A ghost in the throat
Doireann Ní Ghríofa
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij Van Oorschot, 2021 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : NÍGH |
Uitgeleend
|
Uitgeverij Van Oorschot, 2021 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : NIGH |
Marjolijn De Cocq
em/ec/04 d
Ze zullen vaker terugkomen, die woorden, minder nadrukkelijk maar in velerlei betekenis. Dit is een vrouwelijke tekst, omdat die gaat over vrouwen die door de geschiedenis zijn uitgewist. Dit is een vrouwelijke tekst, omdat die gaat over taken van 'De Velen' die thuis het huishouden doen - taken die zelden een plek in de literatuur vinden zoals hier. En bovenal is dit een vrouwelijke tekst, omdat die is gedrenkt in moedermelk.
Voor mannen die toch al afhaken bij boeken van vrouwelijke auteurs is dit natuurlijk meteen een rood sein. Maar voor wie ervoor openstaat: deze vrouwelijke tekst van Ní Ghríofa is bijzondere, hoog-literaire én meeslepende non-fictie over zwanger- en moederschap, liefde en literatuur.
Met de auteur, derde kind aan de borst, vervolgens het vierde - verslaafd is ze, aan 'de roes van het baren' - kom je terecht in de wereld van de achttiende-eeuwse dichteres Eibhlín Dubh Ní Chonaill. Het gedicht dat zij schreef na de moord op haar man Airt Uí Laoghaire in 1773 geldt als een van de belangrijkste Ierse literaire werken.
Een 'caioneadh' is het, klaag- en lofzang ineen. In het Engels staat het bekend als The Lament for Art O'Leary. Ní Ghríofa voelt een magische verbondenheid met de tekst, waar ze als elfjarige op school al een kalverliefde voor opvatte door het tragische liefdesverhaal. Maar nu te meer omdat Eibhlín ook moeder is, van twee zoontjes, een ongeboren kind nog in haar buik.
Het zijn Ní Ghríofa's 'dagen van melk', tien jaar waarin ze of zwanger is of de borst geeft of allebei. Tijdens het kolven - het enige rustmoment tussen de eindeloos repetitieve lijstjes huishoudelijke taken - verdiept ze zich in de tekst.
Steeds meer bijt ze zich vast in het leven van Eihblín, van wie in de wereld van het patriarchaat alleen bekend is dat ze vrouw was van O'Leary en vooral: tante van Daniel O'Connell, de Ierse katholieke leider die bekend stond als The Liberator. Een figurante in mannenlevens. Ni Ghríofa's 'geest'.
Alle minieme feitjes die ze vindt prikkelen haar verbeelding. 'Ik stofzuigde en schrobde, las verhaaltjes voor en propte dekbedden in dekbedhoezen en ondertussen werd de vrouw hoe langer hoe echter voor me.'
Humor
Ní Ghríofa beziet haar bezigheden van zekere af-
stand en met zekere humor; zij en haar man hebben ervoor gekozen van zijn salaris een karig bestaan in huurwoningen te leven en ze munt uit in geestige (en herkenbare) opsommingen van huishoudelijke taken, het doorstrepen op de lijst een 'bron van vreugde'.
Zoals ze niet kan ophouden met borstvoeden - Dienstbaar zijn! Nodig zijn! - kan ze Eihblín niet loslaten. Wat het allemaal is en waar het toe dient weet ze aanvankelijk niet. Maar uiteindelijk beseft ze dat het jarenlang doorpluizen van verspreide puzzelstukjes geen verspilde moeite is geweest, maar voorbereiding. Zo wordt Een geest in de keel de weerslag van een persoonlijke en literaire zoektocht, die telkens als Ní Ghríofa even te ver dreigt te voeren, toch weer een nieuwe verrassing in zich draagt.
En ondertussen is er, inderdaad, de magie van die oude caioneadh zelf. Langzaam wordt je meegezogen in die tekst vol bloed en liefde, decennia mondeling overgedragen van vrouw tot vrouw en rond 1800 opgetekend. Ní Ghríofa beklaagt zich over de rammelende Engelse vertalingen, doet zelf een poging waarover ze ook niet tevreden is, maar die aan het boek is toegevoegd.Helaas vergaloppeert vertaler Caroline Meijer, die de lopende tekst wel prachtig verwoordt, zich hier op menig punt. Hoe, hoe (!) kan bijvoorbeeld een frase als 'how my eye took a shine to you/ how my heart took delight in you' zoiets plats worden als: 'ik viel als een blok voor jou/ mijn hart was verrukt van jou'. Zeker geen klein minpunt in een boek waarvan een achttiende-eeuwse tekst het hart vormt.
Maar daar kan Ní Ghríofa dan weer niks aan doen.
Zij schreef een vrouwelijke tekst, die zoals ze zelf constateert óók een caioneadh is: 'een klaaglied en een sloofzang, een lofzang, een psalmodie en een lijkzang, een rouwklacht en een echo, een refrein en een hymne'. Zing mee, vraagt Ní Ghríofa. Een onweerstaanbare oproep.
Mirjam Van Hengel
em/ec/17 d
Het verscheen eind 2021 en staat dus niet in de lijst met beste boeken van 2022, maar we noemen het toch, want pas het afgelopen jaar begon het aan zijn zegetocht: Doireann Ní Ghríofa's boek Een geest in de keel. Het werd vertaald in het Italiaans, Tsjechisch en Nederlands, genomineerd voor talloze prijzen waaronder de Europese Literatuurprijs, meer vertalingen zijn op komst.
Prachtig onderwerp alleen al: moederschap en de 18de-eeuwse Ierse dichter Eibhlín Dubh Ní Chonaill. Het is de combinatie die het boek vleugels geeft en het moederschap waarover Ní Ghríofa schrijft doet opstijgen uit de poel van afgekolfde melk, lekkende borsten, bloed, snotneuzen en tranen. Schitterend zijn al die vloeistoffen als beeld van een concrete werkelijkheid, even schitterend de zinnen die Eibhlín Dubh geeft aan het verhaal over haar betreurde geliefde en die Ní Ghríofa van het Gaelic in het Engels vertaalt (en Caroline Meijer in het Nederlands). 'Je gaf me een salon die glansde voor mij/ slaapkamers die schitterden voor mij,/ een fornuis dat warmte gaf aan mij,/ volle broden die rezen voor mij' - zelden een vrouw in poëzie zó gretig iets zien ontvangen.
Het verhaal van deze dichter is Ní Ghríofa's houvast in de jaren dat ze struikelt over kleine kinderen (ze krijgt er vier binnen een paar jaar) en ze tussen alle bedrijven door snakt naar iets waarin ze haar geest kan vastbijten zodat die niet inslaapt onder de luiers. Heeft het succes van dit boek daarmee te maken? Al die slimme, getalenteerde vrouwen die merken dat het knap lastig is je intellectuele niveau overeind te houden als het lijfelijke en praktische doorlopend je aandacht opeisen?
Ni Ghríofa noemt haar boek herhaaldelijk 'a female text', maar over wat dat inhoudt, is ze zeer genuanceerd en terughoudend. Op het literatuurfestival ILFU in Utrecht lichtte ze dit najaar toe wat het voor haar betekende.
'Toen die zin zich bij me aandiende, voelde die voor mijzelf als een schok en een verrassing, ik begreep hem niet zomaar. Veel in het schrijven van dit boek had iets mysterieus, alsof iets bezit van me nam. En speciaal die zin, die voor mij voelt als een refrein, een echo die steeds terugkomt. Het is een andere stem die spreekt, die van mijzelf is aarzelender, verlegener. De stem die zegt 'dit is een vrouwelijke tekst' is heel stevig en ligt helemaal niet zo dicht bij mijzelf. Bij het schrijven van dit boek was het vaker alsof een andere stem zich kenbaar maakte via mij. Dat klinkt vaag, maar het was juist prikkelend. Alleen al die vraag: wat ís 'een vrouwelijke tekst'?
'Gaandeweg leerde ik dat het 'een' heel belangrijk is. Dit is 'een' vrouwelijke tekst. Ik heb nooit het gevoel dat ik schrijf namens alle vrouwen, ik weet heel goed hoe beperkt mijn ervaringen zijn. Maar in de tijd dat ik aan dit boek werkte, was ik me erg bewust van de elementen in mijn leven die heel vrouwelijk waren en daar werkte ik mee. Ondertussen snap ik zelf ook niet precies wat een vrouwelijke tekst is.'
Precies dát toont het boek. Hier is iemand met huid en haar op zoek naar de betekenis van het eigen leven in samenhang met dat van een andere vrouw uit een andere eeuw, een connectie gewaarwordend, maar zonder daar zeker van te zijn. Door haar eigen gepruts en geklungel, zowel met dagelijkse voedingen en bergen wasgoed als met haperend archiefmateriaal, zuigt Ní Ghríofa je mee in haar onderzoek en in het avontuur van haar eigen inzet. Ze eigent zich de stem van de vrouw van lang geleden toe, niet achteloos maar door hard te werken, en vertelt daarmee zowel het verhaal van zichzelf als moeder en schrijver als dat van die vroegere dichter en minnares.
Daarbij is Ní Ghríofa net als Eibhlín Dubh Ní Chonaill een hoogwaardig dichter - haar zinnen zijn prachtig en je zou willen dat er een prijs bestaat voor iemand die zó mooi over een apparaat als de borstkolf kan schrijven - 'Het ding hoeft maar te kikken of mijn borsten beginnen te wenen'.
Uit het Engels vertaald door Caroline Meijer.
Van Oorschot; 304 pagina's; € 24,50.
Lotte Jensen
ru/eb/05 f
'Dit is een vrouwelijke tekst.' Met die woorden opent Een geest in de keel van de Ierse dichteres Doireann Ní Ghríofa. Haar prozadebuut werd overladen met lof en ze won er verschillende prijzen mee, waaronder de titel Boek van het Jaar van de Irish Book Awards.
De uitbundige reacties zijn volkomen terecht. Ní Ghríofa schrijft op een ongekend sprankelende, verfrissende en poëtische manier over twee vrouwenlevens: dat van haarzelf en dat van de 18de-eeuwse dichteres Eibhlín Dubh Ní Chonaill. Haar eigen leven bestaat uit eindeloos lijstjes wegwerken. Als moeder van vier kleine kinderen is ze de hele dag aan het kolven, stofzuigen, wassen, boodschappen doen, koken en opruimen. Hoe geestdodend die activiteiten ook zijn, ze weet ze treffend te vergelijken met het schrijverschap: 'Al schoonmakend maak ik mijn werk onzichtbaar. Als elke dag een volle bladzij is, breng ik mijn uren door met het boenen van letters.'
Om aan de eindeloze rij zorgtaken te ontsnappen werkt ze aan een vertaling van een van de beroemdste gedichten uit de Ierse literatuur: een rouwklacht van de 18de-eeuwse huisvrouw en dichteres Ní Chonaill. Daarin bezingt ze de dood van haar echtgenoot, die als soldaat bij de Hongaarse huzaren diende. Na een persoonlijk conflict met de protestantse gezagdrager Morris wordt hij vogelvrij verklaard en vermoord. Ní Chonaill beweent haar geliefde metgezel en spuwt haar gal uit over de moordenaar: 'Morris, hufter, moge alle ellende over je neerdalen! / Moge er kwaad bloed uit je hart spuiten en uit je lever'.
Ní Ghríofa raakt in de ban van het leven van haar 18de-eeuwse voormoeder: waarom raakte zij in de vergetelheid, terwijl haar literaire nalatenschap zo belangwekkend was? Er staat meer op het spel dan een historische fascinatie alleen: de zoektocht is ook een manier om te reflecteren op de geschiedenis van het vrouwelijke schrijverschap, de witte plekken in het verleden, de stemmen die uit de officiële geschiedschrijving werden weggepoetst.
Ook Ní Ghríofa's eigen schrijverschap krijgt hernieuwde betekenis: door zich vast te bijten in het werk en leven van een 18de-eeuwse dichteres kan ze een leven voor zichzelf creëren, een universum buiten het eindeloze poetsen en opruimen.
Achter in het boek krijgt de lezer als bonus de Engelse vertaling van de rouwklacht waaraan Ní Ghríofa haar spaarzame vrije uren heeft gewijd (en die is opgesteld in de oorspronkelijk Ierse taal, het Gaelic). In de Nederlandse editie wordt deze voorafgegaan door de vertaling van Caroline Meijer, die ook het boek als geheel vertaalde. Zij verdient een groot compliment: dat de taal van Ní Ghríofa zo sierlijk tot de Nederlandse lezer spreekt, is ook Meijers verdienste. Tot de stoet onzichtbaren uit de officiële literatuurgeschiedenis behoren ook al die vertalers die andermans stemmen in nieuwe talen laten klinken.
Aan het einde van haar zoektocht besluit Ní Ghríofa een nieuw vocabulaire te bedenken om banale woorden als 'lakens', 'dweilen' en 'kolven' te vermijden. Plots weet ze met welke openingszin ze haar boek wil beginnen: 'Dit is een vrouwelijke tekst.' En zo zijn we weer terug bij de openingswoorden van dit werk en haar beschrijving van het huishouden, een nooit eindigende herhalingsoefening, die bestaat uit kleren opvouwen, wassen, strijken, koken en voeden. Haar vrouwelijke tekst dateert weliswaar uit de 21ste eeuw, maar er is in al die eeuwen verbluffend weinig veranderd.
Toch creëert Ní Ghríofa een creatieve ruimte om te ontsnappen aan dat eindeloze, ritmische patroon van huishoudelijke taken. Dat doet ze niet alleen door de stem van een 18de-eeuwse dichteres tot leven te wekken, maar ook met haar eigen vrouwelijke tekst. Door zo dichterlijk over prozaïsche onderwerpen te schrijven verzet zij zich tegen de maatschappelijke conventies, waarin schrijvende vrouwen eeuwenlang het zwijgen werd opgelegd. Ní Ghríofa componeerde een razend knappe ode aan de literatuur en aan het vrouwelijk schrijverschap, vroeger en nu.
*****
Uit het Engels vertaald door Caroline Meijer. Van Oorschot; 304 pagina's; € 24,50.
(mke)
em/ov/16 n
***1/2
Hoeveel goede romans over het moederschap kent ú eigenlijk? Veel te weinig, gokken we. Met ‘Een geest in de keel’ dikt dat schamele stapeltje gelukkig wat aan. In dit opmerkelijke debuut van de Ierse Doireann Ní Ghríofa vloeit de moedermelk rijkelijk, zonder dat het daarom in de (huivert) vrouwensectie van de boekhandel thuishoort. Ní Ghríofa verdiende eerder haar sporen als dichter, en dat is eraan te merken. In een intuïtieve, maar ook uiterst precieze stijl tilt ze haar dagelijkse realiteit van ‘eindeloze melk en takenlijstjes’ naar een verrassend hoog niveau. Naast een uitgekiende biografie, over haar leven als ‘één van de velen die niet van hun werkdag kunnen uitklokken’, is dit boek ook een literaire speurtocht naar een zielsgenote. Tussen het moederen door raakt Ní Ghríofa immers geobsedeerd door Eileen O’Connell, Eibhlín Dubh Ní Chonaill in het Iers, die één van de meest iconische rouwdichten uit de Ierse canon heeft geschreven. De verwantschap tussen de twee vrouwenfiguren ligt er wat dik op, want Ghríofa benadrukt iets te graag hoe ze allebei gedoemd zijn tot een leven in de periferie van hun echtgenoten en zonen. Toch kan ‘Een geest in de keel’ meer dan tellen als eerste worp.
Roderik Six
ua/an/12 j
Haar zoontjes eten geven, de vaatwasser vullen, speelgoed oprapen, gemorst sap van de tafel vegen, de oudste naar school brengen, terug thuiskomen, de baby de borst geven, tig keer Rupsje Nooitgenoeg voorlezen, in de badkamer babybraaksel uit haar paardenstaart spoelen, een blokkentoren bouwen, een halve dweil slaan, de knieën van een peuter kussen omdat die uitgegleden is op de natte vloer, onder tafel broodkorsten verzamelen, een plakkerige puzzel maken en een kind in slaap sussen op de tonen van Karma Police : dat is het ochtendritueel van de Ierse schrijfster Doireann Ní Ghríofa. Rustig koffie drinken en de krant lezen alvorens naar je bureau te sloffen voor een lekker schrijfdagje? Ní Ghríofa kan er alleen maar van dromen.
Krampachtig probeert ze de huiselijke veldslag in lijstjes te gieten, maar de meeste lemma’s – ze moet eigenlijk ook nog naar de bank en het containerpark – raken nooit afgevinkt. Het is de sisyfusarbeid waartoe elke thuiswerkende moeder veroordeeld is. Haar man helpt waar hij kan, maar aangezien ze het met één inkomen willen beredderen, werkt hij lange dagen. En er is een vierde kind op komst. Een dochter, eindelijk. Maar naarmate de zwangerschap evolueert, stijgt de ongerustheid: de foetus groeit niet naar behoren en echo’s wijzen op een beschadigde placenta.
Maar dat zijn zorgen voor later. Nu vindt Ní Ghríofa nog rust tijdens het kolven. Terwijl de pomp haar borsten leegt, probeert ze een achttiende-eeuws rouwgedicht van Eibhlín Dubh Ní Chonaill te vertalen, een heldin in de Ierse letteren. Het epos handelt over de brutale moord op haar man, Art Ó Laoghaire, een katholieke edelman die lak had aan de protestantse pesterijen van die tijd, maar in een hinderlaag liep en zijn vrouw in diep verdriet achterliet.
Het lamento werd decennialang oraal overgeleverd, en Ní Ghríofa probeert in haar vertaling naar het Engels de stem van de dichteres terug te vinden. Daarvoor duikt ze in archieven om het leven van Ní Chonaill te reconstrueren, een zoektocht die bijna een obsessie wordt. Een geest in de keel is de neerslag van die queeste. Over hoe een hedendaagse moeder worstelt met de taal van een moeder uit een andere tijd. Hoe ze zich fysiek verbonden voelt met die dappere dichteres en hoe moeders doorgeefluiken zijn van liefde en smart.
Niet iedereen zal de essayistische stukken over de Ierse literatuurgeschiedenis kunnen smaken, maar Ní Ghríofa kan als dichteres bogen op haar stilistisch vermogen zodat de taaie research makkelijker weg kauwt. Een geest in de keel is bovenal een prachtige ode aan het bovenmenselijke moederschap en de spankracht van taal die over de eeuwen heen bruggen kan slaan.
***
Van Oorschot (originele titel: A Ghost in the Throat), 304 blz., €24,50.
Alice Verheij
Een bijzondere roman van een bijzondere Ierse schrijfster en dichteres (1981). Het verhaal gaat over een oude Ierse klaagzang, die achter in het boek te vinden is. Maar het gaat ook over de gedachtewereld van een jonge schrijfster die net haar vierde kind heeft gekregen en wier dagen daardoor bepaald worden. Het gedicht van de achttiende-eeuwse dichteres Eiblin Dubh Ni Chonaill, geschreven na de moord op haar man, probeert ze te vertalen naar hedendaags Engels. Het wordt een zoektocht naar het Ierse verleden en naar de invloed daarvan op het heden van de Ierse ziel. Poëtisch, kwetsbaar en krachtig. Gaandeweg verschuift het verhaal van de herhalende beschrijving van de sleur van het bestaan naar het diepgravende onderzoek dat de schrijfster doet om het gedicht te kunnen begrijpen. In mooie taal met een prettig ritme. Maar ook met - zeker in het begin - net wat te veel tekst over het leven met een jong kind en haar eigen jeugdervaringen, waardoor het verhaal er te lang over doet om op gang te komen. Het mooiste is de verweving met de Ierse geschiedenis en het Ierse land.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.