van een oud huis, een landschap, en met een quasi achteloos neergeschreven zinnetje als ,,de kelder bewaarde, de zolder vergat''. 140 bladzijden lang houdt hij de belofte vol. Marcel is een knappe kleine roman, in onmodieus rijk Nederlands tot een verrassende en aangrijpende plot gecomponeerd, vol nostalgie, bittere Vlaamse collaboratiegeschiedenis en hilarische humor. Marcel is een gesneuvelde oostfronter. De ik-persoon, zijn negenjarige naamloze achterneef, wordt opgevoed door zijn grootouders, ex-collaborateurs. Grootmoeder is de oudste zus van de diep betreurde held. Oma en opa hebben elkaar leren kennen na een vooroorlogs nationaal zangfeest in een brasserie, waar ze aan de uitbater vroegen om zijn prijskaarten te vervlaamsen. Zo werd een ,,soufflé grand marnier'' een ,,opgeblazen matroos''. Was grootvader zijn hele leven weinig meer dan een opportunistische meeloper, dan behoort zijn vrouw tot een fel-idealistisch en semi-intellectueel Vlaams milieu, afkomstig uit een verre landelijke uithoek in Oost-Vlaanderen, maar hevig verlangend naar de stad. Een paar familieleden en kennissen hebben de sprong naar een buitenwijk van de provinciehoofdplaats gewaagd, om er een erg dorpse tabaks- en papierwinkel of een groothandel in stoffen te drijven. Anderen zijn na een mislukt verblijf in Brussel weer buiten aanbeland, onder meer de ongetrouwde onderwijzers Veegaete.
Erwin Mortier laat een omvangrijke familiefoto opdraven: levende en half-overleden ooms, neven, nichten en tantes, maar vooral enkele prominent aanwezige doden.
Het sterke verhaal laat zich op twee tijdsniveaus lezen. Het nu, gesitueerd begin jaren zeventig, baadt nog in een achterlijke sfeer die aan de fifties doet denken. In de Ford Anglia hangen veiligheidsgordels, het boek Wierook en Traangas prijkt op de plank, de pastoor draagt nog een soutane, de jeugd al gekleurde slips, terlenka broeken en lang haar dat oogontstekingen veroorzaakt. Maar met hun van wrange woede doortrokken verhalen nemen de oudere personages de kleine neef - en de lezer - voortdurend mee naar de jaren vlak voor, tijdens en net na de oorlog.
Mortier suggereert dat de familie zwaar is getroffen door de repressie. Hij schetst een welhaast parallelle samenleving en economie van solidaire ex-collaborateurs die hun ideeën nooit hebben verloochend, en die hun doden koesteren. De grootmoeder is de spin in het web van niet vervulde dromen en mislukte avonturen. Iedere week stoft zij het aangroeiende peloton fotolijsten van de clan in een ijzeren hiërarchische volgorde af. De negenjarige getuige raakt almaar sterker in de ban van het verleden, ook omdat iedereen beweert dat hij zo goed op Marcel lijkt, die ergens in bevroren sovjetgrond rust. Marcel wordt een gesublimeerde vader-figuur.
In acht afgemeten hoofdstukken strooit Erwin Mortier met subtiele details, onduidelijke puzzelstukken, verkeerd begrepen of half-doorgedrongen insinuaties en duister gefluister, evenveel bouwstenen van de beklemmende ontknoping. Pas in de allerlaatste alinea vloeit uiteindelijk alles samen, en brengt de ik-figuur het enige eerherstel dat Marcel kon krijgen. Op die manier gaat het cyclisch van begrafenis naar begrafenis. Ontroerend hoe de kleine scholier, vertrekkend van een vervaagde foto van Marcel, een humane geschiedenis bouwt rond zijn grootoom en hem uiteindelijk in vrede laat rusten. Schijnbaar achteloze details en geestige opmerkingen krijgen in de loop van de novelle een verklaring: waarom er in de tuin van de grootouders tussen bloemen en heesters, altijd weer aardappelen opschieten, bijvoorbeeld. De collaboratiesfeer krijgt langzaam vorm, van de kleine replica van de IJzertoren tussen de foto's, de kapotgeslagen knieën van grootvader, tot de brief met als poststempel een adelaar met swastika. Op alweer een begrafenis van een foute oom ,,zwaaide een schare gekniebroekte jongelingen zo dapper met leeuwenvlaggen dat er een stevige bries door het kerkschip woei''. De geslagen familie is vooral niet te spreken over rijke nieuwe-orde-aanhangers die op tijd hun kazak draaiden - vlasfabrikanten, die de stof mochten leveren voor de gestreepte plunjes in het concentratiekamp. Opvallende symboliek ook van Mortier als hij het over de tuin heeft, over planten en wieden, over aarde en zaden in de grond (hoop op oogst o Vlaanderenland).
Intussen wordt de wereldvreemde knaap ook emotioneel ingewijd. Hij verbaast zich over de voluptueuze vormen van zijn lerares, juffrouw Veegaete, die haar jurken en bloezen laat maken in het artisanale naaibedrijfje van zijn grootmoeder. Hij is haar lieveling, maar op het einde van het schooljaar laat ze hem ,,wreed'' vallen. Haar Franstalige Brusselse nichtje brengt hem in verwarring als hij haar op zolder - zijn lievelingsplek en vluchtoord waar ook de zware kleren hangen van de overledenen - een suikerneus, een ,,cuberdon'', aanbiedt, en het verwende nest als het ware onder het fruitbloed raakt. Ook ontluisterend is de les tongzoenen die de jongen krijgt van zijn oudere neef Wieland (!). Voor dit alles vindt Mortier altijd precies de juiste woorden. Zijn enigszins archaïsche taalgebruik is nooit gratuit en de dialogen, soms in ,,verbeterd'' dialect (,,geen beter scharen dan Sheffield Stiel'') en doorspekt met landerige dooddoeners en volkse wijsheden (,,natuurlicht bedriegt niet''), wijzen op de moeizame communicatie en de loden last van het verleden in de gesprekken.
Enkele passages maken kans klassiek te worden, onder meer die in het naaiatelier waar juffrouw Veegaete haar bloezen en rokken komt passen, het bezoek aan de onvermijdelijke tante non (,,het anemisch knaagdier des Heeren''), de weelderige culinaire Vlaamse boerenfestijnen en de bijpassende spijsverteringsproblemen. ,,Af en toe steeg uit haar inwendige een donker geklok op, alsof in de diepten van haar buik, onder haar florale rok, een dikke pap van grot naar grot droop''.
Psychologisch klopt het portret van het kind niet altijd. Het is zeker geloofwaardig dat hij in de klas en in het naaiatelier - de twee milieus vloeien ,,naadloos'' in elkaar over - gluurt naar en fantaseert over de witte dijen en de marmeren billen van zijn juf, de enige min of meer aantrekkelijke vrouw in zijn biotoop. Maar de fantasieën over haar borsten en tepels komen allicht op de eerste plaats uit de pen van de auteur. En of een jongen van nog geen tien bij de foto van een pafferig individu in Waffen-SS-uitmonstering zou denken aan ,,een kruidenier die soldaatje speelt'', vraag ik me ook af. Af en toe laat Mortier zich meeslepen door de eigen ongebreidelde taalvirtuositeit (er is geen ander woord) en de lezer voelt dat de auteur zich met een aantal groteske scènes zelf kostelijk heeft geamuseerd. Hilarisch is de mise-en-plis die de grootmoeder krijgt met behulp van warme lucht uit een wel onverwacht hulpstuk: ,,Met een air van gewicht liep Stella op de stofzuiger af en drukte op de knop alsof ze een nieuw type raket mocht lanceren.'' Niettemin, Hitchcock zei het al: ,,kill your darlings'', en de man wist iets af van structuur en spanning. Zo leiden in Marcel een handvol foutjes en overdrijvingen de aandacht soms iets te lang af van een verder uitzonderlijk sfeervol, sterk uitgewerkt geheel. De vele geestigheden die de naïeve blik van de jongen vangt, relativeren het beladen thema. Marcel laat verlangen naar meer van de jonge Erwin Mortier... tot ver in de volgende eeuw.
ERWIN MORTIER,
Marcel, Meulenhoff, Amsterdam, 144 blz., 598 fr.
Marnix Verplancke
rt/aa/03 m
BOEKEN - NAT VAN DE INKT
In "Marcel" van debutant Erwin Mortier bekijken we het naoorlogse Vlaanderen door de ogen van een opgroeiend kind. De
verteller woont bij zijn grootouders en wordt bijna dagelijks geconfronteerd met het recente verleden: de witten tegen de zwarten, de nog altijd levende afgunst die onder het ideologische kleedje verdoken gaat en vooral Marcel, een schimmige figuur op een foto, gekleed in een zwart uniform.
Naast het seksuele ontluiken van de jongen - prachtig beschreven aan de hand van een plasritueel op school, waarbij het hoofd van de jongen danig op hol slaat wanneer hij in het hokje vlak naast dat van hem de juf in de pot hoort stroelen - is vooral de leegte het onderwerp van deze roman; de leegte achtergelaten door Marcel, maar ook die in het Vlaamse bewustzijn en die in het jeugdige idealisme dat nooit meer onschuldig kan zijn. Hoe vul je die leegte met je kinderfantasie op? Hoe vermijd je de fouten van de vorige generatie te herhalen?
Voor een debutant beschikt Mortier over een verbazingwekkende taalbeheersing en de opbouw van het boek in acht korte, praktisch op zich staande hoofdstukken is bewonderenswaardig. Helaas heeft hij zijn verhaal met zoveel historische details willen stofferen dat je soms gaat denken dat hij zichzelf persifleert. Net zoals de grootmoeder een kast vol oude foto's van overleden familieleden koestert, zo loopt Mortier in zijn roman met ontelbare clichés te pronken: de obligate Oostfronter, de onvermijdelijke tante non. Op de tv kijkt men naar de "Tour de Frangs" en de sanseveria's zijn niet van de vensterbanken weg te slaan. Wie in één
alinea de "wekker knarsend zijn seconden hoort verstouwen" en "de matras met springveren kribbig hoort janken" dreigt doof te worden voor de subtiliteit die "Marcel" ook wel degelijk bezit.
Erwin Mortier, "Marcel", Meulenhoff, Amsterdam, 142 blz., 598 fr.
31/12/2001
In Vlaanderen zijn er behalve Hugo Claus niet veel schrijvers die de gevolgen van de oorlog voor de tot collaborateur veroordeelden portretteerden. Erwin Mortier vult met zijn debuutroman Marcel deze leegte op een subliem ingetogen wijze op.
Het verhaal wordt verteld door de kleinzoon van de zus van Marcel. Hij vertelt ons zijn verhaal in de ikvorm echter niet op het moment dat het hem allemaal overkomt, maar pas later; hoeveel later dat is, is niet te achterhalen. De ikpersoon probeert hoogstwaarschijnlijk grip te krijgen op zijn jeugd door erover te schrijven. Vermoedelijk is dit het motief voor het beschrijven van zijn jeugdjaren, want in de roman zelf maakt de ikpersoon geen woorden vuil aan het beschrijven van zijn motief. Hij laat wel meer in het duister: we komen zijn naam niet te weten, hij geeft geen informatie over zijn ouders, broers en zussen of over zijn leeftijd. De ikfiguur vertelt m.n. over de zomermaanden van het schooljaar dat hij zo'n zeven of acht jaar oud was, omdat hij dat jaar heeft leren lezen, en in het volgende leerjaar gaat leren vermenigvuldigen. De wereld die hij beschrijft, is de Vlaamse plattelandswereld in de tijd dat de Beatles de hitparade bestormen. De voornaamste plaats van handeling is het huis van de grootmoeder, die in haar jonge jaren de 'Blomme van Stuyvenberghe' werd genoemd.
In acht hoofdstukken -- ieder hoofdstuk beslaat gemiddeld zo'n 20 pagina's en die hoofdstukken zijn weer in korte passages ingedeeld -- leven we met de kleinzoon mee in het huis van zijn grootmoeder en langzaamaan krijgt de in de oorlog overleden Marcel gestalte. Zijn leven was voor de jonge ikfiguur in sluiers gevangen en als lezer kom je ook slechts mondjesmaat iets te weten over deze Marcel. De ikfiguur lijkt op latere leeftijd de aanwijzingen te willen reconstrueren die hij in zijn jeugd heeft gekregen over de gebeurtenissen in en na de oorlog m.b.t. Marcel, de rest van de familie en het dorp.
Als lezer heb je redelijk snel in de gaten waar de verklaring voor de sores van de familie na de oorlog gezocht kan worden: de familie stond sympathiek t.o.v. het Vlaams Nationalisme. Maar hoe stonden al deze sympathisanten, en m.n. Marcel, dan tegenover Hitler en het door hem uitgedragen nazisme? Wat is het aandeel van Marcel of Cyriel in de sores van de familie na de oorlog? Is deze familie zoals de oma het ziet slechts een kleine vis die na de oorlog is gepakt? Wat waren hun idealen of standpunten tijdens de oorlog? En hoe is Marcel aan zijn einde gekomen? Elk hoofdstuk biedt op ingetogen wijze stukjes die de puzzel compleet helpen maken. De toon is -- in tegenstelling tot het onderwerp -- buitengewoon lichtvoetig te noemen. Mortier gebruikt bij voorbaat zeer korte, kernachtige zinnen waarbij zijn poëtische woordkeus opvalt. Een ijzersterk debuut. [Miriam Piters]
Redactie
Dit alom geprezen romandebuut voegt zich naadloos in de specifiek Vlaamse romantraditie van Cyriel Buysse tot Leo Pleysier. Centraal staat ook nu weer het Vlaamse familieleven, hier dan gezien vanuit het kinderperspectief van een kleine jongen, die in het gezin van zijn grootouders en in de context van een bekrompen Vlaams dorpsleven zijn wereld ontdekt. Beslissend in dit geval is het beschamend verleden: een lid van de familie, Marcel (zie de titel), heeft als SS'er in de oorlog met de Duitsers gecollaboreerd en dit schandelijke gegeven wordt door de familie vanuit een rechts Vlaams nationalisme toegedekt. En daarmee komt er over de kleine gebeurtenissen van iedere dag voor de jongen iets van een magische bezwering te hangen: banale handelingen als het afstoffen van foto's van overledenen worden rituelen en de dagelijkse werkelijkheden van tijd en natuur worden spiegelbeelden van de gevoelens van het kleine kind. Zo wordt deze kleine roman tot een groot meesterwerk van een - soms wat overdadig - bezielende verbeelding. Vrij kleine druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.