Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen
Leonard Nolens
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Querido, 1998 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : NOLE |
Pascal Cornet
ob/kt/29 o
'Een lastig portret',
het vierde deel van
Leonard Nolens' dagboek
Foto Stephan Vanfleteren
Na Stukken van mensen (1989), Blijvend vertrek (1993) en De vrek van Missenburg (1995) volhardt Leonard Nolens met zijn vierde dagboekdeel in de boosheid van de ernst en het elitarisme. We kunnen hem er alleen maar dankbaar omzijn. De titel, Een lastig portret, verwijst natuurlijk naar de moeizaamheid van het schrijven. Maar Nolens bedoelde ongetwijfeld ook dat de ernst waarmee hij tot denken aanzet lastig is, tegenwoordig. De ernstige dagboekschrijver als horzel.
Nolens' dagboekdelen grijpen mij telkens opnieuw naar de keel. Ze beklemmen mij. De gave, uiterst verzorgde formuleringen; het uitgebalanceerde ritme van herhalingen en nieuwe accenten dat de kracht bezit van een door honderd monniken in een halfduistere kerk gezongen litanie; de zeldzame scherpzinnigheid van de observaties en de bittere, moedige scherpte van Nolens' zelfanalyse - dat alles geeft te denken. En ik bedoel dat 'geven' letterlijk: Nolens deelt zichzelf mee, geeft zichzelf uit, zijn boeken zijn een gift.
Is dat niet bedenkelijk? Waarom moet die rare dichter per se zichzelf en zijn vaak erg intieme gedachten exhibitionistisch prijsgeven? Zo benader je Nolens als je het denken dat hij aanreikt niet onder ogen durft te zien. Als je in Nolens' gift het gif niet durft te herkennen dat je eigen zelfgenoegzaamheid aantast. Als je die bittere kelk aan je voorbij wilt laten gaan.
Dat lijken grote woorden, maar Nolens' inzet is dan ook groot, met zijn openhartigheid en zijn gok op authenticiteit en integriteit speelt hij hoog spel. "Wat je zoekt zijn de laatste mogelijkheden van een bepaalde, in de ogen van velen waarschijnlijk anachronistische levensernst; je tracht nog steeds die dingen te achterhalen waarmee niet te spotten valt."
Dat lokt weerstand uit. Maar Nolens gooit zichzelf niet te grabbel. Het verwijt van exhibitionisme is een zwaktebod. In tegenstelling tot andere navelstaarders vermag Nolens wel het strikt particuliere te overstijgen. Hij stuurt niet op volledige zichtbaarheid aan, maar integendeel op de onzichtbaarheid van zijn in se - dat beseft hij maar al te goed - futiele persoonlijkheid. In Nolens schrijven is hij goed, niet in Nolens zijn. Met taal pakt hij uit, niet met zichzelf.
"In de woorden die mij blootgeven verberg ik mij." Exhibitionistisch? Welnee, want wat Nolens toont is niet iets wat alleen hem toebehoort. Het huist in ieder, of dan toch in velen van ons: onmacht, onzekerheid, onvermogen. Maar ook het onbegrensde vermogen tot scheppen, tot het aanreiken van iets wat de wereld mooier en beter maakt. Daar gaat het over: de explosieve combinatie van radicale onmacht en radicale pretentie. Welbeschouwd heeft Nolens het meer over de kunstenaar en de mens dan over die ene kunstenaar en mens die hij zelf is. Het clichémannetje met de regenjas in het park heeft alleen zijn schamele zelf te tonen.
Met de exhibitionist heeft Nolens echter wel gemeen dat hij confronteert. Niet met een particuliere futiliteit maar met het zoeken naar zin; met de neiging dat zoeken te ontvluchten in lethargie en vormen van verslaving; met de onmogelijkheid om alleen te zijn; met de drang naar erkenning ("word je niet langzaam de slaaf van die erkenning?"); met ons verdwaald-zijn in een wereld waarin voor dat soort elementaire gevoelens en openlijk beleden zwakheid geen plaats meer is.
Die confrontatie is niet altijd even prettig - en wellicht gaan velen ze daarom uit de weg. Deze critici gebruiken dan argumenten als: Nolens is een kniezer, een zelfingenomen knorpot, een narcist die aan zelfbeklag doet, een doodernstige kluizenaar die schrijft: "Mijn ziel is kreupel geslagen door haar eigen dagelijkse ambitie iets nieuws op de wereld te zetten. (...) Ik weet niet meer hoe ik mij moet gedragen."
In een literair klimaat dat wordt overstemd door cynische grappenmakers die maar al te goed weten hoe ze zich moeten gedragen (bijvoorbeeld door zonder enige intellectuele trots in drie minuutjes gelul bij Nic Balthazar hun hele artistieke inspanning van maanden te grabbel te gooien), is het misschien niet zo'n gek idee eens te luisteren naar wat een doodernstige kluizenaar die er wel zijn tijd voor neemt te zeggen heeft.
Zelfbeklag? Natuurlijk! Nou en? Nolens weet dat hij zich eraan bezondigt. Maar hij maakt kunst van dat zelfbeklag en van zijn manier om ermee om te gaan. En daardoor stijgt hij erbovenuit. Je kunt over zelfbeklag schrijven, evengoed als je over een doodgemepte vlieg (of horzel) kunt dichten. Welbeschouwd doet het er niet echt toe welke thema's je uitspit als je naar de diepste kern van jezelf graaft. De vorm staat boven de inhoud.
Veel spektakel heeft Nolens niet te bieden. Hij is geen politiek agitator, geen wereldreiziger, geen roeper die op een omgekeerd bierkrat menigten toeschreeuwt. Hij doet wat hij, kluizenaar zijnde, moet doen: in de marge vraagtekens zetten bij wat er gaande is. In zichzelf en - vooral impliciet - in de wereld. In die ondervraging zit veel meer maatschappelijk engagement dan je op het eerste gezicht zou zeggen - en overigens is in een totalitaire maatschappij zo'n onderzoek alleen nog vanuit de marge mogelijk.
Verschilt dit vierde dagboekdeel dan niet van de vorige? Natuurlijk wel; uiteraard komen er nieuwe onderwerpen in aan bod. Zo begint Nolens het jaar 1994 met een vijftien pagina's tellende herinnering aan zijn moeder: een emotioneel, beeldrijk verwoord portret dat eerbied uitdrukt en spijt omdat het nooit echt goed heeft willen boteren tussen die twee. Zo bevat dit boek een relaas van een pijnlijk verblijf in een Spaans dorp, waar de norse dichter zich op zijn kamer zit te ergeren aan het lawaai op straat terwijl zijn reisgezellen wandelingen maken door het natuurschoon in de omgeving. Zo is er de zorg om het sputteren van het eigen hart.
Maar tegelijk verschilt dit dagboekdeel natuurlijk niet van de vorige. De grondtoon van Nolens' lied blijft dezelfde als in de hele cyclus. Dit keer gaat de lijn van het dagboek niet, zoals in De vrek van Missenburg, van somberheid naar onverhoopt geluk, maar van onverhoopt geluk naar somberheid. En wat dan nog? Belangrijk zijn de fundamentele vragen. Wat is de taak van de kunstenaar? Hoe kun je in alle ernst een wereld toespreken waarin alleen nog wordt geluisterd naar wie de lachers op zijn hand krijgt, naar wie op oninteressante wijze zijn schamelheid etaleert? Hoe situeer je jezelf tussen het schrijven en het leven in: "Je hebt voor de zoveelste keer geen andere werkelijkheid dan het schrijvende verlangen ernaar." Hoe kun je verantwoorden dat je, nota bene in grote mate op kosten van de gemeenschap, volstrekt nutteloos zit te wezen? Hoe kun je gelukkig - en zelfs ongelukkig - zijn in een wereld die, "als je de kranten mag geloven, in al haar miserie verzuipt"?
En van verzuipen gesproken: hoe komt het dat je blijkbaar een roes nodig hebt om creatief te kunnen zijn - ook al haat je die roes en datgene wat daarvoor nodig is, en ook al vind je dat woord 'creatief' weerzinwekkend? "O, kunnen dromen en schrijven zonder de ellendige noodzaak van de kunstmatige, door alcohol en nicotine verwekte en gevoede roes!" En wat met de liefde, die eeuwig onvolmaakt is en tegelijk eeuwig onmisbaar? Om dat soort vragen gaat het, en uiteraard kan Nolens ze niet beantwoorden. Maar hij weet ze wel op zijn bijzonder mooie manier te stellen.
Het is nodig dat iemand die vragen op die manier stelt blijft stellen en zich daarbij een mateloze pretentie aanmeet. Nolens geeft zelf een definitie: "De chaos en het onoverzichtelijke reduceren tot een transparante korte tekst, die niettemin die chaos en dat onoverzichtelijke recht doet." Hij slaagt erin zijn dagboek een aaneenrijging van dergelijke geslaagde reducties te laten zijn.
Het is zeker geen toeval dat Nolens in het begin van dit dagboekdeel instemt met het lemma 'dagboek' in de Moderne encyclopedie van de wereldliteratuur, waar gesteld wordt dat "het dagboek een boeiend grensgeval kan zijn in het domein der literatuur". Dat woord 'grensgeval' heeft onmiskenbaar een politieke dimensie. Het volgehouden zelfonderzoek is inderdaad een "ultieme test voor wie een onderzoek doet naar het democratische levensgevoel". Het is, in de dictatuur van het populaire en het populisme, onvermijdelijk geworden om elitair te zijn als je nog een laatste bastion voor het kritische, vrije denken wilt bewaren. Dat elitarisme, met zijn "literaire maniertjes" en "luxeproblemen", is, tegenover het dictatoriale anti-intellectualisme dat het artistieke klimaat verstikt, een uitermate maatschappelijke houding.
Zelfs in de grootste afzondering staat de schrijver, althans voorzover hij erin slaagt zich hoorbaar te maken (en misschien moet die voorwaarde niet eens vervuld zijn), midden in de samenleving. Zo verantwoordt Nolens zichzelf. De goede lezer heeft die verantwoording niet nodig.
Leonard Nolens, Een lastig portret. Dagboek 1994-1996, Querido, Amsterdam, 213p., 750 frank.
Pascal Verbeken
ob/kt/29 o
,,Ik wil gelezen worden door één mens, maar dan wel ieder jaar, en tot aan het einde der tijden, tot vlak voordat de laatste mens van verbijstering zijn ogen opeet en zijn mond inslikt.'' Bij wijze van beginselverklaring kan dit citaat uit Een lastig portret tellen. Heeft Leonard Nolens zich tot de gothic novel bekeerd? Of zijn de ruiters van de apocalyps hem in Berchem verschenen?
Wie de vorige dagboeken ( Stukken van mensen , Blijvend vertrek en De vrek van Missenburg ) heeft gelezen, weet beter. Nolens zet aan de literaire speeltafel altijd hoog in, precies omdat hij de literatuur niet als een spel of tijdverdrijf ziet. Dit onwankelbaar absolutisme deelt hij in de Nederlandse letteren alleen met Jeroen Brouwers. Verwacht van hen geen literaire maskerades of ironische evenwichtsoefeningen op postmoderne wijze. Liefde, leven, lijden en literatuur zijn een onverbreekbaar viermanschap dat zich met hoofdletter L laat schrijven. Noem het een kwestie van fatsoen.
In Een lastig portret , het dagboek dat de periode 1994-1996 beslaat, verkent Nolens opnieuw de uithoeken van de intimiteit. ,,Ik hoef niet te proberen iemand anders te zijn. Dat ben ik al,'' schrijft hij op de trein ergens tussen Antwerpen en Enschede. Die vreemde in Nolens reist ook naar het Duizendjarig Rijk van zijn adolescentie, naar het Vrijthof in Bree waar zijn moeder op het sterfbed ligt, naar zijn geliefde Zuiden en vooral naar het terrein waar alleen de gedachten komen. Net als de andere dagboeken leest een Een lastig portret als de apologie van het dichtwerk dat gebundeld is in Hart tegen hart (vierde en vermeerderde druk). Het journal intime als noodzakelijke bijsluiter bij de poëzie. Traag te lezen en te herlezen, maar net dat vindt Nolens zelf een hachelijke onderneming.
Leonard Nolens : ,,Mijn gedichten herlees ik zelden of nooit. En de dagboeken gebruik ik slechts af en toe voor een lezing. Je zou denken: hij schrijft die dagboeken voor zichzelf, om later zijn leven te kunnen reconstrueren. Maar daartoe hebben ze veel te weinig documentaire waarde.
,,Bovendien ga ik niet aan de schrijftafel zitten om een gevoel of een gedachte op te tekenen. Het gaat me uitsluitend om het maken van inzichten. Anders gezegd, de zin van een dagboek schrijven zit in het schrijven zelf. Het is een manier om schrijvend mijn leven te sturen, om dat leven zo compleet mogelijk aanwezig te maken. Als die noodzaak niet aanwezig is, zet ik geen pen op papier.
,,Ik kan me niet voorstellen dat ik, zoals Daniël Robberechts, op gezette tijden ga noteren wat die dag is voorgevallen. Dat lijkt me zowel voor de schrijver als de lezer saai. Het schrijven van een dagboek en van een eerste dichtregel komen voort uit eenzelfde verlangen en aandrang. Daarom leidt een dagboekregel wel eens tot een gedicht en omgekeerd. Ondanks die verwarring blijft poëzie in mijn persoonlijke hiërarchie bovenaan staan. Het gedicht is af als een schilderij of een beeldhouwwerk. De dagboeken moet je zien als het atelier van de schrijver.
,,Ik heb het dagboek wel eens omschreven als de incubatietijd van het gedicht. Alleen kun je die stelling niet verifiëren zoals een zwangerschap die tot een geboorte leidt. Het proces van oorzaak en gevolg blijft onduidelijk.'' Als dagboekschrijver ben je een beroepsherinneraar , om met Ramdas te spreken. Is het niet bijzonder vermoeiend om elke dag weer je verleden op de rug te nemen? ,,Maar voor een schrijver is dat verleden hoe dan ook onontkoombaar omdat je een medium, een taal gebruikt die heel je verleden is. Het Nederlands zit onlosmakelijk vast aan een complex van emoties en ervaringen. Dat betekent nog niet dat het alleen maar om vroeger gaat.
,,In mijn dagboeken is het verleden onontwarbaar verknoopt met het heden en de toekomst. Zoals ik in Een lastig portret schrijf, gaat het om een nunc stans , een 'eeuwig nu' dat juist heel bevrijdend werkt omdat je de drie tijdsdimensies opheft. Ik zou ooit een dagboek Vandagen willen noemen, naar de dichtregel van Vasalis: 'Het is altijd vandaag'.'' Een lastig portret opent met een langere herinnering aan het Vrijthof van je jeugd in Bree, een poging om de autobiografische roman aan te vatten waar je al dertig jaar van droomt.
,,Met de jaren ben ik mijn verlangen om dat boek te schrijven een beetje verdacht gaan vinden. Is die ambitie geen gevolg van de romanterreur die in de media heerst? Moet ik daar per se aan meedoen?
,,Hier kom ik weer uit bij mijn persoonlijke hiërarchie: het gedicht staat bovenaan. Het is toch vreemd dat veel dichters goed proza schrijven, maar omgekeerd kunnen zelfs de beste prozaïsten zelden met poëzie overweg. Mulisch, Reve en Hermans zijn eigenlijk mislukte dichters. Waarom hebben ze de poëzie ooit opgegeven? Misschien omdat ze moeilijk konden leven met de gedachte dat hun werk slechts voor een kleine kring bestemd zou zijn. Ik heb me daar van in het begin bij neergelegd.'' Waarom wil je zo nodig een competitie organiseren tussen verschillende genres? Een hinkstapspringer maalt toch ook niet om het succes van de marathonloper?
,,Als je in een marginale positie leeft en werkt, krijg je op den duur de behoefte je te wapenen tegen de allesoverheersende indruk dat de literatuur alleen bestaat uit romans. Dat is ooit wel eens anders geweest. Hoe belangrijk poëzie ook moge zijn, voor de gemeenschap is ze non existent. Misschien willen mijn dagboeken ook de status van de poëzie in ere herstellen.''
H ans Warren beschouwt zijn dagboeken als een club dubbelgangers. Ken je dat gevoel? ,,Hoe dan ook is een vergelijking onmogelijk. Laatst las ik in een interview met Warren waarin hij vertelde dat zijn dagboeken geschreven zijn op basis van summiere notities uit zijn archief. Het gaat dus om een herschrijving van zijn leven. Mijn dagboeken worden gepubliceerd zoals ze geschreven zijn. Alleen het werk vanaf 1979 is uitgegeven omdat ik toen pas een manier vond om met mezelf in gesprek te komen. Paradoxaal genoeg is dat gebeurd na de ontdekking dat ik het best in een gewone omgangstaal kon schrijven. Op één dag is dat inzicht er gekomen, maar alleen omdat ik al zo lang met het probleem worstelde. De bevrijding zat in de helderheid.'' Toch blijven sommige passages hangen in een metafysische mist. Bij voorbeeld als je tot de conclusie komt dat 'de ziel van het woord is wat kan of zal worden gepenetreerd...'
,,Daar gaat natuurlijk een hele redenering aan vooraf. In de Vedische Upanisaden is de hymne het wezen van het woord. Maar humèn betekent in het Grieks ook maagdenvlies. Vandaar die bedenking. Ik wou alleen de pertinente connotatie tussen erotiek en taal duidelijk maken. Het gesprek of de conversatie kan een metafoor zijn voor intercourse , voor gemeenschap hebben. Daarbij is perforatie essentieel. Woorden hangen tussen twee mensen in de lucht. Maar door hun wrijving en interpenetratie ontstaan schokken van inzicht en emotie.'' Over schokken van emotie gesproken: Een lastig portret slaat voor een stuk op de periode van 'de affaires'. Geen spoor daarvan in de notities.
,,Ik ben niet breder dan mijn schouders. Bovendien is het fout het begrip 'politiek' eng te omschrijven als machtsspel of ideologische strijd. Kun jij je een definitie van politiek voorstellen waarin het woord schoonheid ontbreekt? Heeft het bekijken van een schilderij geen katalyserende werking in een maatschappij? Kun je je een maatschappij voorstellen zonder kunstenaars? En moeten die kunstenaars per se deelnemen aan het debat dat al uitvoerig in de media gevoerd wordt?
,,Na 'zwarte zondag' schreef De Morgen dat geen enkele intellectueel het zich nog kon permitteren niet op straat te komen. Ik was daardoor verbijsterd. In elk geval is op straat komen niet mijn manier om te protesteren. Ik heb toen wél Jenseits von Schuld und Sühne van Jean Améry vertaald, een boek over zijn ervaringen in de concentratiekampen. Dit is mijn manier om te ageren tegen extreem-rechtse reflexen, mijn stem in het debat. Zoals ook elk gedicht een politiek statement is. Al was het maar omdat ik een zuivere taal gebruik in een maatschappij waar politieke woordzwendel de norm is.'' Als je een regel schrijft, weet je dat die wellicht zal worden gepubliceerd. Gaat zo de argeloosheid niet verloren die je in Stukken van mensen nog essentieel vond voor het dagboek?
,,Omdat ik zo jong met dagboeken begonnen ben, is het een modus vivendi, een habitus geworden. Met andere woorden, de argeloosheid is bijna ingebakken. Nog altijd heeft de reflex om een potloodje te pakken iets onschuldigs. Zo niet was ik een acteur die speelt voor de gunst van het publiek. Dan hou ik er liever mee op.
,,Voor de selectie van fragmenten heb ik maar één criterium: hebben ze me na een paar jaar nog iets te vertellen? Ook de formulering en de vorm moeten overeind blijven. Dat was precies het probleem tussen mijn twintigste en mijn dertigste. De notities van toen hadden een veel te beperkte houdbaarheid.'' Het verhaal over het Vrijthof is ook een terugkeer naar het muzikale 'langzaam Neder-Duits'. Wat betekent die taal nog voor je?
,,Ik heb de indruk dat wat ik schrijf, de vertaling is van mijn moedertaal. Met moedertaal bedoel ik niet alleen het Brees dat ik tot mijn achttiende gebruikt heb, maar ook de taal waarin ik volledig thuis kon zijn, de taal die ik gebruikte toen dat acute bewustzijn nog niet aanwezig was waaronder je later gaat lijden. Moedertaal associeer ik met een paradijselijke staat. De taal die ik nu gebruik is hoe dan ook een verraad aan die paradijselijke staat.''
S chrijven als een verweer tegen de volwassenheid is een dada in je gedichten en dagboeken. ,,In elk geval hoop ik niet dat mijn boeken doordrongen zijn van nostalgie. Wat me wél bezighoudt, is hoe de samenleving je dwingt om verraad te plegen aan je dromen. Je ziet rondom je toch niets anders dan mensen die met het grootste gemak hun dromen opgeven? Hooguit tot hun dertigste schrijven ze enthousiast gedichten en proberen ze daar erkenning voor te vinden. Maar dan installeert zich de realiteit : trouwen, een huis kopen, schulden afbetalen... Ontluisterend hoe vanzelfsprekend ze de poëzie en alles waarvoor ze geleefd hebben opgeven. C'est la vie , hoor je dan. Ik vind dat zéér erg.'' Heb je daar rond je dertigste zelf tegen moeten vechten?
,,Ik kom uit een burgerlijk milieu waardoor het sowieso niet makkelijk was om die schrijversdroom vast te houden. Nu ik eraan terugdenk kan het geen toeval zijn dat ik precies op die leeftijd anders ben gaan schrijven. Het was de enige manier om het denken, het dansen en het zingen in mij levend te houden. Of laat ik het maar eerlijk zeggen: om voor mezelf een superieure manier van leven te vrijwaren.'' Daar komt je Van Ostaijen-lezing op neer.
,,Het gaat om de weigering je eigen werkelijkheid te laten vervangen door een werkelijkheid die jou gedicteerd wordt. Voor een kunstenaar is kunst de hoogste vorm van werkelijkheid.'' Toch lijk je in Een lastig portret het leven van tuinman Joske te benijden.
,,Zo'n man maakt me inderdaad jaloers. Letterlijk met eigen handen heeft hij in de natuur een eiland gecreëerd waarop hij volledig met zichzelf kan samenvallen. Hoeveel mensen zijn daartoe nog in staat? In de constante stroom van meningen en gebeurtenissen valt het niet mee je terrein af te bakenen. Mensen staan op, luisteren naar het radionieuws en lezen vervolgens de krant. Dan spreekt het toch vanzelf dat je 'ik' verdwijnt en oplost.
,,Als ik schrijf dan is het om 'ik' te blijven zeggen. En daar heb je eenzaamheid voor nodig. Georges Perros heeft eens geschreven: 'Zonder literatuur zouden we niet weten wat een mens denkt als hij alleen is.' In een gesprek kan het wezenlijke nu eenmaal niet aan bod komen. Het dagboek is mijn zuiverste stem. Ik moet nu denken aan een uitspraak van Michaux: 'Qui cache son fou, meurt sans voix.'
,,Er zit een gek, een kreupele en een verminkte in mezelf die in de dagelijkse realiteit verborgen moet blijven. Alleen op papier krijgt hij spreekrecht.''
P erros zocht ook verlossing op zijn motorfiets. Herken je dat verlangen naar de roes? ,,Ik heb geen motorfiets, maar natuurlijk zoek ook ik dat roesgevoel, bijvoorbeeld in de alcohol. Hoewel het nu zeven maanden geleden is dat ik nog een druppel heb aangeraakt. Niet drinken is uiteindelijk makkelijker dan drinken. Omdat ik in alles een mateloos mens ben. Als ik drink, drink ik me dood. Als ik rook, rook ik door. Al dertig jaar lang deel ik zelf mijn dagen in. Niemand verwacht me om half negen op een kantoor. Ik ben volmaakt vrij. Die situatie bevordert natuurlijk de mateloosheid.'' Uiteindelijk heeft een arts van het Sint-Vincentiusziekenhuis je tot maat gedwongen. Heb je zo'n harde hand dan nodig?
,,Die man heeft me nergens toe gedwongen. Hij heeft alleen vastgesteld dat ik een hartinfarct heb gehad. De beslissing lag bij mij: wil ik hier nog wat blijven of niet? En ik heb een duidelijke keuze gemaakt. Dit onderwerp ligt voor mezelf zo moeilijk dat ik er alleen in mijn dagboeken mee overweg kan. (stilte) Laat ons er dus over ophouden. Paradoxaal genoeg worden de dingen waarover ik niet kan spreken met de mensen die me het naast staan, wél door duizenden gelezen.'' De overeenkomst is te treffend om ze onbesproken te laten. Wat dacht je die dag, vorig jaar in mei?
,,In de maanden na de dood van Herman de Coninck heb ik een gedichtencyclus geschreven. Alles wat ik daar nu over vertel, kan alleen maar banaal zijn. Wat ik wel wil zeggen, is dat ik totaal verbijsterd was door zijn dood. Ik dacht dat hij het veel meer in de hand had dan ik, dat ik veel vroeger zou doodgaan dan hij.'' Heeft zijn dood je enigszins veranderd?
,,Ik ben misschien voorzichtiger geworden. Maar dat is het laatste wat ik daarover kwijt wil. We praten tenslotte over de intimiteit van een ander.'' Laten we je poëzie dan bij de kop pakken...
,,Maar daar hebben we het toch al de hele tijd over? Zoals gezegd is het onmogelijk om mijn dagboeken van de gedichten te scheiden.'' Precies. In deze vierde druk van Hart tegen hart zijn de eerste twee bundels opnieuw weggelaten. Is dat niet jammer als alleen al de titel van je debuut Orfeushanden het aangrijpende dagboekverhaal van je stervende moeder een nieuwe lading geeft?
,,Kijk, ik schrijf in de verantwoording van Hart tegen hart dat die bundels bestaan. Ik ontken dat stuk afgelegde weg niet. Wie de bundels wil ontdekken, kan ze vinden. Dat vroeg werk heeft alleen belang omdat het de donkere spoel is die later wordt afgewikkeld. Zoals in die vroegste ongepubliceerde dagboeken had ik in die eerste twee bundels weliswaar woorden, maar nog geen taal. Althans, geen mensentaal. Wie kan in die probeersels geïnteresseerd zijn? Misschien filologen, zeker niet ,de gewone lezer'.'' De reeks Het debuut in deze bijlage leerde dat vrijwel alle schrijvers gegeneerd waren bij de gedachte aan hun eersteling. Maar de meesten konden ook lachen om hun overmoed.
,,Akkoord, maar hoe kun je iets blijven publiceren wat je niet meer goed vindt? Dat is een krasse uitspraak, want het impliceert dat ik alle 640 pagina's in Hart tegen hart wél nog goed vind. Zoals ik dat ook vind van de vier dagboekdelen. Ik wil graag greep houden op de constructie van het beeld dat de lezer van mij heeft.'' De eerste editie van het verzamelde dichtwerk is op je vierenveertigste gepubliceerd. Is dat niet wat jong om al een grafzerkje mee te dragen?
,,Voor mij niet omdat het mij om dat beeld gaat. Ik vind het ondraaglijk dat men na mijn begrafenis zou gaan rommelen met mijn gedichten. Ik wil mezelf begraven. Ik wil naast mijn graf staan terwijl ik de grond inga. Dat is een zeer autoritaire reflex want je hebt de hoogmoed je eigen God te zijn. Het is alsof ik mijn hele leven leef onder de blik van de man die ik zal zijn op mijn sterfbed.'' Dat lijkt een akelige gedachte.
,,Ja dat is een akelige gedachte, maar het is ook een fysiek feit. De buitenstaander die ik ook ben, leest mee terwijl ik schrijf. Alleen in die zin zijn mijn dagboeken nadrukkelijk niet argeloos. Ik zie mezelf leven.'' In het laatste NWT schreef Charles Ducal een genadeloos stuk over de mythe van de dichter. Een citaat: 'Jarenlang heb ik geloofd in de mythe van de romantische kunstenaar die het recht heeft blind en doof te zijn voor zijn omgeving of de buitenwereld, opdat de verheven productie niet zou worden gestoord. Zo'n mythe werkt een tijdje. De tijd die nodig is om zijn eigen navel leeg te zuigen.' In Blijvend vertrek schreef je zelf: 'Mijn navel is enorm.' Voel je je door Ducals belijdenis aangesproken?
,,In feite heeft hij het over een schuldgevoel. Dat heb ik niet meer, of toch niet meer in die mate. Ik leef afgezonderd, verdroom mijn dagen, maar de mensen krijgen er iets voor terug. Ik heb dat ook al tegen Charles Ducal gezegd: je weet zelf niet op welke manier je voor de buitenwereld aanwezig bent. Het probleem is dit: vind je een vorm die tegelijk compact en open genoeg is om herkenbaar te zijn voor anderen. Trouwens, als je een beetje intelligent en gevoelig bent, kun je niet uitsluitend met jezelf bezig zijn. Want je 'zelf' is gemaakt door de anderen. Je 'zelf' is gemaakt van de anderen. In Het tuinfeest schrijft György Konrád: als je wilt weten hoe de wereld eruit ziet, als je wilt weten hoe de mensen leven, moet je in de eerste plaats naar jezelf kijken.'' Maar je kunt zo autistisch met jezelf bezig zijn dat het je misselijk maakt. Dat is wat Ducal is overkomen. 'Het is het leven dat moet bewegen, niet de literatuur,' schrijft hij.
,,Om te beginnen vind ik het woord 'autistisch' ongepast. Dat verwijst naar een specifiek ziektebeeld waarbij men het vermogen verliest te symboliseren. Schrijvers kunnen dat meestal wél. Ducal heeft het over de eeuwige misvatting dat leven en literatuur strikt te scheiden zijn. Waarom zou Een lastig portret niet zoals deze kop koffie tot het leven behoren? Woorden zijn even reëel als deze asbak. Het is volstrekt onvruchtbaar daar aparte categorieën voor te maken.'' In een Een lastig portret toon je je soms onbehoorlijk ijdel. Je vindt dat je de Gilliamsprijs moet krijgen, maar trots weerhoudt je om werk in te sturen.
,,Je kunt toch niet bedelen om geprezen te worden? Maar ik verwerp het soort bescheidenheid en nederigheid dat ons door de christelijke beschaving is bijgebracht. Als ik een gedicht schrijf, dan moet dat tot het beste behoren dat de voorbije tweeduizend jaar is geschreven.''
LEONARD NOLENS,
Hart tegen hart. Gedichten 1975-1996, 640 blz. en
Een lastig portret. Dagboek 1994-1996, Querido, Amsterdam, 213 blz.
em/ov/13 n
Lezers die de drie eerste delen van Nolens' dagboeken hebben gelezen zullen niet echt verbaasd zijn. Opnieuw is hier iemand aan het woord die met uiterste precisie zijn gedachten en gevoelens probeert te verwoorden. Opnieuw wordt hier uitgebreid bezonnen over leven en dood, relaties en hoe die nooit vanzelfsprekend zijn, eenzaamheid en verlangen, de boze buitenwereld en hoe de binnenwereld ook geen rust biedt, drank en sigaretten, boeken en vrouwen, reizen en kinderen. En het schrijverschap natuurlijk, en waarom deze particuliere mens het als zijn levensvervulling ziet om woorden aan het papier toe te vertrouwen terwijl de buitenwereld er helemaal niet op te wachten zit. ,,Bediende: 'Beroep?' Ik: 'Schrijver.' Bediende: 'Voor welke krant?'''
Een lastig portret is het meest openlijk autobiografische van de reeks. Het boek begint met ontroerende herinneringen aan zijn moeder, die na een slepende ziekte in 1975 stierf. Wanneer het 1996 wordt zit Nolens in een depressie. Hij heeft de drank en de sigaretten moeten afzweren want het hart begon tegen te pruttelen. Maar een algeheel gevoel van vergeefsheid overheerst. Ondanks een nieuwe dichtbundel, succesvolle vertalingen en een goede relatie met zijn levenspartner, ,,ondanks, ondanks, desondanks -- een sedert nieuwjaar aanhoudende depressie, soms onderbroken door hele korte periodes van sereniteit of euforie,'' schrijft hij op 1 juni. De fles blijkt opnieuw uitkomst te bieden maar nadien volgt het zelfbeklag. ,,Vanmorgen ellendig ontwaken. Toch de moed gevonden om te douchen. Leen sliep op de tweede verdieping, wie wil er nu liggen naast een zat zwijn.''
Nolens is meedogenloos eerlijk in de dissectie van zichzelf. Hij gunt de lezer een ongegeneerde inkijk in hersenspinsels en zielenroerselen. Hij vertelt openlijk over zijn relaties met partner en kinderen. Hij citeert graag uit het werk van collega-schrijvers en denkers maar al die citaten zijn slechts andere, betere formuleringen van voor hem erg herkenbare dingen. De woorden van de Duitse filosoof en dichter Friedrich Hebbel die hij citeert, zouden evengoed van hem kunnen zijn: ,,Van mijn poëzie hangt mijn ik af; als zij een vergissing is, ben ik het ook.'' Maar ook zijn eigen overpeinzingen zullen vele andere schrijvers welwillend citeren. ,,Zo goed schrijven dat je lezer op het drukste kruispunt van de stad blijft staan lezen. Tot hij overreden wordt.''
Wie de eerste drie delen van dit magistrale dagboek las, zal zonder twijfel ook dit vierde deel willen en moeten lezen. Nolens reikt zoveel noodzakelijke overpeinzingen aan dat niet alleen de mens Nolens voor de lezer duidelijk wordt, maar de mens tout court.
Een lastig portret, dagboek 1994-1996, door Leonard Nolens, uitg. Querido, 213 blz., 750 frank.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.