Ochtend en avond : roman
Jon Fosse
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Uitgeleend
|
Uitgeverij Oevers, 2023 |
VERDIEPING 3 : NIEUW DUIZENDZINNEN : FOSS |
Remo Verdickt
ob/kt/07 o
Een naamloze verteller rijdt op goed geluk naar een bos. Eenmaal daar zet de koude in en dienen zich mysterieuze figuren aan. Meer heeft Jon Fosse niet nodig om tachtig pagina's lang te begeesteren. Dat laatste mag de lezer misschien wel letterlijk nemen, want wie of wat straalt er nu precies dat 'schitterende wit' uit de titel uit? Fosse is niet geïnteresseerd in antwoorden. Liever start hij een innerlijke monoloog in zijn gebruikelijke, eenvoudige taalgebruik dat tegelijkertijd suggestief gelaagd en verregaand abstract is. Een winning streak , heet dat dan.
Neem nu de openingspassage: 'Ik reed weg. Het deed goed. De beweging deed goed. Ik wist niet waar ik heen zou gaan. Ik reed gewoon. Ik was gegrepen door verveling, ik die me anders nooit verveelde was gegrepen door verveling.' Fosse is een meester van de monotone cadans en geeft de meest banale zinnen en herhalingen een diepere betekenis.
Ideale opstap
Een schitterend wit lijkt zich op het eerste gezicht op het kruispunt van zijn theaterwerk en de monumentale roman Septologie te bevinden: bondige dialogen verstrengeld met een hypnotiserende stream of consciousness. Waar Septologie uit één lange zin van 800 pagina's bestaat, voert hier puntigheid de boventoon. Alsof Fosse wil bewijzen dat hij best nog wel weet wat interpunctie is. Hoewel, naarmate het verhaal vordert, grijpt de schrijver vaker terug naar eindeloze zinnen waarin de lezer even nerveus verdwaalt als de verteller:
' En nu moet ik toch gauw dit bos uit zijn, want nu ben ik hier al zo lang, zo eindeloos lang, dat gevoel heb ik in elk geval, en nu is het in elk geval licht zodat je iets kunt zien, omdat de maan zo groot en geel is, want plotseling kwam de maan weer tevoorschijn, en voordat de maan tevoorschijn kwam was het moeilijk om ook maar iets te zien, en als het nu maar niet weer helemaal donker wordt, zo donker als de zwartste nacht, want dan weet ik niet waar ik loop, niet dat ik dat nu weet, maar nu zie ik in elk geval waar ik mijn voeten neerzet. '
Traag proza kan je dit niet noemen. Thematisch sluit Een schitterend wit aan bij Fosses eerdere werk: dood, eenzaamheid, geloof en identiteit houden ook hier de verteller mateloos bezig. Wel gaat de auteur verder dan ooit in het creëren van vervreemdende elementen. Engelachtige figuren en een Scandinavisch sprookjesbos neigen naar magisch realisme, ver weg van de huiselijke setting die hij doorgaans van alle franjes ontkleedt.
Met zijn tachtig pagina's is deze novelle dan ook de ideale opstap voor wie de kersverse Nobelprijswinnaar wil ontdekken en niet meteen een turf als Septologie ziet zitten. Beide zijn schitterend.
Oevers, 80 blz., € 19.
Geertjan De Vugt
em/ov/25 n
Je overgeven aan het lot is niets anders dan willekeurig afslaan met de auto. Jon Fosse, Nobelprijslaureaat van dit jaar, doet het ons voor in het misleidend korte Een schitterend wit. De vertaling verscheen praktisch rond de bekendmaking van de Nobelprijs voor Literatuur, een maand geleden. 'Waar ik kon afslaan naar links of naar rechts sloeg ik af naar rechts', merkt de verteller meteen al op de eerste pagina op, 'en waar ik bij de volgende splitsing kon afslaan naar links of naar rechts, daar sloeg ik af naar links.' Maar niets is zo eenvoudig als het lijkt in deze kleine meesterproef.
Neem alleen de vragen die de vier korte zinnetjes oproepen die, op ongeveer eenderde van het verhaal, door het hoofd van de naamloze verteller rondgaan: 'Ik ben gewoon bang. Maar het is een kalme angst. Een angst zonder vrees. En ik ben wel bang.' De ik-verteller is dan al even aan het dwalen door een donker bos, waar hij is beland nadat hij met zijn auto op een modderig weggetje is vast komen te zitten, waar de nacht valt en waar het tot overmaat van ramp ook nog eens begint te sneeuwen. Er wordt veel gezegd in deze vier korte zinnetjes. Want wat is 'gewoon' bang zijn? Wat is 'kalme' angst? En hoe kan men bang zijn zonder te 'vrezen'?
Misschien moeten we met de laatste vraag beginnen, om ook de eerdere te kunnen beantwoorden. Want angst en vrees lijken misschien synoniem, er gaapt een betekeniskloof tussen beide begrippen. Vrees wordt, als we Søren Kierkegaard mogen volgen, veroorzaakt door een concreet geval of object. Een slang, een spin, een clown, ze jagen je de stuipen op het lijf. Angst daarentegen is van een heel andere orde: ze is existentieel, niet aan een object of wezen gebonden, je voelt angst op momenten waarop je beseft dat de dood je ieder ogenblik kan komen halen.
Wanneer Fosses verteller rept van een angst zonder vrees, zegt hij precies dit: er is niets om voor te vrezen - of: zo in een ijskoud, verlaten bos is er juist heel veel wat vrees aan kan jagen, en toch voel ik dat niet, maar ik ben wél bang. Bang voor de dood. Misschien dat hij zich daarom die kalmte voorspiegelt, zoals sommige personen in het aangezicht van de dood plots volkomen sereen lijken te worden.
Maar Fosses verteller is allesbehalve sereen. We volgen, in een voor Fosse typische interne monoloog, de onstuimige woelingen van de wanhoop. Aan iedere vlok sneeuw, iedere steen, iedere tak en ieder lichtje probeert de verteller zich vast te klampen - om vervolgens te constateren dat het geen zin heeft. Er is helemaal niets gewoons aan deze angst.
Met het dunne, maar daardoor niet minder bedwelmende Een schitterend wit heeft Fosse een meditatie geschreven over het aangezicht van de dood. En dat aangezicht uit zich eerst en vooral als een witte vlek in een verder volstrekt donker landschap. De morfologie van het sterven kent in de verbeelding twee dominante, zo niet clichématige vormen: of het leven raast als een film in enorme vaart op het netvlies voorbij, of men gaat door een donkere tunnel op weg naar een allesverblindend wit licht.
Fosse, waarschijnlijk gedreven door een bijna-doodervaring uit zijn jeugd, kiest voor het laatste. En voegt daar heel wat aan toe. Want het sterven is geen tunnelervaring, maar een dwaaltocht door een bos; het licht bevindt zich weliswaar aan het einde, maar verspringt voortdurend. En op weg naar dat licht ontmoet de verteller nog een enkele maal zijn ouders, met wie nog altijd geen goede communicatie mogelijk lijkt en die hem nog altijd niet de juiste richting wijzen, waardoor hij nu beseft dat hij 'moederziel alleen' is, 'zoals dat heet, moederziel alleen. Maar ben ik dat niet altijd geweest, ja, moederziel alleen, ja dat is toch zo, misschien.' Misschien is dat wat de angst zo 'gewoon' maakt: het besef van het kind dat hij er ondanks alles alleen voor staat.
Een schitterend wit beslaat amper tachtig bladzijden. En je weet al vrij snel waar het op uit zal lopen. Maar het knappe van Fosses hallucinante stijl is dat je constant blijft geloven dat van uitstel afstel zal komen. De verteller raakt steeds verder afgedreven van wat hij werkelijk ziet, maar hij ziet tot het einde aan toe. Hoe dieper hij de donkerte binnentreedt, hoe meer hij begint te beseffen: aan het einde wacht een oogverblindend licht dat ik niet langer hoef te vrezen.
Uit het Noors vertaald door Marianne Molenaar. Oevers; 80 pagina's; € 19.
(jos)
ob/kt/24 o
****
'Op het midden van onze levensweg bevond ik me in een donker woud, omdat ik van de rechte weg was afgedwaald.' De eerste zin van Dante's 'Goddelijke komedie' vormt zeven eeuwen later het uitgangspunt van Jon Fosses nieuwste boek. Maar wees gerust: 'Een schitterend wit' is geen ellenlange allegorische afdaling in de hel. De novelle van de kersverse Nobelprijswinnaar telt amper tachtig bladzijden, de temperatuur hangt rond het nulpunt en de sfeer is verstild en verre van vlammend. Het danteske karakter schuilt enkel in de eenzame dwaaltocht en de confrontatie met sterfelijkheid en goddelijkheid.
Een naamloze man verdwaalt met zijn auto op een bospad en rijdt zich vast in de sneeuw. Een moedwillige daad of pure verstrooidheid? Druppelsgewijs groeit het besef dat hij de auto moet achterlaten om hulp te zoeken. Onderweg in de bewolkte nacht ziet hij plots een lichtgevende mensvormige gedaante op hem afkomen. Wie of wat is dat? Waarom ziet hij vervolgens zijn eigen ouders opdoemen?
De lezer vertoeft het hele boek lang in het hoofd van de protagonist. Je hoort alleen zijn interne monoloog vol herhaling, vertwijfeling en verwarring, en het blijft dus bij gissen wat er precies gebeurt en waarom. De schemerzone waarin de man zich bevindt, verblindt en bevreemdt ook de lezer. De Noorse schrijver doet vorm en inhoud volstrekt samenvallen: de karige taal accordeert met het kale decor, je volgt in real time de waarnemingen van het hoofdpersonage, zijn gedachtekronkels lijken zich in zijn hoofd vast te graven als de banden van zijn wagen in de sneeuw. Authenticiteit troef dus, maar schept dat ook altijd werve(le)nd proza? 'Het kan goed zijn dat het hier was. Ja, ik geloof bijna dat het hier was. Het was hier. Nu weet ik het zeker. Het was hier. Nergens anders. Niet daar, maar hier. Alleen hier. Niet daar, maar hier. Daar hier.' Wellicht doet Fosse hier exact waarvoor de Nobelprijsjury hem prees: een stem geven aan het onzegbare. Natuurlijk kunnen wirwargedachten hypnotiseren, maar bij een dergelijke overdaad, waardoor de stream of consciousness eigenlijk niet stroomt, kunnen ze weleens bloedirritant worden. In 'Septologie', zijn terecht gelauwerde magnum opus dat eveneens bij uitgeverij Oevers werd uitgebracht, hanteert Fosse de bewustzijnsstroom volstrekt anders: met meanderende zinnen zonder één enkel punt rijgt hij alledaagse beslommeringen aaneen met mijmeringen over kunst, religie en liefde. Je kunt je er lustig laven aan vrije associaties en je pelt er naar hartenlust de lagen van de vertelling weg.
Gaandeweg raak je gewend aan de zonderlinge schrijftrant van 'Een schitterend wit' en neemt het aantal fonkelende zinnen toe, tot je steeds helderder ziet waar het de opvolger van Annie Ernaux om gaat. Je cirkelt pal boven een verloren man die in nood en eenzaamheid zichzelf en zijn verleden tegenkomt. De theatrale enscenering doet mythisch en mystiek aan, maar wordt nergens esoterisch. Zo brengt hij zijn knappe contemplatie over leven en dood, leegte en God alsnog tot een glansrijk einde.
Roderik Six
ob/kt/18 o
Het blijft een stijfdeftig moment. Geen lasershow, geen confettikanon, geen rookmachines, geen vuurwerk of tromgeroffel. Neen, ergens op de Zweedse Academie in Stockholm gaat een wit deurtje open, een secretaris verschijnt en leest onderkoeld een naam van een blad. Meestal blijft het ijzig stil bij de toehoorders. Niemand juicht, niemand applaudisseert. Je hoort een kuchje en ijverig getokkel op laptops. Daarna komt een academielid kort uitleggen waarom iemand de Nobelprijs Literatuur heeft gewonnen. Tien minuten later gaat het deurtje weer dicht en is de ceremonie voorbij.
De winnaar van dit jaar stond hoog genoteerd bij de bookmakers – vijf tegen één – en ook literatuurkenners zagen in de Noorse toneelschrijver, dichter, vertaler en romancier Jon Fosse een mogelijke winnaar. In onze contreien is Fosse vooral bekend om zijn Septologie, een zevendelige romanreeks waarin een oude kunstenaar terugkijkt op zijn leven. De cyclus van een kloek twaalfhonderd pagina’s is neergepend in een bedwelmend proza. De meanderende zinnen vol spiegeleffecten en doppelgängermotieven scheppen een haast mystiek effect.
Zijn kersverse, veel bondiger vertelling Een schitterend wit heeft op het eerste gezicht weinig om het lijf. Een man neemt uit pure verveling de auto en rijdt zich na talloze omwegen finaal vast in een modderige bosweg. Daar valt hij ten prooi aan twijfel. Moet hij op zijn stappen terugkeren? Had hij bij de vorige afslag geen boerderij gezien? Zouden ze daar een traktor hebben? Moet hij wachten tot het ochtend is? Kan hij de auto misschien zelf los manoeuvreren?
Ondanks de toenemende sneeuwval besluit de man – nooit een goed idee – het bos te verkennen, waar hij allerlei vreemde gedaantes ontmoet: eerst ziet hij een spookachtig wezen, even verderop denkt hij zijn bezorgde ouders te herkennen... Er worden woorden uitgewisseld – gesprekken kun je ze niet noemen. De hulpkreten vervliegen in de nacht, het gekibbel verstomt tussen de bomen... Bij Fosse brokkelt de taal razendsnel af.
Voor de lezer blijft alles in nevelen gehuld. Is de man aan het hallucineren? Ligt hij onder narcose op een operatietafel? Droomt hij van zijn nakende dood? Fosse biedt geen antwoorden maar betovert met zijn repetitieve proza, met de eeuwige weifeling van de dwaalgeest, tastbaar gemaakt in zinnen als mantra’s. Een schitterend wit leest als een beckettiaans gebed, het ideale opstapje voor wie de ijle hoogten van Fosses oeuvre wil verkennen.
*****
Uitgeverij Oevers (oorspronkelijke titel: Kvitleik), 80 blz., € 19.
Bookarang
Een literaire novelle over de grens tussen leven en dood. Een man rijdt in zijn auto zonder te weten waar hij heen gaat. Hij slaat afwisselend linksaf en rechtsaf en komt ten slotte in een bos op een weg met diepe sporen. Hij stopt pas als de auto vast komt te zitten in de modder en niet meer voor- of achteruit kan. Het begint te sneeuwen, het wordt donker en koud, maar in plaats van hulp te halen, loopt de man een pad in het bos af – ook al is het zo donker geworden dat hij tussen de bomen nauwelijks iets meer kan zien; ook al weet hij dat het dwaas is om te doen. Talig en dicht op de huid geschreven. Met name geschikt voor een literaire lezersgroep. Jon Fosse (Haugesund, 1959) is een bekende Noorse schrijver en dichter. Hij schreef meerdere boeken. In 2023 ontving hij de Nobelprijs voor Literatuur.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.