Pieter Daens, of Hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht
Louis Paul Boon
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
De Arbeiderspers, 1995 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : BOON |
Karel Verhoeven
rt/aa/03 m
Stilaan groeit in de Nederlandse letteren een andere Louis Paul Boon. Zoiets is een zeldzame gebeurtenis. Uitverkoren zijn de Vlaamse schrijvers die postuum een tweede leven krijgen en een literaire herwaardering beleven. Zij blijken ons nog iets nieuws te zeggen te hebben. Alleen de allergrootsten kunnen dat, decennia na hun dood nog iets aangrijpends vertellen dat relevant is voor een andere tijd, zodat we hun werk niet alleen kunnen, maar moéten herlezen.
Dat herlezen is altijd anders lezen. Het is lezen met nieuwe ogen. Het is niet noodzakelijk correcter dan de vorige lezingen, maar als het goed gedaan wordt, krijgen we een rijkere tekst. Wie anders leest, kijkt vanuit een weinig verkend standpunt en wekt de tekst op een onverwachte manier tot leven. Zo lezen vergroot het plezier in de tekst. Grondig anders lezen vergt soms jaren volharding. Het strekt daarom tot aanbeveling het alleen te doen wanneer het sop de kool waard is.
LOUIS Paul Boon (1912-1979) is een uitdagend geval. Hij is een schrijver van door en door tegenstrijdig proza. Boon schrijft, in het volle besef van de hopeloosheid, romans die toch niet hopeloos zijn. Elk van zijn romans varieert op die tegenstrijdigheid, en elke generatie lezers heeft die tegenstrijdigheid anders gelezen. Boon beschrijft de treurigheid van lust, de opwinding van het naderende einde, het idealisme van de lafaards, de onmogelijke noodzaak om de wereld te vatten. Lang hebben lezers gezocht naar een effen boodschap die Boon onder al die tegenstrijdigheden verborgen zou hebben. Hij heette al een gedesillusioneerde socialist, een ontgoochelde utopist, een tedere nihilist, een niet praktiserende liefhebber van jonge meisjes. Laatst was hij nog een zwartgallige cultuurpessimist, een helderziende apocalypticus. Hij kon weggezet worden in de kast met de geschiedenis der Vlaamse letteren, bij de rest van het opstandige naoorlogse proza.
Maar Boon laat zich daar niet zo makkelijk begraven. Zijn erotische en pornografische kleinoden, die de voorbije jaren tussen mooie kaften zijn uitgegeven (recent nog Eenzaam spelen met Pompon , en ook het kistje met de Fenomenale Feminateek ligt nog in de boekhandel) laten weliswaar een extra light Boon zien, maar ze behoeden hem voor al te ernstig respect. In de wetenschappelijke bespiegelingen groeide zijn faam als een groteske schrijver, een tegendraadse ontregelaar die, in het spoor van Van Ostaijen - die andere overlever onder de Vlaamse schrijvers - alle conventies van het deftige proza aan zijn laars lapte en ondingen als Vaarwel krokodil en Grimmige sprookjes schreef.
Nog meer verwarring sticht nu de uitgave van zijn verzameld werk. Eerst deel 5 met de verhalen uit de jaren veertig en vijftig ( Te oud voor kamperen? en andere verhalen ) en onlangs deel 14 met de romans uit de jaren vijftig en zestig over de bandeloze jeugd en zijn treinvriendinnetjes ( De liefde van Annie Mols, 1959, Het nieuwe onkruid, 1964, en Als het onkruid bloeit, 1972) tonen een ronduit onorthodoxe Boon: deze schrijver over de tristesse van elk streven en de desillusie van elke nieuwe revolutie blijkt ook verbazingwekkend lichtvoetig te zijn; een auteur die zichzelf niet au serieux neemt, een chroniqueur van kleine huiselijke besognes, een schrijver van schijnbaar lichtzinnige (pseudo)pulp. Deze schrijver van mislukking en ontoereikendheid blijkt ook verdraaid komisch te zijn, een auteur van schertsend, lachend en lachwekkend proza.
DAT komische intrigeert. Nu was Boon altijd wel een laconieke en ironische verteller, een grappige vent die met zijn lijzige stem tijdens de jaren zestig op televisie een quizprogramma opvrolijkte. Maar hoe valt dit te rijmen met de kwellende vertwijfeling die uit Menuet spreekt (de novelle die deel 5 afsluit), dat vale verhaal over een pril gezin dat ontwricht wordt wanneer een jong meisje in huis komt helpen en duistere lusten in de man opwekt?
Er zijn twee opties: het komische is het domein van Boon-de-pulpschrijver die om den brode huiselijke verhalen en feuilletons over de ingewikkelde liefde schreef. Het is lichte kost en zorgt voor wat pret. Literair is het niet belangrijk. Of, en dat is een veel uitdagender kwestie, is het Grote Literaire Werk van Boon ook in aanzienlijke mate doordrenkt van die lach? Hebben we daar niet iets belangrijks over het hoofd gezien? Wie Mijn kleine oorlog herleest, enkele jaren geleden in ere hersteld in een tekstkritische editie, moet zoiets beginnen te vermoeden. De kleine verhaaltjes over de grote tragedie van de oorlog zijn zo nuchter en resistent, ze doen lachen ondanks zichzelf. De lach is hier geen pose meer waarachter Boontje met zijn angst wegkruipt.
Vooral wie Boons grote werk De Kapellekensbaan (1953) en het vervolg erop, Zomer te Ter-Muren (1956), herleest met andere ogen, die niet krampachtig proberen de tegenstrijdigheden glad te strijken en het komische te marginaliseren, die leest nog buitenissiger romans dan andere lezers. Het zijn dan romans die gulzig de wereld willen opslokken, zich verslikken, maar verder schrokken. De hele werkelijkheid willen ze beschrijven, alle grote en kleine geschiedenissen, alle mislukkingen en faillissementen, alle schunnigheden, bijkomstigheden en smeerlapperijen, en die gooien ze grotesk lachend bij elkaar. Maar ze combineren de gulzigheid van Rabelais met de geslepenheid van Sterne. Want hun schijnbaar chaotische opeenstapeling is geen blinde willekeur. Ze lachen met de wereld en met zichzelf, met veel parodie en zelfparodie lachen ze met de manier waarop het klassieke proza en de klassieke rede de zaak zou hebben geordend. Ze tonen hoe ontoereikend die normale manier van voorstellen is, en ze tonen ook hoe lachwekkend ontoereikend elk van hun eigen voorstellingen is. Want de waarheid ontglipt ons telkens weer. Conclusies moeten we schuwen.
De lach is dus niet zomaar een dun laagje mistroostige humor waaronder de tristesse om zich heen grijpt. Neen, in de dubbelroman zet Boon de lach in voor de cruciale kwestie die hem bezighoudt: hoe adequaat de wereld weer te geven, hoe romanproza te schrijven dat realistisch is en iets over de wereld te vertellen heeft. Komedie en literaire ernst zijn bij Boon niet te scheiden.
Bij wijze van ode voor de vijftigste verjaardag van Zomer te Ter-Muren (april 1956) is zo'n herlezing meer dan ooit aan de orde - de roman is nooit onder de schaduw van De Kapellekensbaan (die drie jaar geleden met enig feestgedruis vijftig werd) uit geraakt. Dat is onterecht, want hij is sterker en grijpt in alle opzichten dieper en breder. De titel klinkt bekend, maar het is wellicht een van de meest ongelezen romans van Boon.
OOK de dubbelroman over de Kapellekensbaan, het zware literaire werk, is dus doordrongen van de lach die marginaal leek. Het is een welgemeende lach, maar het is geen optimistische lach. Hij koestert geen verwachtingen van harmonie, schoonheid of geluk, de verwachting dat het goede en rechtgeaarde toch zal overwinnen, dat de toekomst mooi wordt, en dat de wereld uiteindelijk in zijn plooi zal vallen. Hij schept geen grappig plezier dat de ellende even doet vergeten.
Daarvoor is de toestand van onze moderne wereld te hachelijk. Het einde is nabij. Zwarte angst welt op. Alles wat de mens geprobeerd heeft, is mislukt, en de mens leert niets uit zijn mislukking. Twee Wereldoorlogen heeft hij beleefd en een derde staat op stapel. De heldin Ondine, de kleine feeks uit het gehucht Ter-Muren bij Aalst, heeft iedereen en alles gekoeioneerd om boven zichzelf uit te stijgen. Anderen hebben heroïsch gestreden om het volk te verheffen. Het was allemaal tevergeefs. Elke revolutie mislukt omdat de mens onveranderlijk zichzelf in de voet schiet. Niet alleen Ondine, maar elke mens blijkt een barbaar te zijn.
Toch zijn De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren geen tragische romans. Ondanks de impasse slaagt Boontje erin om bijna duizend bladzijden lang zinvol te schrijven - Boontje is het hoofdpersonage dat eigenlijk zelf de roman schrijft, zowel het historische verhaal over het arbeidersmeisje Ondine als het kaderverhaal waarin Boontje zijn vrienden Mossieu Colson van Tministerie, de dagbladschrijver Johan Janssens of Tippetotje de Schilderes aan het woord laat over hoe de roman geschreven moet worden. Boontjes roman, die gaandeweg ook de roman van zijn medepersonages wordt, is een groot onderzoek naar hoe het met de wereld zover is kunnen komen. De lach is een van de belangrijkste instrumenten voor hun onderzoek.
Boon, Boontje en de andere schrijvende personages wenden zich tot de lach wegens zijn luciditeit. Dat de lach een helder inzicht kan verschaffen, komt ons verrassend over. Wij zijn gewoon om de lach te wantrouwen: hij breekt onbeheersbaar los, is mateloos en ongecontroleerd, hij maakt de lacher passief, hij schort alle taal op. De geest geeft zich over aan het lichaam dat schokt en spastisch samentrekt, en in extreme gevallen leegloopt. Al sinds klassieke tijden gelden de lach en het lachwekkende daarom als een tekort, als het lelijke, mismaakte, misvormde, abjecte en minderwaardige. Lachen is voor de dwazen.
Hij veegt het netjes afgelijnde denken van tafel, maar dat maakt hem niet blind. Integendeel, de lach kan ons bevrijden van het denken waarin we vastzaten. Als we lachen, zien we de dingen plotseling vanuit een heel andere ooghoek. Ze zijn ontdaan van de normen en waarden waarmee we ze bekleed hadden. Hun dwingendheid en noodzaak smelten als sneeuw voor de zon. Het lachen laat ons plotseling nuchter kijken naar wat zich voor onze ogen afspeelt.
Aan de Kapellekensbaan zijn veel personages niet alleen schrijvers, maar ook schilders. Zij zoeken onophoudelijk naar andere manieren om de wereld waarachtiger te bekijken. Ze streven daarbij een nuchtere blik na, ze proberen om verlangens, poses en ambities te ontmaskeren en zo helderder te zien. Al lachend kijken en rapporteren ze.
Ze zijn dus niet komisch in de zin dat zij ons, lezers, doen lachen met hun dwaasheid en domheid, met hun onbegrip, zodat wij als toeschouwers comfortabel kunnen toekijken en we onze eigen wijsheid niet op het spel moeten zetten. Ze zijn komisch omdat ze in lachend en schertsend proza de ons vertrouwde wereld op zijn kop zetten. Boontje beschrijft het drama van de moderne wereld dat zich rondom hem (en ons) ontrolt, maar hij ziet er de komische mogelijkheden van in. De zekerheden verdwijnen, ook over wat een mislukking heet te zijn. En dat opent hem de ogen. Ook al kan hij niet aan het drama ontsnappen, hij lacht omdat hij de wereld toch nog kan bespelen, al was het maar in het schrijven.
Die lach plaatst Boon in een grote romantraditie die van Cervantes, Rabelais en Swift over Sterne en Diderot, Kafka, Hasek en Joyce loopt. Het is speels proza dat onderzoekt en ondervraagt en niets voor waar aanneemt. Het onthult wat we liever vergeten over onszelf. Het draagt geen idealen uit en laat zich nooit voor een ideologie spannen. Het is genadeloos kritisch en sceptisch. Maar het is nooit defaitistisch. Het wil naar de kern van de zaak, het wil de tastbare en lijfelijk te ervaren wereld waarachtiger doorgronden. Daarvoor breekt het graag met alle conventies en zoekt het nieuwe vormen. Daarom is het meestal moeilijk proza.
In de tragische twintigste eeuw is deze komische romantraditie bijzonder vruchtbaar gebleken. Ook Claus past erin , en grote schrijvers van het meest diverse pluimage, van Alfred Döblin en Louis-Ferdinand Céline tot Günter Grass en Salman Rushdie. Hun romans gaan resoluut voor de wereld en de geschiedenis, hun hoofdpersonages zijn in een hardnekkige gevecht voor betekenis verwikkeld, want de geschiedenis is de moderne mens over het hoofd gegroeid. Hij is zijn plaats verloren.
Boon wordt maar hoogst zelden in zo'n internationaal gezelschap gelezen, want hij behoort niet tot het kransje van Nooteboom, Reve, Mulisch en Claus, die de delegatie van de Nederlandse letteren in de Wereldliteratuur vormen. Maar herlees hem, niet als gedesillusioneerde Aalsterse socialist of angstige onheilsprofeet uit Erembodegem, maar als een ontmaskerend lachende romancier, en herlees hem als wereldliteratuur naast meesterwerken in dat genre van ambigu komisch proza als De blikken trommel van Günter Grass of Middernachtskinderen van Salman Rushdie, en hij haalt het met een literaire straatlengte voorsprong. Zonder chauvinisme. De lach die hij laat horen op de beslijkte kasseibaan in Ter-Muren weerklinkt ook in het Pools-Duitse Danzig van De blikken trommel en in het Delhi van Middernachtskinderen . Maar in Ter-Muren is de lach het scherpst.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.