Het huis van de namen
Colm Tóibín
Colm Tóibín (Auteur), Lette Vos (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Geus, copyright 2021 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : TÓIB |
Hans Bouman
ru/eb/26 f
Nadat Thomas Mann (1875-1955) op zijn 26ste het succesrijke Buddenbrooks had geschreven, wou hij vooral van zijn oudere broer Heinrich horen wat die ervan vond. "Ik vind het een voyeuristisch boek," oordeelde deze na lang dralen, "waarin je de vuile was van onze familie uithangt."
En inderdaad, dat achter de ondergang van de Buddenbrooks uit het boek de ondergang van de Manns uit Lübeck stak, wist iedereen. In dergelijke mate zelfs dat tante Elisabeth, het kreng van de familie die in de roman net zo kribbig uit de hoek kwam als in het echt, klaagde dat ze niet meer over straat kon lopen zonder dat er achter haar rug gefluisterd werd. "Ik vind het de taak van de roman om door het raam naar binnen te kijken", verdedigde Thomas zijn aanpak, waarop Heinrich antwoordde dat hij in dat geval een meesterwerk had geschreven.
Het is een discussie die de twee broers voeren in De tovenaar, de roman die Colm Tóibín schreef over het leven van Thomas Mann, die in 1929 de Nobelprijs voor Literatuur kreeg. Mann was de zoon van een Noord-Duitse zakenman en senator die veel te jong overleed en zijn half-Braziliaanse vrouw in zijn testament opdroeg de zaak te verkopen en voortaan van de rente te gaan leven. De schrijfambities van Heinrich en Thomas konden maar beter onderdrukt worden, voegde hij er nog aan toe, want daar zou nooit iets goeds van komen. Maar het bloed kroop waar het niet gaan kon, weten we inmiddels. Heinrich zou hoge toppen scheren met Der Untertan en Der blaue Engel, terwijl Thomas het zelfs nog beter zou doen met klassieken als Der Tod in Venedig, Der Zauberberg en Doktor Faustus.
De tovenaar is niet de eerste biografische roman van Colm Tóibín. In 2004 oogstte hij lof voor De meester, waarin hij focuste op de faliekant afgelopen passage van de Amerikaanse schrijver Henry James in Londen. Het was een tragedie die nog versterkt werd door de verdoken homoseksualiteit van de schrijver, maar die uiteindelijk zou leiden tot een paar van zijn grootste romans.
In De tovenaar volgt Tóibín echter een heel ander procedé. In plaats van zich te concentreren op een bepaalde periode uit het leven van Thomas Mann neemt hij zowat het hele leven van de schrijver als onderwerp. Het boek begint in Lübeck, bij de jeugdige Thomas, en eindigt ook daar, wanneer de oude schrijver niet lang voor zijn dood nog eens terugkeert naar zijn geboortestad die hij al gauw diende in te ruilen voor München, Zürich en Princeton. Bijna zeshonderd pagina's lang brengt Tóibín het chronologisch vertelde levensverhaal van de schrijver, waarbij je als lezer steeds opnieuw met dezelfde vragen worstelt: wat is de meerwaarde van dit boek, en had ik niet beter een biografie van Mann gelezen?
Twee Duitslanden
Van Thomas Mann is geweten dat hij zijn leven lang worstelde met zijn homoseksualiteit. Hij trouwde weliswaar en werd vader van zes kinderen, maar ook dan lieten mannen hem verre van koud. Katia, zoals de vrouw van Mann heette, kon volgens Tóibín met haar lage stemgeluid net zo goed voor een jongen doorgaan.
Dat de schrijver naast zijn lichaam ook een geest had, komt pas laat in het boek aan bod, en wel in de aanloop naar WO I, wanneer Thomas en Heinrich over het Duitse keizerrijk discussiëren. Thomas is er een grote voorstander van, terwijl Heinrich er geen goed oog in heeft. Er zijn altijd twee Duitslanden geweest, zegt hij, het romantische, van de sprookjes en de bossen, en het Pruisische, van de macht en het geld. Toen Bismarck die in 1871 bij elkaar bracht, prepareerde hij een gevaarlijke cocktail.
Zulke scènes komen in De tovenaar echter al te weinig voor. Meestal overheerst de nevenschikking en gaan we van de ene gebeurtenis naar de andere alsof Tóibín per se alles wat hij over Mann wist in zijn boek wou persen. En hij doet dit ook nog eens in een vlakke, inspiratieloze taal. Wanneer hij het over de ontstaansgeschiedenis van Der Tod in Venedig heeft, lijkt het wel alsof hij Visconti's film aan het navertellen is. Dat hij wel degelijk snedig uit de hoek kan komen, toont hij gelukkig ook een paar keer, zoals in de scène waarin Christopher Isherwood en W.H. Auden Mann bezoeken in Amerika en de Britse dichter een grandioze imitatie van Virginia Woolf neerzet. Maar dat zijn schaarse lichtpuntjes.
Helemaal in de geest van Thomas Mann heeft ook Tóibín een roman geschreven die door het raam naar binnen kijkt, maar of Heinrich het een meesterwerk zou noemen, betwijfelen we toch.
Hans Bouman
rt/aa/05 m
'De wereld is u vast en zeker dankbaar dat u uw boeken altijd uw onverdeelde aandacht hebt geschonken, maar wij, uw kinderen, voelen jegens u geen enkele dankbaarheid, en ook niet jegens mama, trouwens, die altijd uw kant koos.'
Aldus Michael Mann, de jongste zoon van schrijver Thomas, in een brief aan zijn vader. Hij heeft net zijn oudere broer Klaus begraven, die zelfmoord heeft gepleegd. Thomas Mann is op dat moment bezig aan een lezingentour die hij niet wil onderbreken om de begrafenis van zijn oudste zoon bij te wonen.
Het is een sleutelscène uit De tovenaar (The Magician), waarin de Ierse schrijver Colm Tóibín via de romanvorm zijn visie geeft op een van de grootste schrijvers van de vorige eeuw. Mann (1875-1955) is niet de eerste schrijver aan wie Tóibín een vuistdikke roman wijdt. Eerder schreef hij De meester (The Master, 2004), waarin hij zich verdiepte in Henry James (1843-1916). In dat boek focuste Tóibín op een periode van vier jaar. Het ambitieuze De tovenaar begint in 1891 en eindigt in 1950.
Over zowel James als Mann zijn legio biografieën verschenen. Dat Tóibín daar twee fictiewerken aan toevoegt, heeft alles te maken met zijn persoonlijke fascinaties voor beide auteurs. Net als James en Mann worden leven en werk van Tóibín gekenmerkt door thema's als ballingschap, familierelaties en homoseksualiteit. Maar waar Tóibín zich 'openly gay' noemt, geldt voor James en Mann dat zij hun hele leven, op hun eigen manier, hebben geworsteld met hun seksuele geaardheid.
Thomas Mann heeft altijd nadrukkelijk het aura van de pater familias gekoesterd. Maar zijn biografen weten, zeker sinds de publicatie van zijn dagboeken in de jaren zeventig, dat achter dat schijnbaar onverstoorbare beeld een verscheurd mens schuilging. Tóibín voegt daar zijn eigen interpretaties en speculaties aan toe. Zo laat hij de jonge Thomas toegeven aan zijn homoseksuele verlangens. Totdat hij Katia Pringsheim ontmoet, dochter uit een gefortuneerde Joodse familie, in wie hij levenslang een begripvolle, koesterende, bekwaam regisserende echtgenote zal vinden. Het paar krijgt zes kinderen, onder wie de intelligente en eigenzinnige Klaus, Erika en Golo, die zich in seksueel en ander opzicht aanzienlijk vrijgevochtener zullen betonen dan hun vader.
Tóibín volgt in zijn roman de chronologie. Thomas - hij wordt in het boek consequent bij zijn voornaam genoemd - wordt geboren in een familie van graanhandelaren die hij uitvoerig zal beschrijven in zijn debuutroman Buddenbrooks (1901), waarmee hij op 26-jarige leeftijd onmiddellijk aanzien en geld verwerft. Daar ziet het overigens aanvankelijk helemaal niet naar uit. Zijn literaire ambities ten spijt, wordt hij naar een functie bij een verzekeringsbedrijf gedirigeerd. En waar het schrijverschap van zijn oudere broer Heinrich serieus wordt genomen, krijgt Thomas vooral hoon. De wedijver met een ambitieuze oudere broer is overigens nóg een overeenkomst tussen Mann en James, wiens broer William een grote reputatie had als psycholoog en filosoof.
Hoewel Thomas de naamgever is van deze roman - hij verwierf de bijnaam 'Tovenaar' door de goocheltrucs die hij voor zijn kinderen deed - is er veel voor te zeggen om de gehele familie Mann als de 'hoofdpersoon' te beschouwen. Met name zijn vrouw Katia wordt door Tóibín krachtig geportretteerd. Zij is de formidabele persoonlijkheid die Mann zijn hele leven terzijde staat, die begrip heeft voor zijn seksuele fascinaties. Tóibín laat Mann over haar mijmeren: 'Tijdens het diner stelde hij zich Katia naakt voor: haar blanke huid, volle lippen, kleine borsten, sterke benen. Met haar lage stemgeluid kon ze als ze sprak net zo goed voor een jongen doorgaan.'
Zo solide als zijn relatie met zijn vrouw is, zo gespannen zijn Manns verhoudingen met zijn kinderen. Hij mag dan als 'tovenaar' de spoken uit de nachtmerries van Klaus hebben verjaagd, met diezelfde Klaus (én met Erika, én met broer Heinrich) is hij voortdurend in botsing, zeker ook als het over de opkomst van het nazisme gaat. Thomas ziet het allemaal zo'n vaart niet lopen met de 'mislukte demagoog' Hitler. Als deze in 1933 alsnog aan de macht komt en Mann zich in Zwitserland vestigt, waakt hij ervoor zich openlijk tegen het naziregime uit te spreken: zijn boeken zouden uit de boekhandels worden gehaald, hij zou er niet meer in het openbaar kunnen spreken, zijn inkomsten zouden opdrogen. Hitler zal vast snel door zijn generaals worden afgezet.
Pas in 1936, als broer Heinrich het gruwelijke lot van de Joden al voorziet, begint Thomas zich echt tegen de nazi's uit te spreken. Maar zelfs als hij naar de VS is vertrokken en hem wordt gevraagd de situatie van de Joden bij president Roosevelt te bepleiten, wijst hij op het 'lastige parket' waarin Roosevelt zit, omdat er zo'n 'grote weerstand' is 'tegen het opvangen van vluchtelingen'.
Je zou als bezwaar tegen De tovenaar kunnen inbrengen dat het zich vooral richt op Manns persoonlijke leven en relatief weinig vertelt over de totstandkoming en inhoud van zijn werk, waarvoor hij tenslotte in 1929 de Nobelprijs ontving. Maar dat doet onrecht aan het feit dat Tóibín een roman heeft willen schrijven, en wel een met een heel specifieke invalshoek. Vandaar dat wél nadrukkelijk wordt stilgestaan bij het ontstaan van Dood in Venetië, dat bij verschijnen in 1912 vooral werd gezien als een kritiek op de decadentie. Bij Tóibín laten Manns bespiegelingen over de jongeman die hij bij zijn bezoek aan Venetië ontmoet, en die hem zal inspireren tot Tadzio, weinig aan duidelijkheid te wensen over.
De tovenaar is een roman over een man die vooral in zijn hoofd leefde, ook op seksueel gebied. Dat het niettemin een bevlogen en bij vlagen zelfs spannend boek is, zegt veel over Tóibíns literaire kwaliteiten.
****
Uit het Engels vertaald door Lette Vos. De Geus; 582 pagina's; € 25,99.
J. Hodenius
Sleutelroman van de bekende Ierse auteur (1955) over het leven van de beroemde Duitse schrijver Thomas Mann (1875-1955), vanaf zijn jeugd in Lübeck, zijn huwelijk met de rijke en intelligente halfjoodse Katia Pringsheim, hun ballingschap naar Zwitserland en de Verenigde Staten en zijn nadagen. Net als in zijn 'The Master' over Henry James ligt de nadruk op de psychologische verscheurdheid, met name op de bepalende rol van de verborgen homoseksualiteit in zijn werk. Dat laatste zorgt voor een onevenwichtige behandeling ervan (nauwelijks iets over de Jozef-tetralogie). De zorgen rond de familieleden zijn prominent, zorgvuldig bewaakt door Katia. Net als de verwikkelingen rond de nogal linkse en uitgesproken oudere broer Heinrich en kinderen Erika en Klaus, die de vaak twijfelende en gedistantieerde Thomas steeds bestoken om zich politiek uit te spreken. Op de verlevendiging van de personages, de empathische toon en enkele typeringen na (zijn Braziliaanse moeder, Alma Mahler, mecenas Agnes E. Meyer) biedt de roman te weinig verrassends voor de kenner, maar vormt een goede want laagdrempelige inleiding.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.