Dag poes!
Mies van Hout
Mies Haage (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Thomas Rap, 2022 |
VERDIEPING 4 : BLAUWE TOREN : GESCHIEDENIS : 927.5 HAAG |
Sander Van Walsum
em/ov/12 n
Een verbale virtuoos was de Franse boerenzoon César Vincent (1894-1917) allerminst. Zijn woordenschat was begrensd. Evenmin zal het zijn bedoeling zijn geweest dat de brieven die hij tijdens de Eerste Wereldoorlog als dienstplichtig militair vrijwel dagelijks vanaf het front aan zijn moeder verstuurde door derden zouden worden gelezen. Elk effectbejag was hem, kortom, vreemd. Al was het maar omdat de wrede oorlog genoeg had aan zichzelf. Toch weet César Vincent, ruim honderd jaar na zijn dood op de slagvelden van Noord-Frankrijk, lezers volop deelgenoot te maken van de ontberingen waaraan hij de laatste drie jaar van zijn leven is blootgesteld.
Zijn correspondentie met familieleden, vrienden en penvriendinnen beslaat zo'n 1.300 brieven, waarvan César er 500 schreef. Decennialang lagen ze in een met bloemmotieven gedecoreerde hutkoffer op de zolder van boerderij Les Granges in het Zuid-Franse gehucht Crupies, de woonplaats van vele generaties Vincent. De moeder van de betreurde César had bepaald dat zijn nalatenschap onaangeroerd moest blijven - een wens die door haar nazaten werd geëerbiedigd. Totdat een van hen, Lionel Vincent, zich in 2008 terloops iets liet ontvallen over de oorlogscorrespondentie van zijn oudoom César in het bijzijn van Nort Liebrand en Mies Haage - een Nederlands echtpaar dat in Crupies een vakantiehuis bezat.
Dat was gefundenes Fressen voor de Nederlanders, die kort tevoren de slagvelden bij Verdun hadden bezocht. Zij vroegen Lionel Vincent de brieven eens te mogen inzien, een verzoek dat pas na familieberaad werd ingewilligd. Daarmee hebben zij Liebrand, Haage en haar jongere zus Ine onbedoeld een bezigheid verschaft die vele jaren zou beslaan. Ze hebben de brieven gelezen, vertaald, geconserveerd, gearchiveerd, geannoteerd en - uiteindelijk - gepubliceerd. Van de vrucht van deze liefdevolle inspanningen - bij het lezen van de kennisgeving van Césars dood waren ze in huilen uitgebarsten - heeft Mies Haage geen getuige meer kunnen zijn. Zij overleed in het voorjaar van 2021.
Haage heeft zich er merkbaar voor ingespannen om de getuigenissen van César van een betekenisvolle historische context te voorzien. Daarbij volstond zij niet met het opdissen van de gangbare feiten en getallen over veldslagen en de opbouw van het Franse leger, maar onderkende ze ook het belang van de voetnoten die mede bepalend waren voor de lotgevallen van de poilus (letterlijk: harigen), zoals de Franse infanteristen werden genoemd. Zo zouden de loopgraven van de Fransen minder deugdelijk zijn geweest dan die van de Duitsers omdat de aanval een geloofsartikel was van de Franse strategen. Ingraven was daarmee niet in overeenstemming. Sterker: het werd vernederend geacht.
Van evenveel verachting voor het lot van de individuele soldaat getuigde de onwil van de Franse legerleiding om de opzichtige uniformen in de kleuren van de Franse vlag te verruilen voor minder opvallende ('horizonblauwe') tenues. 'De legerleiding had het idee dat wanneer de vijand de rode broeken van de Franse infanterie op zich af zou zien marcheren, die wel op de vlucht zou slaan', aldus Haage. César zelf had overigens zijn bedenkingen bij de stalen helm die eind 1915 werd geïntroduceerd ter vervanging van de kepie - die de drager niet voor hoofdletsel kon behoeden. 'We lijken wel echte moffen', schreef hij, onwetend dat de Duitse helm beduidend beter was dan de Franse.
Tot de verschijning van Ik kan u niet uitleggen wat de oorlog is, de titel waaronder (een deel van) de correspondentie van César Vincent is verschenen, was infanterist Louis Barthas (1879-1952) aan Franse zijde de voornaamste chroniqueur van de loopgravenoorlog. Maar meer dan Barthas - die al van de zinloosheid van de oorlog overtuigd was toen het gros van zijn landgenoten de soldaten nog juichend stond uit te zwaaien - vertolkte César de verbijstering van een naamloze, ongeschoolde militair die pas gaandeweg doordrongen raakt van de omvang en de bloederigheid van de slachtpartij waarvan hij, louter vanwege een verkeerd geboortejaar, onderdeel was.
Tijdens zijn militaire scholing, in de eerste maanden van de oorlog, klinkt in de brieven van César vooral verwondering door over de zeden en gebruiken van de boze buitenwereld die hij tot dan toe niet kende. 'De mensen zijn hier niet zo aardig als bij ons', laat hij zijn moeder weten over zijn indrukken van het legerkamp La Valbonne. 'Maar toch zijn ze niet slecht: op mars geven sommigen ons wat druiven.' Het kanonnenvlees-in-opleiding draagt 'slechte blauwe broeken, allemaal gescheurd'. Het gerief van dekens en stro wordt de dienstplichtigen onthouden. César is getuige van steekpartijen en van 'verschrikkelijke ongelukken' waarbij doden en gewonden vallen. Bij het exerceren - een tijdrovende bezigheid waarbij velden worden vertrapt - is hij 'niet de onhandigste'. 'Ik heb nog geen straf gehad', schrijft hij op 3 oktober 1914 met onverholen trots aan zijn moeder, 'zelfs geen extra corvee'.
Hij vraagt zijn 'lieve maman' hem van een paar wollen sokken, een trui, 'een of twee hemden' en een dikke sjaal te voorzien. Een lamsbout die zij hem toestuurde, was bij aankomst niet meer consumabel. De bijgevoegde gruyère was verdwenen. Als het detachement van César zich in oktober, bij aanhoudende regen, opmaakt voor vertrek naar het front, tempert de kapitein eventuele verwachtingen over de verhevenheid van het krijgsbedrijf. 'Als jullie sneuvelen, dan zullen jullie dat niet merken. Als jullie gewond raken, dan zijn jullie eerst één of twee maanden in het ziekenhuis en daarna met ziekteverlof.'
Over zijn verblijf in de loopgraven wil hij zijn moeder slechts meedelen 'dat het niet erg aangenaam is'. 'Sinds we hier zijn, zijn we niet uit de kleren geweest en we hebben onze bepakking nog niet kunnen afleggen', schrijft hij na zijn eerste week aan het front. Er wordt gecollecteerd voor 'de slachtoffers van het 140ste Regiment die al op het veld van eer zijn gevallen'. Hij maant zijn moeder 'zich niet verdrietig te maken', en hij tracht haar op te beuren met de verzekering dat je als soldaat niets te vrezen hebt 'als je op je hoede blijft'. Tezelfdertijd kan hij zich er met één blik over de rand van zijn loopgraaf van overtuigen dat de dood onontkoombaar is. Hij kijkt uit op talrijke gevallenen 'die niemand kan begraven'.
César zelf is intussen erg veranderd, schrijft hij bij de nadering van Kerstmis. 'Ik heb me gisteren voor de eerste keer sinds mijn vertrek in de spiegel gezien, en ik herkende mezelf niet eens. We lijken eerder monsters dan mensen.'
In de gang van zaken aan het front ligt slechts één wetmatigheid besloten: het wordt steeds erger. En César probeert zich op uiteenlopende manieren tegen de huiveringwekkende indrukken te wapenen. Hij wil deelgenoot blijven van de gebeurtenissen thuis, in het verre Crupies - dat voor hem nu het synoniem is van het verloren paradijs. Hij informeert naar het welzijn van zijn zusje Léa, die aan haar voet moet worden geopereerd, naar het verloop van de oogst, naar de prijzen die zijn moeder voor de levende have weet te bedingen en naar ontwikkelingen in de vete met dorpsnotabele Samuel Dufour. Hij zoekt contact met (pen)vriendinnen, omdat het zijn familieleden - 'lieve maman' in het bijzonder - nogal aan schrijflust ontbreekt. En hij verlangt naar zijn schaarse verloven, die hem korte tijd verlichting bieden, maar die hem er ook aan herinneren hoezeer zijn verleden hem vreemd is geworden.
Steeds vaker en steeds explicieter geeft César uiting aan zijn doodsverlangen, en zijn wanhoop over de oorlog waaraan maar geen einde komt. 'Als deze oorlog nog lang duurt', schrijft hij op 14 oktober 1915, 'blijft er niemand meer over.' Enigszins beschroomd geeft hij uiting aan een opstandigheid die eigenlijk niet bij hem past. 'Ik zal u bekennen dat het gedaan is met mijn vaderlandsliefde', schrijft hij zijn moeder in 1916 vanuit een ziekenhuis waar hij van een longaandoening - tbc wellicht - herstelt. 'Ik blijf hier zo lang ik kan en wacht tot de Slag om Verdun is afgelopen.' Korte tijd later schrijft hij vanaf de plek waar hij niet had willen zijn: 'Stuur me nieuws van iedereen en als u moet huilen wanneer u deze regels krijgt, laten uw tranen dan niet voor de doden zijn (want die zijn heel gelukkig) maar voor degenen die nog overblijven.' Hij verfoeit het land waarvan hij de krijgseer zou dienen. 'Ik zou de republiek willen afzweren en Frankrijk en degenen die ons besturen!'
Uiteindelijk is César Vincent overal ontheemd. In de zomer van 1917 beëindigt hij een lang verbeid verlof in Crupies al na enkele dagen uit ongenoegen over het feit dat zijn moeder van hem verlangt dat hij op de boerderij de handen eens lekker uit de mouwen steekt. Kort na zijn voortijdige vertrek schrijft hij zijn moeder: 'Weet u waarom ze ons, poilus, met verlof laten gaan als we gevochten hebben en het land hebben verdedigd tegen de indringers? Welnu, dat is om uit te kunnen rusten te midden van onze familie en degenen die we liefhebben. (...) Misschien zal ik wel nooit meer het geluk hebben om u terug te zien.'
Voor zover dat uit de correspondentie kan worden opgemaakt, missen deze woorden hun uitwerking op zijn moeder: zij laat de meeste, zo niet alle brieven van César onbeantwoord. Tot diens groeiende wanhoop. 'Waar moet ik uw stilte aan toeschrijven?', vraagt hij haar op 15 september 1917, twee maanden na het mislukte verlof. Zij zal hem het antwoord schuldig blijven. Op 26 oktober 1917 sterft César in een noodziekenhuis in Soissons aan de verwondingen die hij eerder heeft opgelopen, tijdens de Slag om Malmaison. Zijn moeder, die in 1938 op 74-jarige leeftijd overleed, zou de brieven van César nooit meer hebben ingezien en heeft haar familie verboden ze te lezen.
****
Thomas Rap; 406 pagina's; € 24,99.
Bookarang
Een brievenboek waarin correspondentie van een Franse soldaat tijdens de Eerste Wereldoorlog is verzameld. César Vincent, een twintigjarige boerenjongen, wordt opgeroepen in september 1914 en opgeleid in Briançon tot soldaat. Hij reist het front af van de Somme tot Verdun en komt oog in oog met de verschrikkingen van de oorlog. De gedachte dat het leven in zijn geboortedorp doorgaat houdt hem op de been en hij schrijft vrijwel dagelijks brieven naar huis. In aangrijpende stijl geschreven. Met zwart-witfoto’s.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.